Van onze verslaggever

Groot Eindhoven, het huis-aan-huisblad van nouja, Eindhoven lag ineens weer op de deurmat. Ik wist niet dat het nog bestond. Het leek me zo’n titel die na de zoveelste reorganisatie een zieltogend bestaan leidde als website voor lokaal nieuws; en websites voor lokaal nieuws zijn er al in overvloed. Dat ik het blad nu weer ontvang heeft waarschijnlijk een prozaïsche reden: ze hebben weer een bezorger voor mijn buurt gevonden.

Dat was twintig jaar geleden wel anders. Wie geen krantenabonnement had, was voor nieuws aangewezen op Groot Eindhoven (en Zondags Nieuws, dat in de hiërarchie van de huis-aan-huisbladen een treetje lager stond), dat in heel de stad werd verspreid. Dat Groot Eindhoven een belangrijke nieuwsfunctie had, werd me ingepeperd tijdens m’n studie Journalistiek. Sterker nog, een stage bij een huis-aan-huisblad was een pre, omdat je daar tenminste veel meer deed dan heel de dag koffie halen; iets waar je als stagiair bij de Volkskrant of het Eindhovens Dagblad tot was verdoemd. Al was de ideale stageplaats natuurlijk de Playboy (die iedereen toch leest voor de interviews).

Ik kwam voor mijn eerste stage dus bij Groot Eindhoven terecht. Elke ochtend fietste ik vanuit Tongelre naar de redactie op het Kastelenplein aan de andere kant van de stad. De indeling van het pand gaf een aardig beeld van wat écht belangrijk is bij een huis-aan-huisblad: op de begane grond zat de advertentieverkoop, de redactie, qua bezetting minstens de helft kleiner, had een kantoor in de kelder. En in dat pand werd niet alleen Groot Eindhoven samengesteld, maar ook de bladen uit randgemeenten: De Ahrenberger (Veldhoven), een titel waarvan mij de naam is ontschoten (Son en Breugel en omstreken) en het Valkenswaards Nieuwsblad (nouja, Valkenswaard dus).

De eerste week schreef ik stoppertjes. Van die korte berichtjes van een alinea, bedoeld als vulling. Vaak een aankondiging voor een rommelmarkt of een voorstelling in de Stadsschouwburg. (Tip: als je meer aandacht wilt voor je evenement dan een simpel stoppertje, stuur dan een foto mee. Huis-aan-huisbladen zijn dol op gratis fotomateriaal.) De eindredacteur vond dat onzin: ‘Stagiairs moeten de straat op, interviews doen. Jij vindt cultuur leuk he? Hier, een interview bij het Academisch Genootschap.’

Dat hoefde ie niet twee keer te zeggen. Een dag later nam ik een interview af over de light operas van Gilbert & Sullivan. Niet de cultuur die ik in gedachten had, maar ik moest ergens beginnen. En ik wist nu alles over The Gondoliers, The Mikado en The Pirates of Penzance. Daarna volgde een lokale schrijver van sciencefictionverhalen die zelf muziek bij z’n werk had gecomponeerd. Ik schreef, niet zonder overdrijving, dat het hier een multimediaspektakel betrof.

Ik ging uit m’n eigen netwerk putten. Een goede vriend maakte met behulp van Lego korte filmpjes. Natuurlijk kon ik die interviewen voor Groot Eindhoven. Een collega van m’n vader was een groot songfestivalfan. Kom maar op (het werd niet alleen in Groot Eindhoven, maar ook in alle andere huis-aan-huisbladen in de regio geplaatst). M’n oude middelbare school voerde een toneelstuk op dat was gebaseerd op de film Fucking Åmål, is dat iets? Ja hoor, geen probleem. M’n moeder kent iemand waarvan de dochter ontwikkelingswerk in Afghanistan doet. Is dat iets? De eindredacteur was er heel blij mee.

Het werd me snel duidelijk hoe de hazen liepen op de redactie. Elke titel had een eigen hoofdredacteur die elke dag op kantoor was. Daarnaast waren er correspondenten die op freelance basis werkten, en er was een vaste fotograaf die er bij nacht en ontij op uittrok om foto’s te maken. De redactie had overal in de regio informanten die belden als er iets in de buurt was gebeurd, zoals een opname voor In Holland Staat Een Huis. Ik werd eropaf gestuurd voor een artikel.

Soms mocht ik BN’ers interviewen. De leukste was de galapremière van de film Liever Verliefd. Die vond in Eindhoven plaats en omdat de bioscoop regelmatig vrijkaartjes aan bezorgers cadeau deed, wilde de redactie daar als tegenprestatie wel verslag van doen. Ik ben geen fan van Nederlandse romcoms, maar was toch een beetje starstruck toen ik na de film producent Johan Nijenhuis en hoofdrolspeler Miryanna van Reeden mocht spreken. Het was de eerste keer dat ik Bekende Mensen kon interviewen. Ze bleken allebei reuze sympathiek.

Na een maand had ik een gesprek met m’n stagebegeleider.
‘Wat kom je hier doen? Jij kunt alles al,’ zei ie quasi verontwaardigd.
‘Ik moest een schrijfstage doen,’ antwoordde ik schouderophalend.
‘Nouja, je kunt wat meer synoniemen gebruiken. En je koppen kunnen nog wel beter,’ gaf ie als feedback. Waar ie gelijk in had; ik heb altijd moeite gehad met het schrijven van goede koppen.

Op 1 april pakte de redactie elk jaar uit met een grap. Dit keer draaide die grap rond het fictieve bedrijf GoldVoice dat gouden bergen beloofde als je een commercieel interessante stem had. Daarvoor moesten lezers een telefoonnummer bellen en een stuk tekst naar keuze inspreken. Dat telefoonnummer was natuurlijk van de redactie zelf, maar was zo doorgeschakeld dat bellers hun boodschap op een antwoordapparaat inspraken. Door een storing in het systeem kwamen die boodschappen echter niet bij ons op de redactie binnen, maar werd de afdeling advertentieverkoop platgebeld. Toen dat euvel was verholpen, hebben wij een hilarische middag gehad met alle opnames. Sommige lezers lazen een stukje tekst voor over 1-aprilgrappen.

Niet lang daarna stond ik met m’n gezicht op de voorpagina. De redactie had achterhaald wat de politie in enkele maanden van het jaar aan verkeersboetes had opgehaald: veertigduizend euro. Dat was leuk als opener, zo was de gedachte. Maar daar moest wel een foto bij.
‘Daar gebruiken wij altijd de stagiair voor,’ zei mijn stagebegeleider grijnzend.
Het volgende moment zat ik achter het stuur van de auto van een collega en deed ik alsof ik m’n gordel omdeed. Voor de duidelijkheid: ik heb niet eens een rijbewijs. Een week later prijkte ik op de voorpagina van Groot Eindhoven met daarboven als kop ‘Veertigduizend euro aan boetes.’ Ik ben nog wekenlang op Stratumseind aangesproken door half aangeschoten stappers: ‘Jij bent die gast die veertigduizend euro aan verkeersboetes heeft!’ Ik heb toen geleerd dat mensen niet goed lezen.

Maar we brachten ook serieus nieuws. Een artikel over giftreinen die van de Rotterdamse haven door Eindhoven naar het Ruhrgebied reden deed behoorlijk wat stof opwaaien in de gemeenteraad. Toen een supermarkt afbrandde, interviewde ik gedupeerde buurtbewoners. Een paar weken later kon ik het heuglijke nieuws brengen dat er een nieuwe supermarkt zou komen. En ik deed een interview met een man die een monument wilde oprichten voor z’n zoon die was verongelukt. Ik was me er terdege van bewust dat ik als verslaggever amper ouder was dan zijn overleden zoon.

Na een maand of twee probeerde ik contact te leggen met m’n stagebegeleider bij de opleiding. Ik had elke paar weken braaf m’n nieuwsberichten uitgeknipt en opgestuurd, maar kreeg geen reactie. Mijn mailtjes bleven onbeantwoord en als ik haar probeerde te bellen, kreeg ik een voicemail. Na weer een paar weken wachten belde ze me zelf op: ‘Ik hoor maar niks van je.’
‘Ik heb u een paar keer gemaild,’ antwoordde ik.
‘O, ik lees mijn mail nooit,’ zei ze.
‘En ik heb uw voicemail ingesproken,’ legde ik uit.
‘Die luister ik nooit af,’ was het antwoord.
Hoe dacht ze dat ik dan met haar in contact zou komen? Per postduif?

Intussen schreef ik vier grote artikelen per week. Dat kon makkelijk, want ik werkte snel. En ik schreef zelfs vier weken op rij het voorpagina-artikel. Maar hoogmoed komt voor de val. Correspondenten gingen morren dat zij ook wel weer eens op de voorpagina wilden staan. En na een drukke week waarin ik weer de halve regio was door gecrost én artikelen had uitgewerkt, betrapte ik mezelf erop dat ik op vrijdagmiddag zat te knikkebollen bij een directeur die de vijf kernwaarden van z’n basisschool aan me uitlegde.
‘Schrijft u dat niet op?,’ vroeg hij verbaasd.
‘U mailt dit toch nog?,’ redde ik me eruit.

Er kwam een nieuwe hoofdredacteur die het nieuws smeuïger wilde maken. De redactie bekeek het met argusogen. Ik schreef een stukje over dierenasiels die in het voorjaar vol zitten met jonge dieren en bedacht als kop – ik had het koppensnellen inmiddels redelijk in de vingers – ‘Trieste ogen achter tralies’. Ik vond het te melodramatisch, dus ik veranderde het in ‘Droevige ogen achter tralies’. Maar toen de hoofdredacteur langskwam, veranderde die ‘droevige’ terug in ‘trieste’. Ik wist meteen wat voor vlees ik in de kuip had.

Ook organiseerde hij een schaduwburgemeesterverkiezing. Burgemeester Rein Welschen trad af en tegen de wil van de bevolking werd niet PvdA’er Rob van Gijzel, maar Alexander Sakkers van de VVD tot burgemeester benoemd. Dat zorgde voor de nodige ophef en de hoofdredacteur stookte het vuurtje graag verder op door lezers te vragen hun kandidaten in te sturen voor de titel van schaduwburgemeester. Het overgrote deel van de inzenders droeg Van Gijzel voor, verder werden wat oud-wethouders genoemd die zich vereerd voelden dat er Eindhovenaren waren die ze nog kenden. Natuurlijk won Van Gijzel de verkiezing glansrijk waarna hij, zichtbaar ongemakkelijk, langskwam op kantoor voor de huldiging. Ik mocht ‘m kort interviewen. (Ik had vooraf mogen kiezen tussen Van Gijzel en Kiki Dee (ze trad rond die tijd op in Veldhoven); de keuze was niet moeilijk.)

De nieuwe hoofdredacteur zag het wel in me zitten. Hij vond dat ik een ‘fijne pen’ had; volgens hem lag er voor mij een glorieuze carrière in de huis-aan-huisbladenmarkt in het verschiet. Hij wilde me daarbij graag begeleiden. Ik dacht daar anders over, dus ik bedankte beleefd. De boodschap kwam niet over, ook niet na meerdere subtiele hints van mijn kant. Uiteindelijk stuurde ik m’n stagebegeleider naar het kantoortje van de hoofdredacteur die lacherig terugkwam dat hij het eindelijk had begrepen. Misschien niet de beste carrièrekeuze, maar ik heb altijd aan m’n onafhankelijkheid gehecht. Bovendien lagen m’n ambities bij de radio, niet bij de schrijvende pers.

‘Wat hier gebeurt kan echt niet,’ zei m’n stagebegeleider tegen het einde van m’n stageperiode. Hij knikte naar mij: ‘Hij schrijft dat allemaal op in z’n stageverslag he.’
‘Dat verslag wil ik zeker lezen voordat ie het inlevert,’ lachte de eindredacteur.

Vanwege m’n leuke stage heb ik het nooit over m’n hart kunnen verkrijgen om een nee/nee-sticker op m’n brievenbus te plakken. Ik weet dat er een redactie achter de krant zit die het beste voor heeft met z’n lezers, ook al is het nieuws dat Groot Eindhoven brengt niet hemelbestormend: deze week gaat het voorpagina-artikel over de Old Stars van de voetbalvereniging in Gestel. Het formaat van de krant is kleiner geworden, maar de layout is er op vooruitgegaan. En er staat niet eens zoveel reclame in.

Dat eindverslag heeft de eindredacteur trouwens nooit gelezen. Maar ik denk niet dat er een onvertogen woord in is gevallen, daarvoor heb ik het te veel naar m’n zin gehad. De 9 die ik als eindcijfer kreeg heeft zeker geholpen. Ook heb ik alle artikelen die ik heb geschreven zorgvuldig bewaard. Inclusief die foto op de voorpagina.

Posted in Eindhoven, Media | Tagged , | Leave a comment

Bubbel

Afgelopen weekend was ik een dagje in Amsterdam. Het was regenachtig, en rond lunchtijd vluchtte ik een falafelbar binnen. De enige andere gasten waren een vader en zoon uit Leeuwarden die een dagje in de hoofdstad waren. Ze aten een frietje. Dat ze uit Friesland kwamen wist ik omdat het gesprek tussen de vader en de medewerker van de falafelbar zich op vol volume voltrok. Ik schrijf gesprek, maar het was meer een monoloog waar ik halverwege in viel. De strekking was duidelijk. Volgens de vader kregen ‘ze’ alles gratis; wie hij met ‘ze’ bedoelde was onduidelijk, maar ik vermoed vluchtelingen. Alle subsidies moesten worden afgeschaft, dat vond ie écht. En ziek zijn was onzin. Hij had al zes jaar een eigen zaak en was nooit ziek geweest. Wie ziek is, is een aansteller.

Ik beet op m’n tanden. Ik had zin om ‘m van repliek te dienen. Dat ‘ze’ heel graag zouden werken, maar dat niet mogen van de overheid. Dat ik benieuwd was welke subsidies hij bedoelde. Ik vermoed niet de 37,5 miljard euro aan fossiele subsidies; daarmee vergeleken is een ton subsidie voor dat ene theatergezelschap dat ‘moeilijke’ voorstellingen maakt een schijntje. En dat sommige mensen écht zo ziek zijn dat ze niet meer kunnen werken. Dat wat meer begrip voor mensen die hebben moeten vluchten, die iets maken wat je niet begrijpt of die het iets minder goed hebben getroffen in het leven hem zou sieren.

Ik dacht aan een recent onderzoek van het CBS. Daaruit blijkt dat welvarende (en witte) Nederlanders steeds meer in hun eigen bubbel leven. Ze leven zelfs meer in een bubbel dan de Marokkaanse of Turkse gemeenschap in Nederland. Het verbaast mij niks. Ik hoef de verkiezingsuitslag van 22 november er maar bij te pakken. Waar haalde extreemrechts de meeste stemmen? In rijke plattelandsgemeentes waar de meerderheid van de bevolking wit en welvarend is; en dat graag zo wil houden. So far voor de arme burger die was aangewezen op voedselbanken terwijl de politiek zich alleen maar bezig zou houden met ‘woke onzin’ als genderneutrale toiletten en daarom op de PVV zou stemmen. Nee joh, de keuze voor de PVV was ingegeven door vreemdelingenhaat. Wat we hebben willen we zelf houden, en niet delen met mensen die het minder hebben.

Een dag na die verkiezingen kon ik me niet inhouden. Ik was in de sportschool en had, ter zelfbescherming, heel m’n bezoek een koptelefoon op gehad. Pas bij het laatste half uurtje uitfietsen deed ik m’n koptelefoon af. Naast me zat een jongen die ik vaag ken en waar ik wel eens mee klets. De trainer, rond de twintig, kwam een praatje met ‘m maken.
‘Wat heb jij gestemd? Ik op de PVV,’ zei ie.
Mijn medesporter reageerde lacherig en antwoordde dat ie op Omtzigt had gestemd.
‘Ben ik nu extreemrechts? Nee toch?’, zei de trainer. Even klonk hij vertwijfeld, daarna ging hij verlekkerd door: ‘Ze zullen er nu niet omheen kunnen he? Zoveel stemmen. Dan moet ie wel meeregeren.’
Ik probeerde het te negeren. Ik wilde naar de tv kijken die voor me hing. Maar de weerzin was te groot.
‘Dat hoeft niet hoor,’ reageerde ik verbeten. ‘Hij moet eerst maar eens een coalitie zien te vormen.’
De trainer schrok, hij had zich veilig gewaand. ‘Nouja, 37 zetels, dat kan je toch niet negeren?’
‘Dat kan heel goed,’ zei ik met ingehouden woede, ‘als niemand met ‘m wil regeren dan gaat ie gewoon in de oppositie. En trouwens: drie op de vier kiezers hebben niet op Wilders gestemd.’
Hij maakt een amechtig gebaar met z’n armen, alsof ik de grootst mogelijke dooddoener had gedebiteerd. Democratie blijft moeilijk voor sommige kiezers.

Ik zag het ongemak bij m’n medesporter. Hij bleef stil. Maar ik kon niet meer stil blijven.
‘Waaróm heb je eigenlijk op ‘m gestemd?,’ vroeg ik.
‘Nouja, ik vind dat allemaal maar woke onzin met die transgenders enzo. Het moet allemaal niet zo overdreven,’ antwoordde hij.
‘Hoezo? Heb jij daar dan last van?,’ zei ik.
‘En dat klimaatgedoe, dat kan best wat minder. We kunnen ons ook best aan de Europese regels houden. Maar wij zijn in Nederland meteen zo streng,’ ging hij door.
‘Oké,’ antwoordde ik, ‘dat is een redelijk standpunt. We hoeven niet voorop te lopen met klimaatmaatregelen. Waarom heb je dan op een partij gestemd die uit de EU wil stappen?’
Hij viel stil.
Ik beet hem toe: ‘Wij zijn nog geen minuut aan het praten en je spreekt jezelf nú al tegen. Je weet niet  eens waar je op hebt gestemd.’
‘Ach, jij bent links,’ riep hij kwaad met een wegwerpgebaar.
‘Ja, dat klopt. Is daar iets mis mee?,’ riep ik verbolgen terug.
‘Nee,’ antwoordde hij.
‘Dat dacht ik ook,’ besloot ik.

Ik had het kunnen laten gaan. Ik had de trainer in z’n bubbel van gelijkgestemden kunnen laten zitten. De jaknikkers, die in een vrij en welvarend land wonen, maar zichzelf dag in dag uit aanpraten dat ze het zo ongelofelijk zwaar hebben.

Ik had dat kunnen doen. Maar ik ga er júist tegenin. Omdat ik wil dat ze horen dat er ook een ander geluid is. Sterker nog, dat hun geluid de minderheid is. Dat een grote bek hebben niet hetzelfde is als gelijk hebben. Even prikken in die bubbel van zelfgenoegzaamheid en decadentie.

Ik at zwijgend m’n broodje falafel op. En vervloekte de man die op luidruchtige toon z’n domheid tentoonspreidde; een grote bek met nul kennis van zaken. Een typisch Nederlandse eigenschap. Ik vervloekte de verkoper, die de monoloog aanhoorde en rustig doorging met z’n werk achter de bar. Af en toe knikte ie instemmend. De volgende keer dat ik in Amsterdam ben, ga ik wel naar een ander eettentje.

Misschien vervloekte ik nog wel het meest mezelf. Dat ik het dit keer wél liet gaan.

Posted in Politiek | Tagged | Comments Off on Bubbel

Skatebowl

Toen ik voor het eerst in de skatehal kwam zag ik een man, ongeveer tien jaar ouder dan ik, door de bowl rijden. Hoog tegen de wanden, anderhalf meter boven de bodem, vloog hij rond. Het leek hem geen moeite te kosten, alsof het vanzelf ging. Op dat moment besloot ik: dit wil ik kunnen. Het kon me niet schelen hoe lang het zou duren, of hoeveel blauwe plekken, schrammen en gebroken botten het me zou kosten: dit wilde ik. Door die bowl rijden. Hárd rijden. Vliegen.

Dat het daarna niet soepel ging is een understatement. Nouja, de eerste anderhalf jaar ging ik behoorlijk vooruit. Er waren valpartijen, er was een enkel bezoek aan de eerste hulp van het ziekenhuis, indroppen bleek doodeng (ik had er niet bij stilgestaan dat indroppen wel essentieel is voor rijden in een grote, diepe skatebowl) en de ollies lukten voor geen meter, maar er was een stijgende lijn zichtbaar.

Op 1 maart 2020 ging de skatehal dicht voor een grote verbouwing die anderhalf jaar zou duren. Dat hoefde geen probleem te zijn; op de laatste dag timmerde ik een eigen skateramp in elkaar. Ik reed tegen die tijd al veel buiten, dus de sluiting van de skatehal zou ik wel overleven. Op het Stadhuisplein stond een funbox, met vrienden bedacht ik hoe we die uitdagender konden maken. En die lessen? Ach, desnoods ging ik een tijdje skatelessen volgen in Den Bosch of Tilburg.

Toen kwam corona, en daarmee ook de angst, de neerslachtigheid en de eenzaamheid. De eerste maanden ging ik nog vooruit. Er waren fijne bezoekjes aan skateparken in Den Bosch, Amsterdam en Düsseldorf. Maar na die eerste coronazomer werd ik angstiger. Ik werd voorzichtig en ging verkrampt rijden. Wie verkrampt rijdt, valt sneller, en wie vaak valt, durft minder. Ik ging niet alleen niet meer vooruit, ik verleerde dingen.

‘Leren gaat niet altijd in een gelijkmatig stijgende lijn,’ hield een vriend me voor.
Geen stijgende lijn, oké, maar ik was de schamele dingen die ik wel kon in sneltreinvaart aan het verliezen. Dit was geen stagnerende lijn, dit was een achtbaan die heel hard naar beneden denderde.

Voorjaar 2022 bereikte ik een dieptepunt. Stond ik weer bijna trillend op m’n board. Eventjes op m’n skateboard naar de stad rijden? No way. Indroppen in de bowl op Kastelenplein? Ik moest er niet aan denken dat ik dat ooit zou doen. De golfjes in de skatehal? Ik zou ze probleemloos moeten kunnen nemen, maar ik blokkeerde volledig. En de funbox op het Stadhuisplein? Meer no-funbox. Ik durfde niks meer. Eerst maakte ik een lelijke val in de skatehal, daarna ging ik onderuit in het skatepark in Meerhoven en moest ik naar de eerste hulp voor hechtingen in m’n kin. Wat deed ik nog op dat board?

Toen kwam het herstel. Het ging langzaam, maar na de zomer was het er weer. Ik voelde me beter, het zelfvertrouwen kwam terug, en daarmee ook de oude trucjes. M’n skateleraar bleef geduldig. Ik maakte weer vooruitgang. Tijdens een les gingen we switch rijden. Dat wil zeggen: met je andere voet voor op het board dan dat je gewend bent. Voor niet-skaters: het is het beste te vergelijken met schrijven met je andere hand. Een enorme mindfuck, maar het hielp wel. Ik kreeg meer vertrouwen als ik weer in m’n gebruikelijke houding op m’n board stond. Ik leerde zelfs nieuwe dingen. Steeds meer oude trucjes kwamen terug; de funbox, iets supersimpels, lukte weer. Waar ik eerst verkrampte en m’n hele lijf uitschreeuwde dat ik het niet moest doen, kon ik mezelf er nu toe zetten om bepaalde trucjes te proberen.

Soms reed ik rond in de nieuwe, tweede skatebowl die het skatepark tijdens de renovatie had verbouwd. Hij was nog altijd te hoog voor mij om in te droppen, dus ik miste de snelheid. Af en toe dropten we in tijdens de les, maar meestal was het te druk met andere skaters. Soms stond ik met m’n board op de rand minutenlang te twijfelen, om het uiteindelijk toch níet te doen. Skateboarden is negentig procent psychologisch.

Januari vorig jaar zat ik na afloop van de skateles op donderdagavond aan de bar wat te drinken met een vriend. Een vast ritueel. Hij is de enige die ik volledig vertrouw met het helpen bij trucjes, maar ik vraag niet graag om hulp. Ik had gezien dat het niet druk was bij de bowl.
‘Zou je willen helpen indroppen?,’ vroeg ik voorzichtig.
‘Ja hoor, natuurlijk,’ was het geruststellende antwoord.

Hij hoefde maar twee keer te helpen, daarna deed ik het zelf. Dat niet alleen, ik reed probleemloos op de eerste bocht af, nam die backside (de makkelijke manier, met je gezicht naar beneden), reed op de volgende bochten af en deed die ook meteen frontside (de moeilijke versie, paradoxaal met het gezicht naar boven gericht). Daarna bleef ik tot na sluitingstijd de indrop oefenen.

De dag erna ging ik ‘s middags meteen weer terug naar de skatehal. Even stond ik twijfelend op de rand. De angst was er weer, maar gelukkig was dit keer een andere bevriende skater aanwezig, dus ik vroeg ‘m of ie één keer wilde helpen. Daarna ging het weer zonder problemen. De rest van de middag deed ik niks anders meer. Zaterdagmiddag: hetzelfde verhaal, alleen had ik nu bij het indroppen echt geen hulp meer nodig. De eerstvolgende keer dat ik daarna in de skatehal kon zijn was dinsdagmiddag. Ik stond met klamme handjes op de rand, maar ook toen lukte het alleen. Ik haalde opgelucht adem: nu kan ik het écht.

Maanden later reed ik nog niet vlekkeloos door die bowl. Het aansnijden van de bochten ging moeizaam, en ik kwam niet hoog genoeg. De snelheid kon ook beter, maar dat bleek een kwestie van blijven oefenen. Nouja, de nieuwe wieltjes die ik voor m’n verjaardag had gekregen hielpen ook. Een keer kwam nadat ik een rondje had gereden een jonge gast naar me toe die me verlegen vroeg of ie me tips mocht geven. Ik legde daarop uit dat ik nog maar pas indropte in de bowl, waarop ik uitvoerig werd gecomplimenteerd (en alsnog tips kreeg).

Niet alleen de bowl lukte nu goed. Ik deed powerslides op de hoge ramp in het skatepark in Meerhoven (een jonge skater merkte vol ontzag op dat ie dat nog nooit iemand had zien doen). De golfjes in de skatehal? Ik probeerde ze weer eens. Ik skatete weer regelmatig naar de stad en terug. Ik was bijna weer op m’n oude niveau.

Intussen bleef die grote bowl in m’n achterhoofd hangen. Die bowl, waar ik ooit die man in had zien rijden. Om daar hard in rond te kunnen vliegen moest ik indroppen. Maar die bowl is diep; Als ik erin sta, kom ik niet boven de rand uit. Ik ben 1 meter 88. Dat maal twee is de diepte waar ik van bovenaf in kijk.

Eind november hielp een vriend me met de indrop, want alleen ging ik dit nooit durven. M’n maag keerde om, maar ik deed het. Daarna deed ik het nog vijf keer. Met hulp, maar toch. Zo ging het een paar weken verder. Elke donderdag na de les hielp hij me met indroppen. Het ging steeds beter.
‘Die kan je makkelijk alleen,’ verzekerde hij me.
Hij was niet de enige. Menig andere skater keek toe en zei dat ik ‘m écht alleen kon doen. Ik tikte dan tegen m’n helm en antwoordde dat het koppie daar echt anders over dacht, maar dat ik snapte dat ik er heel dichtbij was.

29 december was ik weer in de skatehal. Ik wilde die drop-in nog voor het einde van het jaar kunnen. De week erop zou ik m’n twee jongste nichtjes en neefje meenemen naar het skatepark. Hoe cool zou het zijn als ik ze dit trucje kon laten zien?

Ik deed een paar pogingen met hulp van m’n vriend. Eerst liep hij mee, daarna hield ik één hand vast. Eén hand is geen hand, hield ik mezelf voor. En ineens viel het kwartje. Ik focuste me op een punt in de bowl en kon me steeds beter over de angst neerzetten. Na nog een paar pogingen kon ik alleen indroppen. Het ging zo snel dat ik pas tegen de tijd dat ik aan de andere kant van de bowl was besefte wat er was gebeurd. Daarna bleef ik tot sluitingstijd doorgaan met indroppen. Mijn vriend maakte een paar filmpjes die ik meteen naar de appgroep van m’n skateklasje stuurde. ‘Trots’, appte m’n skateleraar. Op Instagram kreeg ik veel positieve reacties van andere skaters. Als je zelf skatet, weet je hoe moeilijk het is om deze stap te zetten.

Die nacht sliep ik slecht. Van opwinding dat het me eindelijk was gelukt alleen in te droppen in de skatebowl, maar ook van het vooruitzicht dat ik morgen weer terug moest naar de bowl en het nu écht alleen moest doen. Ik dacht aan die andere bowl, die ik op een avond kon, om de volgende dag toch weer met trillende benen, klamme handen en een lijf dat schreeuwde dat ik dat toch écht niet moest doen aan de rand te staan.

Met die grote angst ging ik de volgende dag, direct na de opening van de hal, terug. Eerst reed ik een paar rondjes om de bowl, de Top 2000 op m’n koptelefoon. Ik haalde een paar keer diep adem en praatte mezelf moed in: ik kon dit gisteren alleen, dan kon ik het vandaag ook. En ik wilde dit toch zo graag? Als ik deze bowl zou kunnen, zou ik komende zomer ook de bowls buiten kunnen rijden. Die op het Kastelenplein, of in Amsterdam, Den Haag of Leeuwarden.

Ik luisterde nog naar 505 van de Arctic Monkeys (nr. 381 in de Top 2000), toen deed ik m’n koptelefoon af, zette m’n helm op en zette m’n bord tegen de coping. Ik zuchtte diep en voelde het zweet in m’n handen staan. Toen focuste ik me op een punt, telde af en ging. Ik deed het. Ik wilde het uitschreeuwen van blijdschap, maar in plaats daarvan zuchtte ik nogmaals heel diep. Ik klom uit de bowl en stond vijf minuten te trillen op m’n benen. Toen appte ik m’n vriend dat het me was gelukt. Daarna dropte ik nog een keer in. En nog een keer. En nog een keer. In totaal dropte ik die dag dertig keer in. Elke keer als ik indropte werd die bowl een beetje minder diep. Na tweeëneenhalf uur indroppen én weer uit de bowl klimmen kwam het m’n neus uit.

Vlak na de jaarwisseling ging ik skaten met m’n neefje Sjors. We gingen naar de grote bowl.
‘Kijk eens wat ik kan,’ zei ik tegen ‘m en ik dropte in. Ik geloof niet dat hij heel erg onder de indruk was. Een dag later had ik m’n nichtjes Lise en Sophie meegenomen. Ook hen liet ik zien wat ik kon. Ik kreeg als reactie twee goedkeurende blikken. That’ll do.

Nu rij ik elke keer als ik in het skatepark ben in de grote bowl. Ik drop in en probeer de beste lijnen te vinden om te rijden. Steeds ga ik een stukje hoger en sneller. Nouja, snéller is lastig want de bowl is notoir stoffig dus ik heb de lagertjes in m’n wielen al een keer moeten vervangen; ik kwam nog amper vooruit. Indroppen kost bijna geen moeite meer, de grootste uitdaging is nu om op zo’n manier uit de bowl te klimmen dat ik geen blauwe plekken op m’n knieën krijg. En stiekem kijk ik naar nog hogere drop-ins, elders in de hal. Die heb ik nu ook unlocked.

Sommige dingen die ik tijdens en na corona ben kwijtgeraakt, heb ik niet meer teruggekregen. De onbevangenheid ben ik kwijt. Maar als ik zeg dat het skaten lekker gaat, probeer ik eigenlijk te zeggen dat het goed met mij gaat. De twee zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Die man die ik in de bowl zag skaten, de eerste keer dat ik in de skatehal kwam, zie ik nog wel eens rijden. Ik heb ‘m nog nooit gesproken.

Posted in Skateboarden | Tagged , , | Comments Off on Skatebowl

Song Top 20 2023

De band die in de allereerste Top 40 ooit met drie songs tegelijk in de hitlijsten stond, haalde dit jaar weer de Top 40. De Beatles stonden met Now And Then twee weken in de Top 40, waarmee het op een haar na de minst succesvolle top-40-hit van 2023 was (alleen Hoodiedate van Snelle deed het met vier punten slechter). Maar ze stonden erin; een bijzonder wapenfeit, dat hun oude rivalen de Rolling Stones niet konden evenaren. De singles van hun comebackalbum Hackney Diamonds strandden in de Tipparade.

Er zijn jaren dat ik met moeite tot twintig goede hits voor mijn lijst komt. 2023 was niet zo’n jaar. Het was eigenlijk een heel goed muziekjaar. Tussen de flauwe dance en de zoveelste rip-off van David Guetta (dit jaar moesten What Is Love? en The Logical Song eraan geloven) en de terugkeer van de noveltyhit (Satisfyer van Roxy Dekker, Dyscalculie van Maks) stonden oprecht mooie liedjes. En er was dé zomerhit in de bioscoop, die gepaard ging met een geweldige soundtrack; twee songs daarvan staan hoog in mijn Song Top 20 van 2023.

TikTok is de grootste machtsfactor in de muziekindustrie anno 2023. Dat was het al een aantal jaren, maar als ik naar de Song Top 20 van dit jaar kijk, hebben vrijwel alle liedjes de hitlijsten gehaald met behoorlijk wat hulp van TikTok. Groot op TikTok is het nieuwe ‘big in Japan’. Als je (zoals ik) niet op het sociale medium zit, sta je verbaasd te kijken als Twee Motten van Dorus ineens weer in de Tipparade (en de Top 2000 opduikt).

Buiten de hitlijsten, waar mijn aandacht voor muziek zich grotendeels op richt, hoorde ik mooie dingen. Ik schreef al over de comebackplaat van Blur en The Record van Boygenius, maar ook Buck Meek van Big Thief bracht een mooi solo-album uit. Ik ben waarschijnlijk de enige die First Two Pages Of Frankenstein van The National wél goed vond, maar so be it (het zal niet de eerste keer zijn dat ik het toch bij het rechte eind heb). Maar mijn favoriete band van het moment moet Elephant zijn. Niet alleen vanwege de naam, maar nog meer voor hum prachtige westcoastpop met mooie samenzang. Deze maand zag ik ze live in de Effenaar en daar werd ik enorm blij van.

De regels van de Song Top 20 zijn nog altijd dezelfde. Alleen liedjes die dit jaar binnen kwamen in de Top 40 doen mee. Het maakt daarbij niet uit hoe groot de hit is geweest, zelfs één week op nr. 40 is voldoende (dat is zelfs een pre). Ik gebruik maximaal één song per artiest.

Playlistjes op Spotify en Deezer.

20. Beatles – Now And Then

In de jaren negentig brachten de Beatles drie Anthology dubbel-cd’s uit met daarop twee opgepoetste, nooit eerder uitgebrachte songs: Free As A Bird en Real Love. Now And Then had de derde single moeten worden, maar de band besloot dat de opname te slecht was. Het is 2023 en A.I. heeft de wereld overgenomen. Regisseur Peter Jackson en Giles Martin (zoon van George) poetsten Now And Then danig op. De eerste draaibeurt was ik niet onder de indruk, de tweede keer werd ik vrolijk. Een nieuwe song van de Beatles. En het is nog een goede ook.

19. Marco Schuitmaker – Engelbewaarder

Elk jaar heeft z’n eigen Ik Ga Zwemmen. De Mart Hoogkamer van 2023 heette Marco Schuitmaker, een Nederlandse artiest die jarenlang in achterafzaaltjes aan z’n carrière werkt en schijnbaar vanuit het niets een Nederlandse wereldhit scoort. Daarvoor stofte hij een oude hit van Pierre Kartner af. Engelbewaarder groeide van voetbalkantinehit uit tot stadionmeezinger. Zingen we allemaal nog één allerlaatste keer mee: ‘Tien kilometer dan ben je weer thuis, je ziet in de verte het dak van je huis.’

18. Goldband – Rommel

Goldband ging in 2023 vrolijk door met hits scoren. Daarvan was Stiekem (uit 2022, dus buiten mededinging voor deze lijst) het meest succesvol. Maar stiekem (ha ha) vind ik Rommel, de woordgrappen liggen voor open doel, het fijnste. Een venijnig synthpopknallertje over rommel. Die rommel is volgens de tekst alcohol, maar de goede verstaander weet wel beter. Een echt grote hit werd het niet (nr. 24); toen het na zeven weken weer uit de Top 40 was verdwenen, stond Stiekem er nog gewoon in.

17. Troye Sivan – Rush

De zomer begon dit jaar pas in september, dus veel tijd was er niet voor zomerhits. Gelukkig was daar nog Troye Sivan, die met z’n hitsige Rush een paar weken in de onderste regionen van de Top 40 bivakkeerde. De videoclip laat weinig aan duidelijkheid te wensen over. Of zoals de van oorsprong Zuid-Afrikaanse zanger het zelf samenvatte: ‘The feeling of kissing a sweaty stranger on a dancefloor, a 2 hour date that turned into a weekend, a crush, a winter, a summer.’ Het refrein doet het nog kernachtiger: ‘It feels so good, so good.’

16. Stephen Sanchez – Until I Found You

Eigenlijk is Until I Found You een heel ouderwets liedje. Het ademt een nostalgische jarenvijftigsfeer, en roept daarmee het werk van Roy Orbison en Chris Isaak in herinnering. Aanvankelijk werd het geen hit, want Until I Found You stamt al uit 2021. Maar het liedje had een lange adem en werd via TikTok alsnog een grote hit. Dat succes werd nog groter toen Sanchez als ‘special guest’ van Elton John op Glastonbury mocht optreden én het opnieuw uitbracht in duetvorm met Em Beihold. Maar het origineel blijft favoriet.

15. Kylie Minogue – Padam Padam

Artiesten die al in de jaren tachtig hun eerste hits scoorden en anno 2023 nog de weg naar de Top 40 weten te vinden. Ze zijn er niet meer. Madonna probeert het krampachtig (ze heeft er zelfs Max Martin voor in de arm genomen), maar Lady Gaga lijkt haar plaats te hebben ingenomen. Kylie Minogue lukte het dit jaar wonderwel, met dank aan een fanatieke aanhang in de gay scene die het zwoele Padam Padam omarmde en het de hitlijsten in kreeg. Een onomatopee in de Top 40 is altijd mooi meegenomen.

14. Miley Cyrus – Flowers

In de Amerikaanse muziekgeschiedenis zijn vraag- en antwoordliedjes heel bekend. Vooral in de sixties, maar een meer recent (en weinig verheffend) voorbeeld is de fittie tussen Eamon (Fuck It (I Don’t Want You Back)) en Frankee (F.U.R.B. (Fuck You Right Back)). Miley Cyrus deed iets soortgelijks; haar Flowers is een reactie op Bruno Mars z’n hit When I Was Your Man. Waar Mars drie minuten lang jeremieert dat ie bloemen voor haar had moeten komen, is Cyrus een stuk duidelijker; haar ex (Liam Hemsworth) kan de pot op met z’n bloemen, ze zoekt het zelf wel uit: ‘I can love me better than you can’. Het stond in no time op nr. 1 en bleef daar vijftien weken staan. Tegen die tijd waren de bloemen verwelkt.

13. Son Mieux – Tell Me More

Huh? Niet Tonight? Nee. Tonight is het type liedje waarbij je na één keer horen denkt dat het geweldig is, maar bij de tweede draaibeurt hoort dat het een trucje is. Het is te berekenend, bedoeld als gedragen meezinger voor de donkere dagen voor kerst. Nee, dan liever Tell Me More. Een song waarin frontman Camiel Meiresonne aanmoedigt het gesprek aan te gaan met vreemden, om de verbinding te zoeken. Een welkome boodschap in een jaar waarin extreemrechts de verkiezingen won. Son Mieux wordt vanwege het recente succes getipt als Nederlandse songfestivalinzending. Onzin natuurlijk; met Joost Klein heeft Nederland al een prachtige inzending. Maar ze zouden het zeker kunnen.

12. Post Malone – Chemical

Rappers willen niet meer rappen. Snelle rapt niet meer, Machine Gun Kelly is punkrocker geworden. De wijsheid komt met de jaren. Ook Post Malone maakt tegenwoordig lieve popliedjes. Hij heeft zelfs afscheid genomen van de overdaad aan auto-tune (maar kan, zoals alle popartiesten tegenwoordig, ook weer niet helemaal zonder). Chemical is een liedje over verliefdheid als verslaving, maar wel een verslaving die hij in stand houdt met medicatie (oxytocine). En een relatie die gepaard gaat met vechten in de bar (met Seven Nation Army als soundtrack). Nee, ondanks de lieve popliedjes gaat het nog niet helemaal geweldig met Post Malone.

11. Kenya Grace – Strangers

Drum ‘n’ bass is als een veenbrand die af en toe oplaait. Het genre is al meerdere malen doodverklaard, maar om de zoveel tijd steekt er een hitje op (Hot Right Now van DJ Fresh en Rita Ora, Feel The Love van Rudimental en John Newman). Dit jaar was het de beurt aan de uit Zuid-Afrika afkomstige maar in Engeland woonachtige Kenya Grace. Ze schreef en produceerde Strangers zelf, en leverde daarmee met gemak één van de leukste en spannendste dance tracks van 2023 af die via TikTok de Top 40 bereikte. Typisch, want bij Grace is drum ‘n’ bass subtiel en spannend, en eigenlijk helemaal niet hitgevoelig.

10. Peggy Gou – (It Goes Like) Nanana

In het geweldige boek The Song Machine beschrijft de Amerikaanse journalist John Seabrook de ontwikkelingen in de popmuziek van eind jaren tachtig tot halverwege jaren tien. Een hoofdstuk gaat over K-Pop, op dat moment nog amper succesvol buiten Zuid-Korea. Ik was indertijd sceptisch over de kansen van K-Pop buiten Zuid-Korea. Boy, was I wrong. Het genre is niet meer weg te denken uit de Top 40. Dit jaar bewees de DJ Peggy Gou dat Zuid-Korea meer heeft te bieden dan drieletterige popartiesten als BTS en PSY. (It Goes Like) Nanana bestormde de Top 40 en bleef maandenlang op nr. 1 staan. Niet gek; de song heeft zoveel knipogen naar eurohouse uit de jaren negentig dat je er scheel van wordt.

9. Tate McRae – Greedy

Zoals ik al in de inleiding schreef: groot op TikTok is het nieuwe ‘big in Japan’. Je zou bijna denken dat de artiest die het beste de algoritmes weet te kietelen de grootste hit scoort. Tate McRae is zo’n artiest. Een Canadese singer-songwriter, net twintig jaar oud, die haar succesreeks in 2020 begon met You Broke Me First. Op haar meest recente album Think Later mixt ze popmuziek met rap en trap, een cocktail die megahits als Exes en Greedy oplevert. Die laatste staat as we speak al dertien weken op nr. 1 van de Top 40, en ik zie niet snel wie haar daar weg gaat krijgen. Het is niet eens onterecht.

8. P!nk – Trustfall

P!nk scoorde dit jaar vier top-40-hits, waarmee haar totale aantal op 43 komt. In dat tempo gaat ze op den duur Madonna (55 hits) voorbij. Dat is geen gekke gedachte, want P!nk voelt de tijdgeest goed aan en weet haar sound elk nieuw album aan te passen aan de heersende trends. Op haar eerste plaat klonk ze nog als een kloon van Christina Aguilera om zich daarna te ontwikkelen als boze rockchick waar niet mee te spotten valt. Op haar meest recente album stoeit ze in songs als Runaway en Trustfall met dance, en leunt ze vertrouwd op powerballads als All Out Of Fight. De fans zijn haar trouw gebleven; het publiek bij optredens van P!nk is tegenwoordig een zee van kort pittige kapsels.

7. Loreen – Tattoo

Volgend jaar hoop ik twee songfestivalvragen niet meer te krijgen. Vraag 1: waarom doet Australië mee? Vraag 2: heeft een artiest al twee keer het Songfestival gewonnen? Als antwoord op die eerste vraag citeer ik graag Graham Norton: ‘Why? Because it’s Eurovision. It’s not supposed to make sense.’ Als antwoord op die tweede vraag zeg ik al jarenlang dat Johnny Logan in 1980 én 1987 heeft gewonnen en dat hij in 1992 ook nog het winnende liedje schreef. Nieuwe generatie, nieuwe kansen. Dit jaar kreeg Logan gezelschap van Loreen, die met Tattoo het Songfestival won, na in 2012 al met Euphoria te hebben gewonnen. Als ik eerlijk ben, vind ik Euphoria beter, maar Tattoo was een grotere hit want het bereikte wél de eerste plaats in de Top 40.

6. Billie Eilish – What Was I Made For?

Heel het voorjaar heb ik uitgekeken naar de Barbiefilm (alleen de teaser trailer al). Greta Gerwig is een geweldige scriptschrijver en regisseur (check Frances Ha en Ladybird) en stelde niet teleur. De soundtrack was met bijdragen van Dua Lipa, Lizzo, Charli XCX, Khaled en Ava Max minstens zo goed. Vijf singles haalden de Tipparade, twee daarvan stroomden door naar de Top 40. Een van die twee is What Was I Made For?, geschreven door Billie en broer Finneas in de nacht nadat ze een ruwe versie van de film hadden gezien. Eilish leefde zich in in het leven van een Barbiepop, wat existentiële regels opleverde als ‘looked so alive, turns out I’m not real’ en ‘I’m sad again, don’t tell my boyfriend, it’s not what he’s made for’. Eilish zingt vanuit het perspectief van Barbie, of gaat What Was I Made For? over het leven van de popster?

5. Luke Combs – Fast Car

Natuurlijk is Fast Car een steengoed liedje. Hoe kan het anders dat het dit jaar voor de derde keer de Top 40 wist te bereiken? Tracy Chapman haalde er in 1988 de eerste plek in de Top 40 mee, Jonas Blue deed het in 2016 dunnetjes over met een inferieure tropical dance versie (nr. 3 in de Top 40). Dit jaar was het countryzanger Luke Combs die er een hit mee scoorde. Hij heeft de tekst niet aangepast en zingt dus braaf: ‘I work in a market as a checkout girl’. Niet omdat dit moest van Chapman (die scherp over haar muziek waakt), maar omdat Combs eer wilde betonen aan het origineel. Maar het hernieuwde succes van Fast Car zegt ook iets over deze tijd. Over een nieuwe generatie die opgroeit in armoede en de persoonlijke situatie wil ontvluchten: ‘Leave tonight, or live and die this way’.

4. Niall Horan – Heaven

Fun fact: het voormalige One Direction-lid met de meeste Nederlandse top-40-hits is Niall Horan. Hij stond al negen keer in de Nederlandse hitlijsten, tegenover zes hits voor Harry Styles. Maar waar Styles gigantische hits heeft gehad als Watermelon Sugar en As It Was, bleven de singles van de Ierse zanger vooral onderin de hitlijsten steken. Tot dit jaar dan, want met Heaven was er voor Horan geen houden aan. Na één keer horen was ik om. Mooi hoe de melodie van hoog naar laag jojoot als Horan zingt: ‘And you and me go up in flames’; hij is ondersteboven van z’n liefje. Zo simpel kan een goed, optimistisch liefdesliedje zijn. Heaven is echter zo catchy dat het alle latere singles van het bijhorende album The Show (Meltdown, You Could Start A Cult) kannibaliseerde. Inderdaad, een beetje zoals bij Styles.

3. Taylor Swift – Cruel Summer

Taylor Swift is de grootste popster van het moment. Om bij de concerten van haar Eras Tour (die als eerste tournee ooit meer dan een miljard dollar heeft opgebracht) te kunnen zijn, moet je worden ingeloot om aan de voorverkoop te mogen deelnemen (ik heb een vergeefse poging gedaan). Ze werd uitgeroepen tot Time Person Of The Year en door haar relatie met americanfootballspeler Travis Kelce heeft ze er eigenhandig voor gezorgd dat die sport onder jonge vrouwen weer populair is. Cruel Summer stamt al uit 2019 maar werd dit jaar alsnog op single uitgebracht vanwege het succes tijdens haar concerten. En omdat alles wat Swift aanraakt in goud verandert, werd het een grote hit. Terecht trouwens, het is één van haar leukste singles.

2. Nothing But Thieves – Overcome

Ik hou van sleeper hits, liedjes die naar de hoogste regionen van de Top 40 sluipen. De meest onwaarschijnlijke was in 2023 Overcome van Nothing But Thieves; een midtempo niemendalletje dat de eerste twee maanden bij de onderste twintig bleef hangen en pas in de zeventiende week z’n hoogste positie (nr. 6) bereikte. Met z’n 33 weken is het de langstgenoteerde top-40-hit van 2023. Nothing But Thieves is het type Britse band dat in Nederland succesvol is, maar in andere landen amper voet aan de grond krijgt. Zie ook: Bastille, Editors, Foals. Dat Overcome de grootste hit is geworden is des te vreemder omdat het een atypisch liedje is voor de band. Het mist de pathos van Impossible, Sorry of Amsterdam, maar volgt keurig het stramien van een klassieke popsong, met gitaarsolo. Vandaar dat ik het geweldig vind.

1. Dua Lipa – Dance The Night

Als Taylor Swift de koningin van 2023 is, dan is Dua Lipa de kroonprinses. Dit jaar had ze twee gigantische hits: Houdini, geproduceerd door Kevin Parker en afkomstig van haar aankomende nieuwe album en, voor de film Barbie, Dance The Night, geproduceerd door de door mij anders zo verfoeide Mark Ronson, met tekst van Dua Lipa zelf. Dance The Night is een tijdloze discoklassieker met zwierige strijkers die in Barbie het moment markeert waarop Barbie in een existentiële crisis terechtkomt. Dansen als escapisme, Dua Lipa’s eigen Off The Wall, getuige de regels ‘When the night’s here, I don’t do tears’.

Dance The Night gaat over optimistisch blijven, ondanks je problemen. Een metafoor voor de staat van de wereld anno nu. Tienduizenden doden in Oekraïne en Gaza, extreemrechts heeft de verkiezingen in Nederland gewonnen en de aarde beleefde het warmste jaar ooit. Maar toch blijven we dansen, door het verdriet heen.

Posted in Lijstjes, Muziek | Tagged , , , , , , , , , , , , , , , , , , , | 1 Comment

Waas

Wie langzaam richting middelbare leeftijd glibbert, grijpt steeds vaker terug op de muziek waar hij mee is opgegroeid. Natuurlijk, er zijn nog altijd veel leuke nieuwe bands, maar die nieuwe bands die je écht heel goed vindt, zijn diegene die klinken als de bands uit je jeugd, en die je doen herinneren aan een tijd dat alles beter en overzichtelijker was. Een gevaarlijke ontwikkeling, omdat je daarmee slechts één stap bent verwijderd van de boomer die roept dat er tegenwoordig geen fatsoenlijke muziek meer wordt gemaakt (wat niet waar is; slechte muziek was er altijd al, ook in de jaren zestig en zeventig. Kijk een willekeurige Top 40 uit die decennia er maar op na, maar veel van die muziek hoor je niet meer op de radio, waardoor een veel te rooskleurig beeld over de muziek van vroeger is ontstaan).

Ergens is het logisch. Je hebt je smaak in je tienerjaren ontwikkeld en daar verandert als je ouder wordt niet veel meer aan. Je weet wat je mooi vindt en hebt niet meer de tijd om muziekbladen uit te spellen of wekelijks nieuwe muziek te checken. En dus grijp je terug op het nieuwe album van een band of artiest die je altijd al goed vond, of een genre dat je aanspreekt.

Voor je het weet behoor je tot een tribe. Een groep muziekliefhebbers die elkaar herkennen in de plek waar ze zijn opgegroeid, de muziek die ze luisterden (en die ze nog steeds geweldig vinden) en de kledingstijl die ze leuk vinden. Een veilig clubje van gelijkgestemden die tot dezelfde generatie behoren. Die snappen waar je het over hebt als je over het legendarische optreden van 16 Horsepower op Pinkpop in 2000 hebt, of Coldplay al kenden toen ze nog geen kutmuziek maakten. Je zou het een subcultuur kunnen noemen.

De Engelse schrijver (met Nederlandse wortels) Michel Faber schrijft over tribes in z’n boek Listen (ik kreeg het voor Sinterklaas en het is geweldig):

“Liking the right music wins you recognition and approval from your peer group, liking the wrong music provokes alienation and exclusion.”

Ik zie mezelf als iemand die niet zwicht voor groepsdruk, maar ook ik moet erkennen dat ik tot een tribe behoor. Meerdere zelfs. Een tribe van een tikkeltje elitaire muziekliefhebbers, met daarnaast een tribe die graag gitaar speelt. Je zou het groepje ouwe lullen waarmee ik skate ook een tribe kunnen noemen. Ik voel me er op mijn gemak, durf me kwetsbaar op te stellen en geef m’n genuanceerde mening over de vaderlandse politiek (‘Geert Wilders is een extreemrechtse lul en als je PVV stemt ben je een vieze vuile gore klootzak’).

Ik moest aan het boek van Faber denken toen ik voor Ondergewaardeerde Liedjes mijn plaat voor 2023 moest kiezen. Het liefste had ik Not Strong Enough van Boygenius gekozen; de indie supergroep bestaande uit Julien Baker, Phoebe Bridgers en Lucy Dacus. Het album met de simpele titel The Record heb ik dit jaar het meest gedraaid. Ik kwam het al tegen toen ik in New York was, maar heb het pas maanden later gekocht. Maar een collega-blogger had daar al over geschreven en de regels van Ondergewaardeerde Liedjes schrijven voor dat ik dan een andere song moet kiezen.

Goede tweede was The Heights van The Ballad Of Darren, van de comebackplaat van Blur. Dat album wilde ik niet goed vinden. Het was niks anders dan een vehikel om een paar reünieconcerten in Wembley te geven. Even cashen, zodat Graham Coxon weer een paar jaar zorgeloos aan soundtracks kan knutselen en Alex James verder kan met z’n kaasmakerij. Niet voor niets is het vooral frontman Damon Albarn die niet op een reünie van Blur zit te wachten; hij is succesvol genoeg met de Gorillaz en talloze andere muziekprojecten.

Ik dacht aan de tribe waar ik in de jaren negentig toe behoorde. Mijn middelbare school kende als het op muziek aankwam twee kampen. Er waren alto’s die naar gierende metal luisterden (en dan bedoel ik écht gierende metal, niet zoiets slaps als Metallica), en er was een (veel grotere) groep gabbers die naar heipalenmuziek met minstens 200 beats per minute luisterde. Ik, ietwat verlegen, laveerde daar voorzichtig tussendoor. Ik luisterde Top 40 (wat ik ook echt deed en nog steeds doe), maar ontdekte The Third Way, om een ander jarennegentigfenomeen te citeren: Britpop. Het was pop, maar net iets stoerder. Wat hielp is dat we via onze zwemvereniging contact hadden met Engelsen. Wat was leuker om dan af en toe over muziek te kunnen kletsen? Mijn eigen tribe, met mensen die begrepen waar ik het over had als ik over The Verve, Pulp, Stereophonics of Catatonia sprak.

Als ik The Ballad Of Darren opzet, ben ik weer terug in de jaren negentig. Als ik St. Charles Square hoor (‘There is something down here, and it’s living under the floorboards’), ben ik weer met m’n middelbare school in Praag. In een ondergronds kroeg in het centrum, waar een pop van een heks op een bezemsteel op een koord door het pand vloog (echt waar). Dat veel van de leerlingen nog geen achttien waren en toch aan het bier zaten deerde niemand. Als ik The Narcissist hoor, kom ik er niet onderuit te denken aan frontman Albarn die in de hoogtijdagen van Blur niet uitblonk in bescheidenheid.

De hoesfoto is melancholiek, met die eenzame zwemmer die door weer en wind blijft zwemmen; een mooie tegenhanger van de zonnige hoesfoto van The Great Escape uit 1995. Een album dat, heel narcistisch, vooral over Albarn zelf ging en dat hij tegenwoordig niet meer goed vindt, (maar klassiekers als Stereotypes, Country House en The Universal herbergt). Dit is een zwemmer die door blijft ploegen, omdat hij door móet. Mooi ook, hoe het felrood van het bandlogo matcht met de reddingsboei.

Zwelgend in weemoedigheid wilde ik het allemaal niet goed vinden. Kan een band die, afgezien van wat onderbrekingen, dertig jaar bij elkaar is geweest, eigenlijk wel een meesterwerk afleveren? Misschien niet. Maar als je zelf onverbiddelijk richting de verkeerde helft van de veertig glijdt, snap je dat de bravoure van Blur plaats heeft gemaakt voor contemplatie. Niet langer de cocky middle class geezers, de intellectuele tegenhangers van de straatschoffies van Oasis, maar elderly statesmen van de Britpop. Reflectie hoort erbij als je langzaam richting middelbare leeftijd glibbert, merkte Damon Albarn op bij het verschijnen van The Ballad Of Darren: ‘An aftershock, reflection and comment on where we find ourselves now’.

Ik denk dat ik het allerlaatste liedje, The Heights, het mooiste vindt. Het is net als alle andere negen songs gedrenkt in melancholie. Albarn zingt over een onbekende vriend die hij vanavond niet zal zien bij een concert. Hij blijft liever thuis: ‘Suppose I’m on my own tonight, suppose I’ve got to find the heights’. De strijkers stuwen The Heights omhoog terwijl Albarn blijft mijmeren. Na amper tweeëneenhalve minuut ontspoort de song. De ‘coma in our lives’ is verworden tot een waas die nog bijna een minuut aanhoudt, symbool voor een toekomst die ongewis is. Voor ons, maar ook voor de band. Als dit de laatste plaat van Blur is, is dit de perfecte afsluiter.

‘Nee, ga door,’ wilde ik eerst roepen, ‘werk toe naar een echte climax. Ik wil groots en meeslepend, zoals in The Universal.’ Maar toen zag ik het voor me. De vier leden van Blur in de studio, die tegen elkaar zeggen: ‘Meh, goed genoeg.’

Posted in Muziek | Tagged , , | Comments Off on Waas

Leeuwin

Al maandenlang zie ik bijna dagelijks een meisje voor het huis voetballen. Ze is hooguit elf jaar oud, lichtgetint met lang haar dat ze vaak in een paardenstaart draagt. Ze is klein en razendsnel. Ik vind haar, voor zover ik daar kijk op heb, steengoed; een Vivian Miedema of Lineth Beerensteyn in de dop. Alle jongetjes in de buurt willen met én tegen haar spelen. Ik voorzie een toekomst bij de Oranje Leeuwinnen voor haar. Als ze niet voetbalt speelt ze basketbal en vorige maand zag ik haar zelfs met een skateboard aanklooien bij een kuil verderop in de straat. Sindsdien heb ik een zwak voor haar. Een tomboy.

Op deze ijskoude dag speelt ze weer heel de middag op het veldje voor m’n huis. Ze speelt basketbal tegen een oudere knul uit de buurt die ik ken uit de skatehal. Ik rommel wat in huis, werk de afwas weg en piel op m’n elektrische gitaar. Af en toe kijk ik naar buiten.

Rond kwart over vijf gaat de deurbel. Tot mijn verbazing staat mijn Oranje Leeuwin van de toekomst voor de deur.
‘Weet u hoe laat het is?,’ is het beleefde verzoek.
Ik geef haar de tijd. Ze blijft staan en taxeert me. Dan vraagt ze: ‘Wilt u met mij spelen? Alle kinderen zijn naar huis.’
‘Euh… dat kan wel,’ stamel ik, al vind ik het vooruitzicht om in het donker in de vrieskou te sporten weinig aanlokkelijk. Aan de andere kant: haar lef bevalt me wel.

‘Voetbal of basketbal?,’ vraagt ze terwijl ik met haar meeloop.
‘Basketbal,’ antwoord ik.
‘Gelukkig. Ik vind basketbal het állerleukste,’ zegt ze.
‘Ik ook,’ zeg ik. Ik was nooit goed in gym op de middelbare school, maar met basketbal kon ik nog redelijk mee. Vooral omdat de tegenpartij het niet nodig vond om me te dekken; onderschatting was mijn sterkste wapen. Helaas was ik ook m’n eigen ergste vijand en verloor ik door gestuntel net zo snel weer de bal. Desondanks had ik een redelijk schot en scoorde ik zowaar af en toe een punt. Mijn lengte hielp mee.

Vandaag is m’n vorm behoorlijk. Ik maak enkele mooie punten en weet haar soms de bal afhandig te maken. Bij een schot van afstand dat ik perfect in de basket mik hoor ik een welgemeend wow van mijn tegenspeelster, gevolgd door een high five. Er volgt een verhandeling over kinderen uit de buurt die niet zo goed zijn, om daar snel aan toe te voegen: ‘Maar u bent wel goed hoor.’
Die kan ik in m’n zak steken.

Zelf kan ze er ook wat van. Ze maakt schijnbewegingen, pivoteert en speelt regelmatig de bal onder haar eigen benen door. Als een trucje mislukt zucht ze diep en roept boos ‘ah nee!’.
‘Speel je in een team?,’ vraag ik.
Het antwoord is ontkennend.
‘Maar als ik bij een team ga, dan wil ik bij een heel slecht team,’ zegt ze. ‘Want dan ben ik de beste.’
Een redenering waar niks tegen in te brengen is.

‘Wie is je favoriete speler?,’ probeer ik.
‘Ja Morant,’ zegt ze.
‘Wie?,’ vraag ik. Ik had een naam als Brittney Griner verwacht.
‘Ken je hem niet? Zoek maar eens op,’ zegt ze en begint de naam te spellen.
Ik kijk op m’n telefoon. ‘Google maar ‘Ja Morant windmill dunk’,’ zegt ze.
Ik zie een filmpje waarin Morant, speler bij de Memphis Grizzlies, een prachtig punt scoort.
‘Mooi he? Zo’n dunk? En dan ook nog aan de basket hangen,’ zeg ik.
‘Ik vind Michael Jordan, Stephen Curry en LeBron James ook goed,’ zegt ze.
Dat kan ik beamen.
‘Ken je Rik Smits?,’ probeer ik.
Die kent ze niet. Smits was mijn sportheld. Studio Sport zond in de jaren negentig samenvattingen uit van NBA-wedstrijden met The Dunking Dutchman. Mart Smeets verzorgde het commentaar. Dat was genieten.
‘Die komt uit Eindhoven. Hij speelde in de jaren negentig voor de Indiana Pacers. Hij is 2 meter 24,’ leg ik uit.
‘Wow,’ is het enige antwoord. Het klinkt weinig overtuigend. Ik vrees dat hier een generatiekloof gaapt.

Dan komen twee jongens uit de buurt die met haar willen basketballen.
‘Ik ben beter dan jou,’ zegt ze uitdagend tegen een jongen die een kop groter is dan zij. Ze staat met haar borst tegen hem aan. Hij lijkt niet onder de indruk.
‘Beter dan jij,’ verbeter ik haar. Ik ben toch eindredacteur.
‘Beter dan jij,’ herhaalt ze. Een snelle leerling.
‘Ze is goed hoor,’ zeg ik tegen de knul, want ik voel me een beetje schuldig dat ik haar net heb gecorrigeerd.
‘Zé? Ik ben een jongen hoor,’ zegt ze, ik bedoel híj, tegen me. Dan krijg ik weer een high five. Hij is niet boos en moet zelf het hardste lachen om het misverstand. De corrector gecorrigeerd.

‘Het is zes uur. Moet je niet naar huis?,’ vraag ik als ik wegga.
‘Jawel, maar ik verzin wel een smoesje,’ antwoordt hij schouderophalend.
Dan krijg ik nog een laatste high five.

Als ik een half uur later uit het raam kijk, is hij nog steeds aan het basketballen.

De Oranje Leeuwinnen kan ik na vanmiddag definitief afschrijven. Maar als de Nederlandse basketbalbond nog jong talent zoekt, dan weet ik er eentje voor ze.

Posted in Eindhoven | Tagged , , | Comments Off on Leeuwin

Zeven stellingen

Er zullen woensdagavond weer veel politici kraaien dat de verkiezingen een feest voor de democratie waren. Onzin. Als er iemand niet heeft gewonnen, dan is het de kiezer. Want wat was de verslaggeving van de verkiezingen abominabel slecht. Het was zelfs zó slecht, dat ik heb besloten dat ik niet meer naar programma’s over de verkiezingen kijk. Met name de debatten zijn van een bedroevend niveau. Niemand wordt wijzer van lijsttrekkers met snelle oneliners of snappy commentaren om als soundbite te knippen en via sociale media te delen met de eigen achterban. Voor te veel programma’s is politiek entertainment geworden. Het moet snel en flitsend, en vooral niet te serieus. Nieuws: politiek is geen entertainment. Een land besturen is een bloedserieuze zaak.

Het liefst zie ik bij de volgende verkiezingen een avondvullend programma. Een drie uur durend gesprek met politici die op een rustige manier ideeën uitwisselen. Geen lijsttrekkers die gevat uit de hoek willen komen of elkaar vliegen afvangen, maar een net gesprek op niveau. Dat is een illusie. De geest is uit de fles. Miljoenen Nederlanders varen bij hun politieke duiding blind op wat Johan Derksen vindt, of wat het 1Vandaag Opiniepanel heeft beslist. Toch wil ik een poging wagen met zeven tips voor een beter, meer inhoudelijk politiek debat.

1. Onwaarheden en leugens worden aangepakt

De leugen regeert. Dat zei koningin Beatrix ooit over de Nederlandse media en het werd haar aangewreven door het journaille. Maar als ik naar de verkiezingsdebatten kijk moet ik haar gelijk geven. Menig lijsttrekker, met name op de rechterflank, liegt aan de lopende band. Dilan Yesilgöz wordt na elk interview of debat terechtgewezen door deskundigen dat ze weer verkeerde (uiteraard veel te hoge) cijfers over vluchtelingen heeft genoemd. Journalisten houden hun mond. Dom, want als journalist ben je geen kritiekloos doorgeefluik.

Om een beroemde meme rond rapper Nelly te citeren: ‘If Nelly tells you “It’s getting hot in here”, it’s not your job as a journalist to take off all your clothes, it’s your job as a journalist to look out the window and find out if it’s true.’

2. Stop met stellingen

Stellingen zijn het directe resultaat van dat debatten vooral behapbaar moeten zijn. De kijker is snel verveeld en dus wordt lijsttrekkers gevraagd om een stelling te verdedigen, het liefst binnen een minuut. Maar politiek is niet een aaneenschakeling van simpele stellingen. Politiek is compromissen sluiten en water bij de wijn doen. Het is zoeken naar overeenkomsten tussen partijen. Stellingen zijn extreem en leiden uiteindelijk tot teleurstelling bij kiezers omdat ze niet realistisch zijn. Een politicus die anderszins beweert liegt (zie punt 1).

3. Geen ratrace-achtige verslaggeving

We zijn hier niet in de Verenigde Staten of het Verenigd Koninkrijk. We hebben geen tweepartijenstelsel (gelukkig niet) waarbij eentje de grootste wordt. We hebben een Tweede Kamer met veel partijen. We kiezen dus ook geen premier. We stemmen op een partij en als die partij de grootste wordt én in de coalitie komt (ja, lees die laatste voorwaarde nog eens terug, want het is helemaal geen gegeven dat de grootste partij automatisch meeregeert), dan levert die partij de premier. Door te focussen op wie de grootste wordt krijgen grote partijen (of partijen die het goed doen in de peilingen) onevenredig veel aandacht. Je kunt als kleine partij nog zoveel goede ideeën hebben: je hebt het nakijken.

4. Zet extreme meningen niet tegenover elkaar

Extreme meningen tegenover elkaar zetten levert gegarandeerd vuurwerk op. Maar politiek is geen entertainment (zie inleiding en punt 2). Je kunt Rob Jetten en Geert Wilders met elkaar in debat laten gaan, maar geen enkele kijker gaat na een paar minuten heen en weer wauwelen van PVV naar D66 overstappen – of andersom. Daag partijen die dichter bij elkaar liggen uit het debat aan te gaan. Er zit veel minder ruimte tussen VVD en PVV, of tussen CDA en NSC. Het levert een veel interessanter gesprek op.

5. Kiezers bepalen de onderwerpen

Niet politici bepalen welke onderwerpen aan bod komen in debatten, maar journalisten. Of, nog beter, kiezers. Als je namelijk aan kiezers vraagt welke onderwerpen zij belangrijk vinden, dan gaat het over zorg, onderwijs en volkshuisvesting. Het gaat over bestaanszekerheid. Er is een oorlog gaande in Europa. Maar extreemrechts praat liever over hun stokpaardje immigratie, en media gaan daar graag in mee. Als je als kiezer wilt weten wat politici gaan doen aan het personeelstekort in de zorg (misschien zoals in Duitsland zorgpersoneel uit het buitenland halen?) dan tast je in het duister.

6. Geen voxpopjes

Stop met straatinterviews of, zoals die in vakjargon heten, voxpopjes. Echt. Als ik de mening van een Gewone Nederlander wil weten, dan heb ik daar geen journalist voor nodig. Daar komt bij dat de Gewone Nederlander blijkbaar altijd, maar dan ook áltijd doordeweeks naar de markt gaat. Ik kan je verklappen dat een Gewone Nederlander doordeweeks heel gewoon aan het werk is. Als jij iemand op een donderdagochtend op een markt treft is die persoon waarschijnlijk gepensioneerd of werkeloos, en dus niet representatief voor de Nederlandse bevolking.

7. Humaninterestverhalen zijn bijzaak

Humaninterestverhalen zijn leuk, maar bijzaak. Als je Geert Wilders uitnodigt om over z’n poezen te komen praten (wat ik al een slecht idee vind) dan ben je als journalist geen knip voor je neus waard als je niet benoemt dat hij de knieschijven van Marokkaanse relschoppers kapot wil schieten. En als je Thierry Baudet vraagt naar z’n favoriete plaat, dan zou ik op z’n minst even opmerken dat ie desinformatie heeft verspreid over coronavaccins, of dat hij gelooft in reptilians.

Posted in Media, Politiek | Tagged , , | 1 Comment

Memory Lane

Vooraf had ik er niet veel van verwacht. Ik had ooit een live opname, ergens rond 2000 op Lowlands, gehoord en was verbaasd dat ze liedjes gelijk eindigden; ze speelden nogal rommelig. Blink-182, that is. Het punkpoptrio dat rond de eeuwwisseling de grauwe dagen op m’n zolderkamertje danig opfleurden. Ik werd pas echt fan in m’n studententijd vanwege het album Enema Of The State, waar twaalf enorme pretpunknummers op stonden: What’s My Age Again?, All The Small Things (de ‘hit’), Dumpweed en mijn favoriet Anthem. Enema Of The State was voor millennials wat Dookie van Green Day was voor de ouwe lullen een generatie boven ons. De liedjes wonen in m’n hoofd, op Memory Lane.

Na Enema Of The State verslapte de aandacht, al vond ik de singles van opvolger Take Off Your Pants And Jacket (ja, een woordspeling) en de titelloze die daarop volgde, hun ’emo’ plaat, verrassend sterk. Daarna ging Blink-182 uit elkaar. Ruzie. Tom DeLonge wilde tot in lengte van dagen over poep, pies en seks zingen, Mark Hoppus wilde eindelijk volwassen worden. In de jaren daarna kwamen sommige bandleden samen, maar zelden alle drie tegelijk. Er verschenen aardige albums (Neighborhoods, California) en af en toe een meesterlijke single (Bored To Death, met de prachtregel ‘Life is too short to last long’); het was Blink-182 toch gelukt waardig oud te worden.

Nu was er een reünietour. In de succesvolste bezetting, met Mark en Tom én drummer Travis Barker. Dat ze alle drie nog leven mag een wonder heten. Mark heeft kanker gehad en Travis overleefde ternauwernood een vliegtuigongeluk. De kaartjes waren peperduur (Travis is tegenwoordig met Khloe Kardashian; die shopt niet bij de Primark), maar Blink-182 stond bovenaan m’n niet eens zo heel lange lijst ‘Bands en artiesten die ik hoe dan ook één keer live wil zien’. Ik was niet de enige: het concert was binnen een dag uitverkocht.

Ik ging dus naar Blink-182 en werd ontzettend gelukkig. Van opener Anthem Part Two tot het afsluitende, akoestische ONE MORE TIME (om mij onduidelijke redenen worden titels tegenwoordig standaard in hoofdletters geschreven), stond ik met een brede glimlach te kijken. Ik blèrde alles mee.

Even maakte ik me zorgen toen na een paar songs de eerste poeppiesgrap voorbij kwam (iets met canal en anal), maar de toon werd allengs serieuzer. Daar konden de opblaasbare konijnen en ambulances (met pornoactrice Janine Lindemulder van de hoes van Enema Of The State als opdruk) niks aan veranderen. Om aan te tonen dat Blink-182 nog steeds behoorlijk punk is, had Tom z’n gitaar volgeplakt met stickers van Bad Religion, The Descendents en Fugazi. Ruim anderhalf uur lang was ik terug in de tijd van haar dat stijf stond van de gel, t-shirts van Dickies en oversized skatebroeken van de Britain. Natuurlijk kocht ik een crappy t-shirtje (à 45 euro) van de band.

Wat ook leuk was: Blink-182 speelde gewoon de grote hits. Tweederde van de setlist bestond uit songs van die drie topplaten van rond de eeuwwisseling; The Rock Show, Aliens Exist, Man Overboard, Stay Together For The Kids en Dysentery Gary (alleen de titel al). De ’emo’ nummers op de setlist werden geestig aangekondigd: of het publiek de haren voor de ogen wilde laten hangen. Zelfs de nieuwe songs, gelukkig niet te veel, waren sterk (EDGING draai ik al dagen non-stop op m’n telefoon). Bored To Death, mijn favoriet uit de latere periode, werd gespeeld, Anthem werd helaas overgeslagen.

Op momenten werd het emotioneel, toen Mark (hij ziet er verrassend goed uit voor z’n 51 jaar) Adam’s Song aankondigde, het serieuze liedje op Enema Of The State dat hij schreef over z’n suïcidale gedachten, en de song waar hij het meeste steun aan had gehad tijdens z’n ziekte. Nu was hij dankbaar dat hij weer met z’n vroegere matties op het podium stond, om in de climax nog What’s My Age Again?, First Date en All The Small Things erdoorheen te rammen. Nee, het was nog even rommelig en slordig als altijd en Tom zong soms zo vals als een kraai, en ja, natuurlijk was dit zwelgen in nostalgie voor alle millennials in de Ziggo Dome. Maar wat waren ze sympathiek.

De rest van de week draaide ik non-stop alle liedjes van Blink-182. Vooral die van De Grote Drie, met soms een nieuw liedje tussendoor. Ik draaide Enema Of The State, die ik op cd én lp heb; nog steeds een wereldplaat. Een keer liep ik in m’n Blink-182 t-shirt met een skateboard onder m’n arm door Eindhoven, wat net té ongemakkelijk voelde.

Ook deed ik m’n t-shirt aan toen ik donderdagavond ging skaten. De oudere generatie knikte goedkeurend, maar het jongste meisje in m’n skateklas, begin twintig, riep: ‘Blink-182? Wie zijn dat nou weer?’

Sic transit gloria mundi.

Posted in Muziek | Tagged , | Comments Off on Memory Lane

Queue

In Nederland houden we er niet van om in de rij staan. Als er een rij is, dan is er een probleem. Een probleem dat het liefst zo snel mogelijk verholpen moet worden. In Engeland denken ze daar anders over. In de rij staan is daar een nationale sport. Daar kwam ik afgelopen vakantie weer achter, toen ik vaker dan me lief was in een rij stond te wachten. De Engelse taal heeft zelfs een woord voor rij, queue, dat in zichzelf al onnodig lang is; alleen Q zou voldoende zijn geweest.

Vorige maand ging ik in Londen naar de bioscoop. Ik was onderweg naar huis vanuit Cornwall en besloot een paar dagen in de Engelse hoofdstad te blijven; Londen is altijd leuk. Een filmpje leek me wel aardig en ik koos Indiana Jones and the Dial of Destiny in de O2 Arena. Je komt er met de Docklands Light Railway of de metro. De O2 Arena is een gigantisch complex met tientallen winkels, eettentjes en enkele grotere concertzalen. In één van die locaties speelde deze avond, meen ik, comedian Michael McIntyre. Die is populair, en staat dus voor een uitverkochte zaal. Er is ook een bioscoop, die wordt aangeprezen als ‘de grootste van Londen’: tien zalen, verdeeld over twee verdiepingen.

Mijn film begon om 19.40 uur. Ik nam het ruim, omdat ik niet wist of ik de bioscoop makkelijk zou kunnen vinden in het enorme complex. Het viel mee; om 19.10 uur was ik binnen. Eerst wilde een onderzoeker weten of ik naar Oppenheimer óf Mission Impossible ging. Ze vinkte geen van beiden aan, plus de leeftijdscategorie ’40-44′. Nog steeds confronterend.

Daarna begon de ellende pas echt. Ik wilde iets te drinken halen. Over de volle breedte van de ontvangsthal van de bioscoop stonden zo’n zes à zeven medewerkers, met voor elke kassa een rij van ongeveer tien wachtenden. Binnen een half uurtje moest ik wel een drankje en chips hebben, zo redeneerde ik.

Boy, was I wrong.

De queue ging tergend langzaam voorwaarts. Elke klant had zo’n vijf tot tien minuten nodig. Ik vroeg me af waarmee. Je bestelt een drankje en iets te snacken: dat leek me twee minuten werk, hooguit. Tegelijkertijd zag ik dat de caissière die mijn rij hielp verdacht weinig drinken en snacks aan het pakken was. Wat ze wel aan het doen was? Geen idee. Pas toen ik nog twee wachtenden voor me had, en een hoop andere bezoekers al zuchtend uit de rij waren gestapt, zag ik het. Elke klant kocht kaartjes voor een film. Nouja, ze gingen eerst even kijken wélke film ze wilden zien, toen kozen ze de stoelen, toen toch maar een andere film, of nee, andere stóelen, om daarna rustig te bekijken of ze nog iets wilden drinken. Ownee, toch niet.

Inderdaad, nu viel me pas op dat nergens in de ontvangsthal van de bioscoop een kaartjesautomaat stond. Je moest óf online bestellen óf in een rij aansluiten. Zelfbediening? Dat kenden ze niet.

Dit werd me te gortig. Het was inmiddels bijna 19.40 uur, mijn film stond op het punt van beginnen. Daarbij had ik niet zoveel zin meer om geld uit te geven in deze pleuristent die z’n zaken duidelijk niet op orde had. Waarom niet een aparte kassa voor bioscoopkaartjes? Waarom geen automaten waar je zelf je films en stoelen kunt kiezen? Ik vermoed dat Engelsen het heel klantvriendelijk vinden om persoonlijk geholpen te worden, maar hoe vriendelijk is het als daardoor andere klanten minstens een half uur moeten wachten? En je als bioscoop omzet mist omdat klanten weglopen?

Ik nam de roltrap naar de volgende verdieping, waar mijn zaal zich bevond. Tot mijn stomme verbazing trof ik daar net zo’n groot buffet aan als een etage lager. Maar dit was dicht.

Wat ook dicht was: mijn bioscoopzaal. Terwijl de film nu zou moeten beginnen. Maar de zaal moest nog schoongemaakt worden. Toen de zaal tien minuten later wel openging, trof ik tot m’n stomme verbazing al zo’n twintig bezoekers waarvan ik geen idee had hoe ze waren binnengekomen.

Eerst kwam de reclame. Veel reclame. Daarna kwamen de trailers. Veel trailers. Ik telde er zes of zeven. Allen, zo moest ik geloven, ‘zorgvuldig geselecteerd’. Dat betwijfel ik (wat moet ik met Gran Turismo?) Toen de trits trailers voorbij was, volgde opnieuw reclame. Het was inmiddels 20.30 uur en de film was nog steeds niet begonnen. Ik ben deze zomer een paar keer in Nederland met m’n nichtjes naar de bioscoop geweest. Er was bij elke film weinig reclame en ik zag twee trailers; dat duurde bij elkaar opgeteld zo’n tien minuten tot een kwartier. Zou iemand deze Engelse bioscoop kunnen voorrekenen hoeveel extra vertoningen je in een dag kwijt kunt als je film op tijd begint, én niet voorafgegaan wordt door vijftig minuten aan reclames en trailers? Of vindt deze bioscoop de reclame-inkomsten belangrijker dan de klandizie?

Gelukkig was de film goed. Je hebt alles al eens eerder gezien, maar deze Indiana Jones was in elk geval veel beter dan de vorige, Indiana Jones and the Kingdom of the Crystal Skull, waarvan ik het nog steeds frustrerend vind dat daar in principe een aardige film in had gezeten, als ze minstens een half uur uit het script hadden geknipt.

Terwijl ik naar de uitgang van de bioscoop liep, begon me iets te dagen. Het liep inmiddels tegen elven, dus het zou goed kunnen dat die grote theatershow van McIntyre ook op z’n einde liep. Dat zou voor een enorme uitstroom van bezoekers zorgen die allemaal naar de metro willen. Natuurlijk had ik gelijk: duizenden bezoekers liepen op een slakkengang naar het enige metrostation van de O2 Arena. De Docklands Light Railway was dit weekend buiten gebruik. Medewerkers leidden de stoet in de juiste richting, maar ik rekende uit dat het minstens een uur zou duren voor iedereen weg was.

Ik besloot niet in de rij, pardon, queue, aan te sluiten. Het zou uren duren voor ik weer in m’n hotel was, een eindje waar ik anders in tien minuten tijd zou kunnen zijn – helaas wel aan de andere kant van de Thames, en er zat geen brug in de buurt. In plaats daarvan liep ik naar buiten en bedacht op het plein voor de O2 Arena wat ik zou gaan doen. Tom Poes, verzin een list. Ik kon langs de oever naar Greenwich lopen en daar de metro pakken. Ik kon ook proberen een bus te pakken. Die gaan vaak in de richting van een metrostation, al zijn ze vrij schaars aan de zuidoever van de Thames.

Ik koos het laatste en pakte de eerste bus die uit deze gekte vertrok: richting Lewisham. De bus barstte uit z’n voegen. De buschauffeur reed door Greenwich, waar ik vorig jaar nog een hotel had. Dat leek me prima; ik kende hier de weg. Maar toen de bus een half uur later in Greenwich was, bleek de Docklands Light Railway hier ook niet te rijden. Ik kende de buurt, dus ik besloot een stuk verder te lopen in de richting van mijn hotel van vorig jaar. Daar zat een metrostation in de buurt. Alleen gaven de borden op dit station geen vertrektijden aan. Inmiddels ging de klok richting twaalf uur en was ik nog geen meter dichter bij m’n hotel gekomen, eerder verder. Ik keek op het schema van een bushalte. Mijn beste optie was een bus nemen naar Canada Water, en vandaaruit de metro pakken. Die lijn zou zeker rijden. Dat bleek het geval, al duurde het nog een kwartier voor m’n bus kwam.

Je kunt zeggen dat de chaos met de metro, de Docklands Light Railway en de bussen niet de schuld van de bioscoop is. Nee, niet geheel. Toch kunnen zij er wel rekening mee houden. Je kunt de vertoningen van de films beter over de avond spreiden, waardoor ze niet tegelijk met zo’n grote voorstelling elders in de O2 Arena zijn afgelopen. Je kunt klanten vooraf inlichten. Je kunt met de gemeente overleggen of je extra pendelbussen kunt inzetten. Ik weet dat ik uit Nederland kom en dat we in ons land alles tot in de puntjes verzorgen, maar dan nog: er zijn mogelijkheden.

Twee uur nadat de film was afgelopen liep ik m’n hotelkamer binnen. Dat betekende dat ik een uur en vijftig minuten langer dan normaal over m’n reis had gedaan. Op m’n telefoon verscheen een bericht van de bioscoop: of ik wilde laten weten hoe mijn bezoek was geweest.

Ja, dat heb ik ze laten weten. Niet dat ze er iets mee doen. Queuing is niet voor niets een Engelse nationale sport.

Posted in Reizen | Tagged | 2 Comments

Cornwall

St Ives bij hoogwater.

‘Dan heb je goed gekozen,’ zo vond het Engelse stel.
Het was 2011 en ik was op rondreis door Ierland. Ik zat in een bootje dat ons naar de Blaskets zou brengen, een eilandengroep voor de kust van Dingle, aan de westkust. Een van de natste plekken van Ierland, maar vandaag was het droog en zonnig. Ik vertelde dat ik had getwijfeld tussen Ierland en Cornwall. Wat hen betreft was Ierland dus de juiste keuze. Ze waren Engels, dus ze konden het weten.

Toch bleef Cornwall trekken. Het heeft iets magisch, mythisch zelfs. Dit is het gebied waar King Arthur z’n kasteel zou hebben. Voorbij Land’s End zou het mythische Avalon liggen (ik heb het niet gezien). En de mythe van Tristan en Isolde is gesitueerd in Cornwall. Het Engelse county heeft net als Ierland Keltische wortels. Ooit leefden de Kelten in heel Europa, maar de Romeinen drongen ze terug tot de uithoeken van West-Europa: de meest geïsoleerd gelegen delen van de Britse eilanden en Bretagne.

Daardoor heeft Cornwall tot een paar eeuwen terug zelfs een eigen taal gehad: het Cornish. Een Keltische taal dus, die verwant is aan het Welsh en het Bretons, twee zustertalen die nog wel worden gesproken. Maar het Cornish is toe aan een herwaardering, en tegenwoordig spreken enkele honderden mensen de taal weer. Een minderheid; in Ierland kon ik op straat regelmatig mensen Iers horen spreken, zeker in plaatsen als Galway en Dingle, onderdeel van de Gaeltacht. In Cornwall (het heet in de eigen taal Kernow) zal je dat niet overkomen. Volgens Wikipedia spreken 563 mensen Cornish, en dat is uitsluitend als tweede taal. In boekwinkels moet je goed zoeken om boeken over de taal te vinden, en verder dan het een klein woordenboek of het geestige Teach Your Dog (or Cat) Cornish komt het amper. Ook lp’s van Gwenno, één van de warmste pleitbezorgers van het Cornish die twee albums in de taal opnam, bleken onvindbaar (ik vond later wel een exemplaar in Londen).

Een fietstocht door het gebied ten westen van St Ives. Het heuvelachtige landschap, het dorpje Zennor, één van de vele ruïnes van de tinmijnen in Cornwall, Mên-an-Tol en Lanyon Quoit.

Cornwall ligt geïsoleerd; de grote snelweg eindigt in Plymouth, op de grens met Devon. Het is de laatste grote stad die je tegenkomt als je naar het meest zuidwestelijke punt van Engeland reist. Cornwall is landelijk, en relatief arm. Visserij en landbouw zijn de belangrijkste inkomstenbron (ja, hier werd in meerderheid voor de Brexit gestemd). Het kent geen grote steden, Truro, Falmouth, Newquay, Camborne, St Ives en Penzance zijn geen gehuchten, maar schommelen qua inwoneraantal allen rond de twintigduizend inwoners, vergelijkbaar met Geldrop of Nuenen. Het heeft zelfs geen professionele voetbalclub in de hoogste vier divisies van het Engelse voetbal (Plymouth Argyle in League One (dat is twee niveaus onder de Premier League) komt het dichtste bij, maar Plymouth ligt in Devon.)

Tegelijkertijd zorgt die afgelegen ligging ervoor dat Cornwall z’n eigenheid lijkt te hebben bewaard. Ik ben geen McDonald’s of Burger King tegengekomen. Ik heb zelfs geen Subway gezien. De grootste supermarkt is de Co-op, een soort Spar. En de geïsoleerde ligging brengt vreemde muziek voort. Ver weg van Londen en zonder noemenswaardige platenzaken ontwikkelde de enigmatisch Aphex Twin, die in het county opgroeide, een heel eigen elektronicastijl. Hij schijnt regelmatig door Cornwall te rijden in z’n eigen tank (ik heb ‘m niet gezien).

Ondanks de bedenkingen van m’n Engelse bootgenoten ging ik dit jaar toch naar Cornwall. Met de trein. Dat kan prima vanuit Nederland, al vergt het wat planning. De Eurostar brengt je in ruim drie uur naar London St. Pancras. Vandaar kan je met de metro naar London Paddington Station voor de trein naar Penzance in Cornwall. Dat komt vrij nauw, dus ik besloot op de heenweg een nacht in Londen te verblijven.

Daarnaast had ik een week in Cornwall gepland, waarbij ik had bedacht dat ik vier dagen nodig zou hebben voor de échte must sees. Mijn redenering was bij Cornwall dezelfde als indertijd bij Ierland: het weer kan wisselvallig zijn. Zélfs in het zuidwesten, dat een subtropisch klimaat zou hebben. Op die manier zit je ruim in je jasje om alles te doen wat je vooraf hebt gepland; twee verregende dagen zijn ingecalculeerd. In Ierland werkte dit perfect. Ik heb toen alles kunnen doen wat ik wilde doen, het is nog steeds m’n favoriete vakantie.

Helaas. Engeland is geen Ierland. De Engelse zomer was niet anders dan de Nederlandse dit jaar: regen, regen en regen. En niet af en toe een bui, maar vier van de zes dagen was het ronduit grauw, met eindeloze miezer, of storm en slagregens. Het enige devies was binnenblijven op de glampingsite, bovenop een heuvel bij St Ives, en er het beste van proberen te maken. Dat ging trouwens prima; in boekwinkels in St Ives en Penzance kocht ik twee verhalenbundels: eentje met verhalen die zich in Cornwall afspelen, en eentje met verhalen van Daphne du Maurier, de belangrijkste schrijver die het county heeft voortgebracht (Du Maurier schreef The Birds, later verfilmd door Alfred Hitchcock. Het verhaal speelt zich af in Cornwall; niet gek gezien de hondsbrutale zeemeeuwen).

De twee Autralische meisjes van amper twintig die ook op de glampingsite verbleven maakten er eveneens het beste van. De gezamenlijke keuken fungeerde als ontmoetingsplek voor de gasten. We kletsten er geregeld bij.
‘Het is nu twintig graden en zonnig in Sydney,’ sprak één van de twee geschokt. ‘En dat is winter in Australië. Hier is het zomer met achttien graden en regen.’
‘Welkom in Engeland,’ lachte ik.

St Ives bij laagwater. Als de haven een speelplaats is voor jonge gezinnen. En Tate St Ives, op een prachtige locatie aan de boulevard boven Porthmeor Beach.

Maar op de schaarse momenten dat de zon doorbrak, trok ik eropuit. Cornwall is prachtig en St Ives is de perfecte uitvalsbasis. Het ligt prachtig aan de kust, en is gezegend met maar liefst drie stranden. Het heeft idioot steile straatjes, bovendien zeer smal, die vreemd genoeg niet autoluw zijn gemaakt. Dat zorgt op die schaarse zonnige dagen voor enorme verkeersopstoppingen in het centrum (Gwenno heeft er een liedje over, Daromres Y’n Howl, dat ‘verkeer in de zon’ betekent). Niet dat iemand op het idee komt om autogebruik te ontmoedigen. De weg langs de haven is het drukste, met daarachter Fore Street, de enige straat die alleen voor voetgangers is.

Ondanks de drukte in de smalle straatjes is het moeilijk niet verliefd te worden op St Ives. De haven die bij laagwater verandert in een speeltuin voor jonge gezinnen, maar die bij hoogwater nog in gebruik is als vissershaven. Het visserstuig ligt op de pier te drogen.

Het stikt van de galeries in St Ives, waarbij de nadruk ligt op keramiek en glas. St Ives groeide halverwege de twintigste eeuw uit tot een kunstenaarskolonie, vergelijkbaar met Bergen of Domburg in Nederland. Het bracht Tate er in de jaren tachtig toe om een filiaal van het museum in het stadje te openen. Tate St Ives zit in een pand aan de boulevard boven Porthmeor Beach, één van die drie stranden. Het is klein, met slechts tien zalen, waarbij het grootste deel van de ruimte opgaat aan tijdelijke exposities. Maar de vaste collectie is prachtig, met werken van lokale helden als Alfred Wallis, Ben Nicholson en Barbara Hepworth. Die laatste woonde tot haar overlijden in 1975 in St Ives, haar huis en studio is nu een museum, het ligt vlak achter Tate St Ives en je kunt met je kaartje beide musea bezoeken.

Tegenwoordig is toerisme de belangrijkste inkomstenbron van St Ives. Dat zorgt voor wrevel. Op stickers met de vlag van Cornwall staan teksten gekerfd als ‘Fuck your second home’. Toeristen drijven met de aankoop van vakantiehuisjes de prijzen verder op, terwijl de lokale bevolking geen huis meer kan betalen. Het merendeel van die toeristen komt uit Engeland zelf, maar ook Duitse toeristen hebben Cornwall in de armen gesloten; op de schaarse momenten dat mensen níet doorhadden dat ik niet Engels ben, gokten ze maar dat ik Duits was. Maar zelfs voor toeristen is St Ives duur geworden. Ik wilde eerst in een bed & breakfast of hotel in het centrum verblijven, maar koos uiteindelijk voor de glampingsite, die wel betaalbaar was (geen slechte keuze, al was het een half uur lopen naar St Ives).

Een stukje Great Coastal Walk: van Land’s End naar Porthcurno.

Reis vanuit St Ives naar het westen en je komt in een glooiend landschap terecht met hier en daar nog een klein dorpje. Zennor, met een oude kerk, waar de dienst net voorbij was en de Reverend een praatje met me maakte en me zegende. Het dorpje heeft een café en een pub. Ga verder naar het westen en de landelijkheid neemt het helemaal over. Hier vind je ruïnes van oude tinmijnen, direct herkenbaar aan de schoorsteenpijpjes. Onderweg naar Land’s End is St Just de laatste stop voor je echt aan het einde van de wereld bent aanbeland. Nouja, het einde van Engeland dan.

Reis het binnenland in en je vindt er overblijfselen uit het Neolitihicum, zoals Mên-an-Tol, een grote cirkelvormige steen met een gat erin. Als je er als vrouw zeven keer poedelnaakt achterstevoren doorheen kruipt, is dat goed voor je vruchtbaarheid. Het schijnt ook goed tegen reuma te zijn. Ik geef het maar even door. Fiets nog een stuk verder, over die extreem smalle en steile weggetjes, en je vindt de dolmen van Lanyon Quoit, niet meer zo spectaculair als voor 1815, toen het bouwwerk instortte bij een storm, maar nog steeds indrukwekkend.

Later in de week trok ik er met de Land’s End Coaster op uit. Die brengt toeristen naar alle uithoeken van het meest westelijke puntje van Cornwall. Door de dorpjes St Just en Sennen, de laatste stops voordat je bij het einde van Engeland bent aanbeland: Land’s End. Niet dat het uitkijkpunt zo indrukwekkend is. Het is verworden tot een pretpark waar je tegen betaling een tekst op het beroemde wegwijsbord kunt laten plaatsen. Uiteraard is er een experience, al is die van de hand van het geweldige Aardman Studios.

Ze vergeten echter dat de echte attractie het landschap is. Prachtig ruw, met de rotsformatie The Longships en de vuurtoren. Vanuit Land’s End kan je een mooi stuk van de Great Coastal Walk wandelen; loop in zuidelijke richting en je komt langs de spectaculairste kustlijn van de Britse eilanden. Langs Nanjizal Beach, een prachtig klein en beschut gelegen strandje, ver weg van de hectiek van Sennen of St Ives, of Gwennap Head, waar je in zuidwestelijke richting weg kunt kijken over de Atlantische Oceaan. De Land’s End Coaster heeft een opstapplaats bij het Menick Theatre, een openluchttheater aan zee. In het binnenland ligt een museum dat zich richt op telegrafie: het was hier waar de transatlantische kabels aan het land kwamen.

Tate St Ives en het Barbara Hepworth Museum. Niet iedereen is blij met toeristen die huizen opkopen, en het stadje bij hoogwater.

Met de trein kan je makkelijk excursies maken naar andere stadjes in Cornwall. Naar het Eden Project, dat buiten het stadje St Austell ligt. Het project werd gerealiseerd in een verlaten steengroeve en bestaat uit zes biomes waar een mediterraan en een tropisch klimaat is nagebootst. Het is de belangrijkste toeristische trekpleister van Cornwall. Het heeft duurzaamheid hoog in het vaandel, vandaar dat bezoekers wordt gestimuleerd met de bus of de fiets te komen. Maar bussen rijden er amper vanuit St Austell, en de route vanuit het treinstation van St Austell is vier mijl én staat zeer slecht aangegeven. Zo slecht dat ik mezelf na een tijdje op een slecht pad met grote keien bevond en me ernstig afvroeg of dit de route naar het Eden Project moest zijn. Immers, op de website waren me goed begaanbare paden beloofd.

Het Eden Project is overweldigend. Met name de tropische kas is indrukwekkend. Er is een waterval, er groeit fruit zoals bananen, passievrucht en avocado’s. Educatie over duurzaamheid en natuurbehoud is hier het devies; het is één van de favoriete projecten van voormalig prins, tegenwoordig koning Charles. Helemaal bovenin de tropische kas is een uitkijkpunt. Niet dat ik daar ben gekomen; er was een wachttijd van drie kwartier. Want het Eden Project is druk. Zeker in de vakantieperiode is het zaak vroeg te gaan, voordat de biomes worden overgenomen door gezinnen.

St Austell zelf is een middelgroot stadje waarover de reisgids weinig positiefs kan melden. Ik snap dat wel. Het centrum is uitgestorven en de meeste zaken in de belangrijkste winkelstraat zijn gesloten. Het maakt een troosteloze indruk, zeker vergeleken met het bruisende St Ives, of Falmouth, waar een filiaal van de University of Exeter is gevestigd (want Cornwall heeft geen eigen universiteit).

Falmouth doe ik later in de week aan. Als ik weer een verregende dag heb, maar ik geen zin heb om weer m’n tijd op de glampingsite te verdoen. Het is een drukke plaats, met een haven met tientallen bootjes. Naast die haven zit het Maritime Museum dat zich vooral op kinderen richt. Als ik er naar binnen ben gevlucht om de eindeloze miezer te ontwijken, is er net een toneelvoorstelling bezig waarin drie als piraten verklede acteurs uitleggen dat ze een hekel hebben aan de Britten. Wie ze wel leuk vinden? De Nederlanders. Even had ik zin om hard te roepen: ‘En terecht.’

Het museum is verrassend leuk en alleen al een bezoek waard vanwege het prachtige uitzicht op de haven van Falmouth. Ga naar de kelder en je kunt zien hoe het onderwaterleven in de haven is. De stad zelf is ook op zo’n verregende dag verrassend druk. De belangrijkste straten, Arwenack Street en Church Street, zijn gezellig, al moet ook hier iedereen wijken voor automobilisten (bij thuiskomsde gemeente zowaar auto’s wil verbieden in het centrum).

Het Eden Project, toevluchtsoord bij slecht weer. Op de onderste foto de haven van Falmouth.

En zo ging het zes dagen lang door. Op de meeste dagen harde regen, met af en toe een redelijk zonnige dag tussendoor. Na een week reisde ik terug naar Londen, om daar nog een paar dagen musea te bezoeken en te winkelen. Maar ook in de Engelse hoofdstad werd ik achtervolgd door het wisselvallige weer.

Toch hadden mijn Engelse reisgenoten in Ierland niet gelijk. Cornwall haalt het dan niet bij Ierland, maar het is verrassend mooi. En de eigen taal mag dan door de eeuwen heel zijn gemillimeterd, door de landelijke ligging doet het nog heel authentiek aan. Ik ga graag nog een keer terug, ik ben zelfs al aan het kijken hoe ik dat het beste kan regelen. Als ik de reisplanner moet geloven, kan ik zelfs in één dag vanuit Eindhoven naar Cornwall reizen, waarmee ik een overnachting in Londen uitspaar. En dan zou ik een paar dagen naar de Isles of Scilly kunnen gaan, de archipel 45 kilometer voorbij de kust van Land’s End, die ik nu maar heb laten zitten.

Echt, het zal niet twee keer na elkaar zo’n rotweer zijn. Toch?

Zonsondergang boven St Ives.

Posted in Foto's, Reizen | Tagged , | 2 Comments