Kegel

De laatste keer dat ik een biertje heb gedronken is jaren geleden. En daarmee veel langer geleden dan de laatste alcoholconsumptie van de medereiziger die deze ochtend tegenover me had plaatsgenomen in de trein. Z’n enorme kegel stonk naar een liederlijke nacht, doorgebracht in de krochten van het Eindhovense uitgaansgebied. Voordat ie tegenover me had plaatsgenomen had hij met veel moeite, en met hulp van een Antilliaanse man, z’n fiets naast die van mij op het balkon in de trein gezet. Daarna had hij de man die ‘m had geholpen geld toegestopt en was tegenover me gaan zitten.

‘Just landed in Eindhoven from Lithuania. What do you think happened? I get arrested. Immediately,’ zei hij. Hij klonk schamper. Hij verwachtte een reactie van mij; verontwaardiging, ongetwijfeld, over het grote onrecht dat ‘m was aangedaan. Ik ben ook geen fan van de Nederlandse politie, maar het leek me dat ze ’m niet zomaar hadden gearresteerd.
‘Arrested. Just like that,’ herhaalde hij hoofdschuddend. Hij keek uit het raam. Ik bleef stil. Ik vermoedde dat ik ongevraagd nog wel wat aanvullende informatie zou krijgen. ‘For being drunk and making too much noise,’ mompelde hij. ‘I only had three beers. And a bottle of wodka. Maybe two.’
De alcoholconsumptie was luidruchtig verlopen, en dus had hij afgelopen nacht in Hotel Mathildelaan doorgebracht. De politie had ‘m zojuist in de vroege ochtend op straat gezet.
‘Cheaper than a hotel. That’s what I told them,’ zei de man lachend. ‘’We’ll send the bill’ he replied.’

De trein begon te rijden. De man schrok, en liet me z’n treinkaartje zien. Een kaartje dat hij zojuist met behulp van de Antilliaanse man had gekocht.
‘Is this the train to Kampen?,’ vroeg hij geschrokken. ‘I need to be in Lemmer at 9.30.’
Ik keek naar het kaartje en antwoordde dat het de juiste trein was, maar dat hij wel twee keer moest overstappen. Toen bedacht ik dat hij voor Kampen sowieso moest overstappen in Zwolle, maar voor de eerste overstap kon hij kiezen uit Den Bosch en Utrecht. Ik keek in de reisplanner en hoopte vurig dat die Den Bosch zou aanraden. Dat zou niet alleen betekenen dat ik minder lang in de dranklucht zou zitten, de trein die hij dan zou nemen zou Zwolle als eindstation hebben. Dat leek me in z’n huidige staat het beste.

Ik had geluk: de reisplanner raadde een overstap in Den Bosch aan. Ik liet de app aan m’n medereiziger zien en legde uit dat het heel eenvoudig was. Hij moest in Den Bosch uitstappen; de eerstvolgende trein op hetzelfde perron zou ‘m naar Zwolle brengen. Daar moest hij dan overstappen op de trein naar Kampen.
‘But you are not getting there in time,’ zei ik.
Hij keek weer bozig uit het raam.
‘Stupid police,’ mompelde hij.
Toen de trein in Den Bosch stopte, kreeg ik een boks van m’n medereiziger. Z’n bedankje, inclusief dranklucht, nam ik vriendelijk doch gelaten in ontvangst. Daarna stommelde hij met z’n fiets de trein uit. Ik gebaarde dat hij een klein stukje terug moest lopen voor de volgende trein. Hij stak z’n duim omhoog.

Ik heb maar niet meer gevraagd of hij eigenlijk een kaartje had gekocht voor z’n fiets. Of hoe hij aan die fiets was gekomen. En wat hij in Lemmer – of all places – moest doen. Zou hij er eigenlijk nog aangekomen zijn?

Posted in Eindhoven | Tagged , | 3 Comments

Echt oud

Ik hou van oude kerkjes. En dan bedoel ik: écht oud, het liefst meer dan duizend jaar oud. Plekken waar de tijd stil heeft gestaan. In Nederland zijn zulke kerkjes zeldzaam. Je vindt ze alleen in de uithoeken van het land: in het noorden van Groningen, in Zeeuw-Vlaanderen (de Sint-Baafskerk in Aardenburg stamt uit 969) en in het zuiden van Limburg (de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek in Maastricht is van rond het jaar 1000, en in het plaatsje Mesch ligt de Sint-Pancratiuskerk, die deels uit de negende eeuw stamt. Het is niet gek dat de kerkjes zich in de uithoeken van Nederland bevinden.

Het zijn gebieden waar de bevolking nooit heel sterk is gegroeid, waardoor geen behoefte bestond voor een groter kerkgebouw. Ik hoef alleen maar naar mijn eigen geliefde Tongelre in Eindhoven te kijken, waar de middeleeuwse Sint-Martinuskerk (waar ik ben gedoopt) eind negentiende eeuw is vervangen door een neoclassicistisch exemplaar.

Nee, voor echt oude kerken moet je over de grens kijken. De Dom van Aken bijvoorbeeld, waar Karel de Grote in het jaar 800 tot keizer werd gekroond, of de twaalfde-eeuwse bloedkapel in Brugge. In Rome stikt het van de stokoude kerkjes; mijn favoriet is de Santa Maria in Trastevere, met een basis die teruggaat tot de vierde eeuw, maar met een façade uit de twaalfde eeuw. Het stokoude plein voor de kerk draagt bij aan de rustieke sfeer. Of de San Clemente, een basiliek die uit drie oude kerken boven op elkaar bestaat. Beide kerken zijn aanraders als je naar Rome gaat.

Maar bovenaan mijn verlanglijstje met oude kerkjes stond St Martin’s Church in Canterbury. De website meldt niet zonder trots: ‘The oldest church in continuous use in the English speaking world; part Roman, part Saxon’. Ik ging er vorige maand heen. Het kerkje stamt uit 597 na Christus, maar is waarschijnlijk nog ouder. Het werd gebouwd als privékapel voor Bertha van Kent, een Frankische prinses die met koning Ethelbert trouwde en van haar echtgenoot toestemming kreeg om eenmaal in Engeland haar geloof te blijven belijden. Canterbury groeide uit tot de belangrijkste religieuze plaats in Engeland, en door de bouw van St Augustine’s Abbey en Canterbury Cathedral stofte St Martin’s Church een beetje onder.

Mede daardoor is St Martin’s Church grotendeels in authentieke staat behouden gebleven, al zijn ook hier door de eeuwen heen wat aanpassingen gedaan. In de twaalfde en dertiende eeuw werd de kerk uitgebreid, in de veertiende eeuw volgde de kerktoren. Maar het grootste deel van de kerk is écht zesde-eeuws, met stenen die zelfs waarschijnlijk nóg ouder zijn.

Maar dat het kerkje er nog staat, heeft niet alleen te maken met de afgelegen ligging; het ligt een flink stuk uit het centrum van Canterbury. Het is ook simpelweg geluk dat St Martin’s Church nog bestaat, zo legt de vrijwilliger van het kerkje uit. Want rond Canterbury stonden tot begin twintigste eeuw wel dertig van zulke kerkjes. De meeste zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog verwoest.

Nee, St Martin’s Church is niet groot. Het is ook niet de mooiste kerk; de eeuwen hebben z’n sporen nagelaten. Maar je kunt niet anders dan eerbiedig zachtjes praten als je het gebouw betreedt. En aan de vreemde talen die ik om me heen hoor, ben ik niet de enige die betoverd is. Een van de glas-in-loodramen toont de beeltenis van Sint-Maarten die een deel van z’n mantel afsnijdt. Hij is de naamgever van deze kerk, maar ook de Sint-Martinuskerk in Tongelre. Even ben ik terug in Eindhoven.

St Martin’s Church, stokoud kerkje, gesticht in 597 na Christus.

Posted in Foto's, Reizen | Tagged , | 1 Comment

Penzance

Ich war niemals in Penzance

Het is de titel van een musical van Udo Jürgens. Goed, hij had het over New York, niet over Penzance. Maar ik heb het afgelopen jaar vaak aan die titel gedacht. Vorig jaar was ik op vakantie in Cornwall, maar Penzance, de grootste stad op het Penwith-schiereiland, het meest westelijke puntje van het graafschap, heb ik toen amper gezien. Het is niet dat de stad heel bijzonder is. Het is het einde van de treinverbinding vanuit London Paddington: westelijker dan Penzance kan je met de trein niet komen in Engeland. Het figureert in een light musical van Gilbert & Sullivan (The Pirates of Penzance) en Humphry Davy, de uitvinder van de mijnwerkerslamp, komt er vandaan. Dat is het wel zo’n beetje.

Dat ik Penzance toen amper heb gezien, was deels mijn eigen schuld. Op één van de weinige dagen dat het weer wel redelijk was, fietste ik van St Ives via Zennor naar Penzance. Maar het fietsen ging voor geen meter, mijn conditie was slecht (daar kom ik nog wel een keer op terug) en toen ik in Penzance was, besloot ik vermoeid m’n fiets in de trein te zetten en terug naar St Ives te gaan. Later in de week, op die ene andere dag dat het weer goed was, nam ik een hop-on hop-off bus en reed naar Land’s End. Vandaaruit wandelde ik een stuk langs de kust, met het idee om verderop weer op die bus te stappen en naar Penzance door te reizen. Maar die bus kwam niet, en ik ging weer terug naar St Ives.

Penzance, en Newlyn. Vanuit de promenade kan je St Michael’s Mount zien liggen in Mount’s Bay. Het Egyptian House in Chapel Street in Penzance is een echte eyecatcher. Op de onderste foto’s de haven van Newlyn, met monument voor de vissers.

Penzance groeide uit tot het grootste gemis van mijn reis naar Cornwall, die letterlijk en figuurlijk in het water was gevallen (maar die desondanks nog heel leuk was geweest). Dit jaar wilde ik die omissie goed maken. Het zou niet mijn grote vakantie worden; die heb ik pas in november gepland, plus nog een stedentripje naar Madrid tussendoor. Maar een weekje in Engeland, met een paar dagen in Penzance én een paar dagen in Londen, moest er wel inzitten.

Ik ging dus terug naar Penzance: in één dag van Eindhoven naar Cornwall. Dat was een lange reis, maar ging verrassend voorspoeding. Om 6.44 uur stapte ik in Eindhoven in de trein, om 10.56 uur zat in de Eurostar in Brussel, om 11.57 uur (lokale Engelse tijd) was ik in Londen en een uur later zat ik in de trein naar Cornwall, waar ik aan het begin van de avond was. Ik liep over de promenade in rustig zomerweer naar m’n AirBnB, een huisje in de achtertuin bij een allervriendelijkste dame, en at onderweg fish and chips (die je niet verser kunt krijgen dan in een vissersstadje als Penzance).

Nu zag ik de stad pas echt goed. En Penzance beviel me uitstekend. Het heeft niet de charmante, smalle straatjes van St Ives. Maar het heeft ook niet de toeristen, het autoverkeer (waar die charmante, smalle straatjes helemaal niet op berekend zijn) en vakantiehuisjes en AirBnB’s die ertoe hebben bijgedragen dat huizen in het westen van Cornwall voor de lokale bevolking onbetaalbaar zijn geworden. Wel heeft het een mooie promenade, met prachtig uitzicht op St Michael’s Mount en het stadje Newlyn, dat aan Penzance is vastgegroeid (ik ben er nooit achter gekomen waar de grens tussen de twee loopt). Aan die promenade vind je een lido, en zelfs een klein skatepark.

Mousehole, met z’n smalle straatjes en prachtig gesitueerde haven. Met op de onderste foto’s het wandelpad naar The Cave (en The Cave, nouja, soort van).

Maar huur een fiets en je kunt van Penzance via een prachtige route naar Land’s End, het westelijkste puntje van Groot-Brittannië, fietsen. Onderweg kom je langs mooie dorpjes, zoals Mousehole, maar vind je ook neolithische bouwwerken: cirkels met menhirs (of dolmen), of standing crosses. De wegen zijn licht glooiend, met een beetje bijtrappen kom je na een stuk naar beneden racen met gemak over de volgende heuvel (ik ben een paar keer afgestapt omdat ik het echt niet redde; ik ben geen klimmer).

De eerste stop op die route is Mousehole (wat je uitspreekt als Mowzle). Een pittoresk dorpje, met dezelfde smalle straatjes als St Ives, maar met een fractie van het aantal toeristen. Het heeft een prachtige haven voor de visserij, nog altijd een belangrijke inkomstenbron voor Cornwall. Aan de westkant van het dorp loop je via een overwoekerd pad (een inwoonster die me ziet zoeken waarschuwde me al) naar The Cave: een stuk rotsachtige kust waar je naar, de naam zegt het al, een grot kunt klimmen. Helaas moet ik klimmen in dit geval letterlijk nemen: via een touw en krammen in de rotsen naar beneden. Een andere keer misschien. Ook zonder die grot is het uitzicht spectaculair.

Op de fiets verder naar het westen worden de dorpjes kleiner. Soms kom je nog een bos tegen, maar voor het grootste deel bestaat het westen van Cornwall uit weiland, waar de wind ook nog eens vrij spel heeft. In die weilanden zie je dan ineens een neolithisch monument opduiken: The Merry Maidens, die volgens de overlevering gestraft werden omdat ze op de sabbat zouden hebben gedanst. De muzikanten, The Pipers, probeerden nog te vluchten, maar staan een paar honderd meter verderop: ook versteend. Als je een stukje verder fietst, kom je een grafkamer tegen, en enkele van die menhirs. Ze staan er al duizenden jaren, hun functie is onduidelijk.

Onderweg naar Land’s End. Op de heenweg Dûn Careg Cross, The Merry Maidens en Boskenna Cross, op de terugweg Sennen en de steencirkel van Boscawen-Ûn.

Mijn doel vanmiddag is om tot Porthcurno te komen. Daar ligt een museum over telegrafie. Niet zozeer voor dat museum, maar omdat ik daar wat kan drinken, om daarna de terugreis aan te vangen. Maar vandaag is mijn conditie zo goed, dat ik met gemak nog een paar kilometer door kan fietsen naar Land’s End. De wegen zijn hier, op het stuk waar Engeland ophoudt (of begint), een stuk vlakker. En vanuit Land’s End kan ik makkelijk via een andere route nog enkele standing stones én een steencirkel bezoeken.

Land’s End roept dezelfde ambivalente gevoelens op als vorig jaar: het is prachtig om over de zee weg te kijken. Het enige dat je hier nog voor de kust vindt, is een rotsformatie met de naam The Longships, met daarop een vuurtoren. Daarachter, dertig kilometer verderop, liggen dan nog de Scilly-eilanden, die ook nog op mijn verlanglijstje staan om te bezoeken. Maar die schoonheid wordt ontsierd door een heel winkelcentrum dat vlak voor Land’s End is opgetuigd. Er is een grote souvenirwinkel, er zijn eettentjes en er is zelfs een complete Wallace and Gromit Experience (wat bij mij als fan toch een beetje pijn doet). En bij het uitkijkpunt zelf kan je tegen betaling een boodschap op de fameuze wegwijzer laten plaatsen. Nee, dank je.

Op de terugweg kom je allereerst langs Sennen, een dorpje waar een pub trots meldt dat het de eerste (of laatste) pub van Engeland is. Afgezien van het kerkje, met enkele standing stones in de begraafplaats, is het dorp niet heel bijzonder. Het mooiste komt enkele kilometers verderop, waar de meest indrukwekkende steencirkel staat: Boscawen-Ûn. Hier werd in 1928 de Gorseth Kernow opgericht, een organisatie die zich richt op het behoud van de Keltische cultuur van Cornwall.

Om er te komen moet je wel eerst twintig minuten door een overwoekerd wandelpad ploegen, maar dan heb je ook wat. Deze cirkel is weliswaar een stuk kleiner dan The Merry Maidens, maar in het midden staat een gigantische, scheve menhir. Wat de functie van de steencirkel is, is onduidelijk. Met die grote menhir in het midden van de cirkel is vaak gedacht aan een soort zonnewijzer, maar het kan ook als vruchtbaarheidssymbool worden gezien. Dat laatste vind ik niet eens zo heel gek gevonden. Wat zou Freud ervan zeggen?

Het weer is heel de dag prachtig. Pas tegen het einde van mijn tocht, als ik rond zessen in Newlyn ben, trekt er een bui over. Zelfs die is perfect getimed: snel ergens schuilen en fish and chips eten. Soms heb je een dag waarop alles perfect is. Dit is zo’n dag.

St Michael’s Mount, eeuwenlang een klooster, later een belangrijk kasteel voor de regio.

De volgende ochtend is het weer nog steeds prachtig. De fietstocht over de boulevard, langs het treinstation van Penzance richting Marazion gaat voorspoedig. Marazion is het vertrekpunt van het bootje naar St Michael’s Mount, het kasteeleiland (of eilandkasteel) in Mount’s Bay dat vanuit de haven van Penzance zichtbaar is in de verte. Voor het grootste deel van de tijd kan je er over een dam naartoe wandelen, maar deze dag is het hoogwater. Een pontje brengt tegen kleine betaling toeristen naar het eiland.

De geschiedenis van het eiland gaat duizenden jaren terug. Letterlijk; er zijn resten gevonden uit de Bronstijd. Het huidige gebouw kreeg pas vorm vanaf de twaalfde eeuw. De kerk, het kloppende hart van het kasteel, is toen gebouwd. Daarna was het eeuwenlang een klooster, pas aan het begin van de zeventiende eeuw werd het eiland gezien als fortificatie, een perfecte plek om het land te beschermen tegen invallen van, bijvoorbeeld, de Spaanse Armada. Het kasteel heeft daardoor een Game Of Thrones sfeertje gekregen; met mooi uitzicht over de baai. Er is een eetzaal met aan de wanden de wapens van de families waar de huidige eigenaar, Lord St Levan, connecties mee heeft. De naam van de zaal is Chevy Chase, wat meer met de jachttaferelen op de schilderijen te maken heeft, dan met de Amerikaanse comedian.

Weer aan land na een bezoek aan St Michael’s Mount gaat de reis verder naar Tremenheere Sculpture Garden. Engelsen zijn gek op tuinen (er liggen er veel in Cornwall), maar beeldentuinen zijn zeldzamer. Het is populair, zo blijkt. De heuvel voor de ingang is deze mooie zomerdag druk bezet met dagjesmensen voor een picknick. De beeldentuin is een mix van kleinere beelden, niet allemaal even geslaagd, en groter werk. Het meest indrukwekkend is een steriele, witte ruimte van kunstenaar James Turrell, ingebouwd in de heuvel. Om er te komen moet je een vijftien meter lange gang door. In de ruimte hangt een serene rust. Het enige geluid dat binnenkomt, komt via het ovale open dak: wind, en wat vogels. Je kunt minutenlang naar de voorbijdrijvende wolken kijken. Toen ik mijn toegangskaartje kocht, vertrouwde de caissière me niet voor niets al toe: ‘Be sure not to miss that’.

Als ik een dag later mijn fiets terug breng in St Ives, ben ik weer verknocht aan alle smalle straatjes van het dorpje. Maar ook op een maandagochtend wordt het plaatsje overspoeld door toeristen en denk ik terug aan Penzance, dat mijn hart heeft gestolen. Ik moet nóg een keer terug gaan. En dan ga ik ook meteen naar die Scilly-eilanden.

Tremenheere Sculpture Garden, een van de vele tuinen van Cornwall.

Posted in Foto's, Reizen, Uncategorized | Tagged , , , | 4 Comments

Politicoloog

Het lijkt erop dat Dick Schoof onze nieuwe premier wordt. Dat is een beetje gek, want niemand heeft bij de Tweede Kamerverkiezingen op Schoof gestemd. Maar dat krijg je ervan als je per se een regering wilt vormen met een extreemrechtse partij, een regeerakkoord schrijft dat ronduit onuitvoerbaar is en één van de beoogde coalitiepartners dolgraag politieke vernieuwing wil. Dan heb je iemand nodig die dom én ijdel genoeg is om dat zooitje te gaan leiden. Het Haagse journaille, dat zich al jaren van z’n meest incompetente kant laat zien, vindt het maar niks. De kiezer zou zich bedrogen voelen.

Ik kan ze geruststellen: niemand voelt zich bedrogen.

In 2004 liep ik stage bij een middagprogramma op Radio 1. Twee keer per week mochten we drie uur zendtijd vullen. Een behoorlijk blok, dat voor een flink deel op ging aan vaste rubrieken; dat biedt vastigheid. Wonderwel was het programma elke week gevuld; een redactie draait op routine. Wat hielp is dat Radio 1 een zender is waar je geen nee tegen zegt (in tegenstelling tot de lokale omroep waar ik jaren als vrijwilliger werkte).

Maar die ene woensdagmiddag liep het anders. Vrijwel de voltallige redactie was naar de uitvaart van Wim Rigter, radiopresentator die ook als redacteur bij ons programma werkte (hij presenteerde onder andere AVRO Nachtdienst, een programma waar ik elk weekend naar luisterde en waar ik eens te gast was geweest. Ik heb Rigter toen ontmoet; hij was geweldig). Ik bleef achter op de redactie met een inhuurkracht en een opdracht: er moet nog een gat in de uitzending van morgen gevuld worden. Het zou niet erg zijn als het niet lukte, maar het zou wel heel fijn zijn.

Ik speurde het internet af naar goede onderwerpen. We hebben het over 2004, het internet was nog een stuk kleiner dan nu. Ik zocht naar geschikte persberichten. Spannende uren gingen voorbij, maar ik kon niks interessants vinden. Nee, het was niet erg als ik geen onderwerp zou vinden, maar ik was het aan m’n eer verplicht dat ik zou leveren. Ik kon m’n collega’s toch niet in de steek laten?

Ik vond een persbericht van de Universiteit Leiden. Het ging over een promotieonderzoek waaruit bleek dat hooguit vijf procent van de kiezers hun keuze voor een partij baseerde op basis van de lijsttrekker; bij het overgrote deel van het electoraat waren andere factoren, zoals de ideeën van een partij, belangrijker. Dit was drie jaar na de opkomst van Pim Fortuyn, en het politieke landschap lag bezaaid met extreemrechts electoraal wrakhout dat gretig in de rancunevijver van Fortuyn viste. Met wisselend succes; wat de breed gedeelde mythe dat Fortuyn zo groot kon worden dankzij z’n charisma extra zuurstof gaf.

Ik overlegde met de enige overgebleven redacteur. Het leek haar een geschikt onderwerp en ze stelde voor om onder voorbehoud een afspraak te maken. Ik belde met de universiteit en sprak met de promovendus die het onderzoek had gepubliceerd. Ja, hij kon eventueel naar de studio komen. Nee, het was niet erg als het niet doorging. Zo spannend was z’n onderzoek nou ook weer niet. Hij corrigeerde zichzelf snel: nee, natúúrlijk was het onderzoek heel belangrijk.

De volgende ochtend begon met de traditionele redactievergadering.
‘We hebben nog een gapend gat,’ begon de hoofdredacteur. Daarna brak een kakofonie los rond de redactietafel. Iedereen had wel een idee om dit gat te vullen, maar elk idee werd weer even snel afgeschoten. Ik hield me angstvallig stil, twijfelend of mijn onderwerp de goedkeuring van m’n collega’s kon wegdragen.

Toen greep de collega met wie ik de middag ervoor zo naarstig naar een item had gezocht in: ‘Maar Guido heeft nog iets interessants, toch?’
Nu keken de redacteurs allemaal naar bij.
‘O ja? Wat heb je dan gevonden?’, vroeg m’n stagebegeleider.
‘Nou, ik heb een politicoloog gevonden die beweert dat slechts vijf procent van de kiezers z’n keuze bepaalt op basis van de lijsttrekker,’ legde ik rustig uit.
‘Maar dat gaat rechtstreeks in tegen de bewering dat Fortuyn z’n succes aan z’n charisma had te danken,’ riep m’n stagebegeleider verbaasd.
‘Ja, dat vond ik ook interessant,’ vervolgde ik. ‘En ik heb ‘m gebeld. Hij kan eventueel naar de studio komen.’

Het werd stil aan de redactietafel. De hoofdredacteur koos eerst voor een ander onderwerp, maar als dat niet lukte, mocht ik mijn gast bellen. Terwijl we de vergaderkamer uitliepen, stootte de collega met wie ik het onderwerp had gevonden me aan en zei met een knipoog: ‘Dat heb je toch mooi voor elkaar.’

Een kwartier later stond een collega aan m’n bureau. Ik mocht m’n gast bellen dat hij naar de studio kon komen. Ik ben de naam van mijn politicoloog, Martin Rosema, nooit vergeten.

Tegenwoordig volg ik ‘m op sociale media. Als hij een keer wordt geciteerd in de media of als expert wordt opgevoerd, stuur ik ‘m een bericht. En als ik Haagse journalisten weer eens onzin hoor beweren, zoals over het schijnbare gebrek aan draagkracht voor Schoof, denk ik: nah, ik weet wel beter.

Posted in Media, Politiek | Tagged | 1 Comment

Shitshow

Elk cultuurfenomeen heeft z’n eigen ijsberg. Een omgekeerde piramide van controverses, met aan het oppervlak de onderwerpen die het meest voor de hand liggen, met op z’n allerdiepst de onderwerpen die alleen de grootste fans (of stans) weten te benoemen.

Natuurlijk heeft het Eurovisie Songfestival een eigen ijsberg. Als liefhebber volg ik de meeste dramatiek van een afstandje. Het gaat vaak om klein bier, hoogstens wat haat en nijd tussen deelnemers onderling. Maar de ijsberg van 2024 heeft Titanic-achtige proporties aangenomen. De European Broadcasting Union (EBU) heeft er zo’n enorme puinhoop van gemaakt, dat ik me zelfs afvraag of we volgend jaar nog wel een festival gaan krijgen. Voor wie het festival maar zijdelings volgt, heb ik geprobeerd alle schandalen chronologische en puntsgewijs rond deze editie op een rij te zetten.

– Begin dit jaar laten verschillende landen ongelukkig te zijn met de deelname van Israël vanwege oorlogsmisdaden in Gaza. De EBU wil Israël niet uitsluiten, want het festival is ‘apolitiek’. Dat valt niet in goede aarde bij de deelnemende landen. Zij vinden het onbegrijpelijk dat Rusland is uitgesloten van deelname vanwege de oorlog in Oekraïne, maar dat Israël wél mee mag doen. Met name Duitsland lijkt zich hard te maken voor deelname van Israël. De organisatie wordt hypocrisie verweten.

– Artiesten staan onder grote druk van hun fans om het festival te boycotten. Aan de ene kant willen ze hun droom waarmaken en op dat podium voor heel Europa (en de rest van de wereld) shinen, aan de andere kant willen ze hun fans niet teleurstellen. Maar ze kunnen zich niet uitspreken, want dan krijgen ze meteen problemen met de EBU. Het gevolg is enkele halfslachtige statements die de controverse alleen maar aanwakkeren.

– Het Israëlische liedje wordt aanvankelijk afgekeurd door de organisatie van het Songfestival omdat het te politiek is. Er zitten te veel verwijzingen in naar de gebeurtenissen op 7 oktober. Het liedje wordt herhaaldelijk heen en weer gestuurd en na wat marginale wijzigingen en tussenkomst van president Isaac Herzog toch geaccepteerd. Dit was hét moment geweest om Israël uit te sluiten om deze enorme shitshow te voorkomen. Eerder heeft de organisatie een liedje van Belarus na enkele kleine wijzigingen uitgesloten, maar Israël krijgt keer op keer een nieuwe kans. De organisatie meet hier met twee maten.

– Wat nog meespeelt, is dat in de afgelopen jaren de EBU de Israëlische omroep KAN bijna heeft geschorst, omdat de omroep te veel verweven is met de overheid. Ondanks de praatjes over wat voor een vrije en democratische samenleving Israël is, staat het land op nr. 101 in de ranglijst van landen met vrije pers. Enkele weken voor het Songfestival verbiedt het Al Jazeera, de enige onafhankelijke nieuwszender in het Midden Oosten, om nog langer vanuit Israël uit te zenden. Ook wordt al het materiaal van de omroep in beslag genomen. Als dit in Rusland zou zijn gebeurd, was iedereen woest geweest. Nu komt de internationale ophef niet verder dan ‘zorgelijk’.

– In de weken voorafgaand aan het festival zijn er grote protesten in Malmö. Inwoners willen dat Israël alsnog wordt uitgesloten. Helemaal nu duidelijk is dat het land de deelname aangrijpt om het imago op te poetsen. Ondertussen roepen steeds meer extreemrechtse en populistische leiders in Europa op om vooral wél op Israël te stemmen. De EBU houdt voet bij stuk: het festival is apolitiek. Het lijkt er steeds meer op dat EBU vooral de hoofdsponsor, het Israëlische Moroccanoil te vriend wil houden (suggesties hierover onder posts van Eurovisie op sociale media worden direct verwijderd. Het onderwerp ligt zeer gevoelig.)

– Vlak voor de eerste halve finale blijkt dat de Ierse Bambie Thug in Ogham de woorden ‘vrede’ en ‘wapenstilstand’ op hun wang heeft geschreven. Ogham is Iers runenschrift dat voor het overgrote deel van het publiek onleesbaar is. Bambie Thug moet dit weghalen van de organisatie. Blijkbaar is voor vrede zijn tegenwoordig politiek.

– Een van de openingsacts van de eerste halve finale is de Zweedse zanger Eric Saade. Hij heeft om z’n linkerpols een keffiyeh, een cultureel symbool dat wordt geassocieerd met Palestina. Voor de organisatie is dit de reden om z’n optreden niet op YouTube te zetten. Eric Saade plaatst z’n optreden daarom zelf maar.

– Na het optreden wordt Bambie Thug in een nachtclub lastiggevallen door Israëlische fans die het niet eens zijn met hun standpunt inzake Israël. Ook wordt hen lastiggevallen door de delegatie van de Israëlische omroep. Er volgt een klacht bij de EBU. Die onderneemt geen actie.

– De didgeridoospeler van het Australische Electric Fields heeft op z’n instrument een boodschap vermeld: ‘Al mijn liefde voor de kinderen van Palestina’. Australië wordt uitgeschakeld in de halve finale (het land is, zo blijkt achteraf, als elfde geëindigd). Ook de Australische inzending wordt na afloop afgemaakt op sociale media door Israëlische fans. De EBU blijft volhouden dat het festival apolitiek is.

– De Belgische zanger Mustii heeft de tekst ‘peace’ op z’n schouder geschreven. Het is onbekend of dit consequenties heeft, omdat hij in de halve finale wordt uitgeschakeld.

– De Israëlische inzending wordt in de tweede halve finale door de volledige zaal uitgejoeld. Ook als bekend is dat Israël door is naar de halve finale, is het boegeroep oorverdovend. De organisatie probeert dit te verbloemen door het zaalgeluid weg te draaien, een trucje dat ze ook in 2015 heeft gedaan toen de Russische inzending veel punten kreeg. Op TikTok-filmpjes van bezoekers van de halve finale is echter het echte geluid uit de zaal te horen; dat krijgt de EBU niet weggemoffeld.

– Vlak voordat de Israëlische deelneemster gaat zingen, gaat op de Vlaamse tv het beeld op zwart. Er verschijnt een korte mededeling in beeld: de vakbond van journalisten is het niet eens met de deelname van Israël. De omroep is wettelijk verplicht het liedje uit te zenden.

– De Israëlische delegatie misdraagt zich achter de schermen. Ze filmen zonder toestemming andere deelnemers. Als ze hierop worden aangesproken, zeggen ze dat ze hiermee zullen stoppen, om er vervolgens toch mee door te gaan. Israëlische delegatieleden treiteren deelnemers van andere landen, ze willen een reactie uitlokken. Onder meer Spanje, Portugal, Italië, Ierland en Griekenland klagen hierover bij de organisatie. Op verzoek van de Griekse zangeres wordt de Israëlische grimeur, die de zangeres stiekem heeft gefilmd, weggestuurd. De Griekse krijgt op sociale media een golf van hatelijke reacties over zich heen. Ook Käärijä, de Finse nummer 2 van vorig jaar, laat zich filmen met Eden Golan, de Israëlische zangeres, maar geeft geen toestemming voor plaatsing van het filmpje op sociale media. Dat doen de Israëliërs toch.

– Na afloop van de halve finale, maar nog voor de persconferentie, lekt de Italiaanse televote uit. Het blijkt dat de Italiaanse kijkers met 40% op Israël hebben gestemd. Nederland is met 7% als tweede geëindigd. De Italiaanse omroep zou wettelijk verplicht zijn de cijfers te delen, maar pas na de finale. Grote ophef breekt uit. De Italiaanse omroep probeert de gemoederen tot bedaren te brengen door te beweren dat deze gegevens niet getoond hadden mogen worden, maar ontkent tegelijkertijd níet dat de gegevens correct zijn, alleen ‘niet volledig’. Het lijkt tot de organisatie door te dringen dat er een reële kans is dat Israël het festival zal winnen, wat de facto het einde van het festival zal betekenen.

– De sfeer tijdens de persconferentie na de tweede halve finale is bedrukt. Normaal zijn deelnemers euforisch dat ze door zijn naar de grote finale op zaterdag. De organisatie heeft de olifant in de kamer te lang genegeerd. Die olifant is inmiddels uitgegroeid tot een mammoet. Daar komt nog bij dat de deelnemers inmiddels op de hoogte zijn van de televote van Italië. Als een journalist aan Eden Golan vraagt of ze met haar deelname de andere muzikanten in gevaar brengt, grijpt een medewerker van de organisatie in: zij hoeft deze vraag niet te beantwoorden. Joost Klein reageert geïrriteerd en vraagt tot twee keer toe boos: ‘Waarom niet?’ Daarop geeft Golan een non-descript antwoord over hoe muziek verbindt. Een verwijzing naar United By Music, de slogan die het Eurovisie Songfestival heeft aangenomen sinds enkele edities, en steeds holler klinkt.

– Intussen worden de socialemediamedewerkers van Eurovisie steeds zenuwachtiger. De moderators op de subreddit verwijderen aan de lopende band posts en reacties die ‘te politiek’ zijn of ‘niet ter zake doen’. Redditors worden zonder pardon geband, inclusief ondergetekende. Op Instagram is het niet beter. Als je iets zegt over de EBU of Israël wordt je reactie zonder toelichting verwijderd. Woorden als ‘genocide’ of ‘Palestine’ worden er direct uit gefilterd. Eurovisie is een applausmachine waar je geen kritiek op mag hebben.

– Op vrijdag wordt op het allerlaatste moment de repetitie van Joost Klein geschrapt. Publiek en pers tasten in het duister. Heeft het te maken met de opmerkingen van Klein tijdens de persconferentie? Is er een confrontatie geweest met de Israëlische delegatie, die ook de Nederlanders aan het treiteren waren? Wat er exact gebeurd is, is nog steeds een raadsel. Wel wordt het verhaal steeds minder smeuïg: eerst zou Klein een vrouwelijke fotograaf die hem zonder toestemming heeft gefilmd hebben geslagen, daarna werd het een slaande beweging en daarna werd het verbaal geweld. Wel is de politie ingeschakeld. De Nederlandse delegatie probeert de organisatie van de EBU over te halen Joost Klein toch mee te laten doen. De organisatie hanteert een zero tolerance beleid. Blijkbaar is genocide geen probleem, getreiter door een van de deelnemende landen evenmin, maar een slaande beweging of verbaal geweld gaat te ver.

– De Nederlandse organisatie is woedend. Het liefst wil AVROTROS het festival niet meer uitzenden. Dat is Nederland wel contractueel verplicht, maar de anders zo correcte commentator Cornald Maas is duidelijk: Fuck The EBU. Nikkie de Jager weigert nog langer de punten namens de Nederlandse jury te geven. Op de vraag van de EBU wie dan wel de punten gaat geven, antwoordt Nederland: dat lossen jullie zelf maar op.

– Alessandra, die namens Noorwegen de punten zou geven, trekt zich eveneens terug. Zij geeft de deelname van Israël aan het festival als reden. Käärijä, die namens Finland de punten van de jury zou toekennen trekt zich ook terug. Hij geeft geen reden. Het is duidelijk dat steeds minder artiesten zich dit jaar met het Songfestival willen verbinden. De reputaties van de artiesten staan op het spel; het is redden wat er te redden valt.

– Diverse deelnemende landen doen niet mee aan de traditionele vlaggenparade. Onder meer Portugal, Spanje, Italië en het Verenigd Koninkrijk zijn in gesprek met de organisatie, al is onduidelijk waarover. Veel kunnen ze niet doen. Ze zijn contractueel verplicht deel te nemen, maar het is duidelijk dat ze niet gelukkig zijn met de gang van zaken.

– Tijdens een repetitie op zaterdagmiddag onderbreekt de Franse zanger Slimane zijn optreden om met het publiek over vrede te praten. Het is onbekend of hij hiervoor een boete heeft gekregen. Ierland mist de repetitie omdat de delegatie geen reactie heeft gehad over hun klacht over de Israëlische omroep. Opnieuw blijft een reactie van de EBU uit.

– Voor aanvang van de grote finale is de sfeer in de zaal om te snijden. Het publiek joelt, scandeert de naam van Joost Klein en zingt Europapa. Een medewerker van de organisatie komt het podium op en zegt dat ie Eurovisie niet herkent, want Eurovisie is toch juist liefde? Ook hij wordt uitgejoeld. Merkwaardig om, zonder enige zelfreflectie, het boze publiek de schuld te geven voor de chaos.

– Omdat Joost Klein niet mag optreden, komt de Israëlische zangeres in zijn plaats. Ze wordt de volle drie minuten door het publiek uitgejoeld. Een deel van het publiek zingt Europapa tijdens haar optreden. De organisatie probeert opnieuw de schade te beperken door het zaalgeluid weer naar beneden te draaien, maar dit heeft weinig effect.

– Intussen posten extreemrechtse en populistische politici als Geert Wilders, Caroline van der Plas en Mona Keijzer hoe geweldig ze Eden Golan vinden én dat ze op haar gaan stemmen. Van der Plas deelt hierbij ook een filmpje van een pro-Palestinademonstratie die bij het hotel zou hebben plaatsgevonden waar de Israëlische zangeres verblijft. Dat filmpje is van een andere demonstratie, maar Van der Plas neemt het bericht niet terug. Het is duidelijk dat het festival is gekaapt door extreemrechts, maar de EBU houdt vol: het festival is apolitiek.

– De Estse groep roept aan het einde van hun optreden ‘dank jullie wel’. Het wordt gezien als steunbetuiging aan Joost Klein.

– De Portugese zangeres Iolanda heeft haar nagels gelakt in de kleuren van de keffiyeh. De EBU weigert haart optreden op YouTube te plaatsen. De Portugese omroep dient na afloop van het festival een klacht in.

– Op sociale media doet de organisatie van Eurovisie alsof er niks aan de hand is en blijft olijke filmpjes van artiesten posten. Elke post wordt gekaapt door woedende fans van Joost Klein óf door fans die boos zijn over de deelname van Israël. De moderators kunnen het niet meer bijhouden.

– Tijdens de puntentelling laat het publiek z’n afkeur horen. Als de directeur van de EBU, Martin Österdahl noodgedwongen de punten namens Nederland toekent, wordt hij oorverdovend uitgejoeld. Opnieuw zingt een deel van het publiek Europapa.

– Er gaat een zucht van opluchting door de zaal als de resultaten van de televoting voor Israël bekend worden gemaakt: Eden Golan krijgt ‘slechts’ 323 punten. Daarmee gaat ze naar de eerste plek in de ranking, maar heeft ze slechts tien punten meer dan Oekraïne, dat dan nog de punten uit de televote moet krijgen (pikant detail: Israël krijgt nul punten van de televote van Oekraïne, want Golan is Russisch en heeft opgetreden op de bezette Krim). Het is nu duidelijk dat Israël zeker niet zal gaan winnen. Wel gebruikt het land, zoals verwacht, het resultaat voor propagandadoeleinden. Israëlische bots delen op sociale media hoe geweldig het is dat ze zoveel steun van Europa en de rest van de wereld hebben gekregen. Sommige blijven beweren dat ze eigenlijk heeft gewonnen (dat heeft ze niet), of anders de televote (die ze ook niet heeft gewonnen, dat is Kroatië).

– Dat het festival is gewonnen door de Zwiterse non-binaire zanger Nemo lijkt bijzaak te zijn. De Kroatische band Baby Lasagna is tweede geworden, tot grote teleurstelling van de fans. Nemo laat in een persconferentie na afloop weten dat de afgelopen week ‘tense’ was. Noem het Zwitserse diplomatie. De Ierse Bambie Thug lucht eindelijk hun hart: ‘The EBU is not Eurovision, WE are Eurovision. Fuck The EBU’. De Litouwse zanger Silvester Belt, die na Israël moest optreden in de grote finale, vertelt op X hoe traumatisch z’n optreden was. De sfeer in de zaal was ijzig. Hij bekent dat ie liever was uitgeschakeld in de halve finale. Hij wordt overladen door hatelijke reacties van Israëlische trollaccounts. De EBU hult zich nog steeds in stilzwijgen.

– Een dag later vraagt Wiwibloggs, de bekendste fansite van het Songfestival op Instagram of iedereen in een ‘post-Songfestivaldepressie’ is beland. Het overgrote deel van de fans geeft aan dat ze vooral blij zijn dat deze shitshow voorbij is.

Het is onmogelijk om te blijven volhouden dat het Songfestival apolitiek is. Dat is het festival nooit geweest. Al jarenlang worden er statements gemaakt door optredende artiesten, maar ook door bijvoorbeeld de vertegenwoordigers die de jurypunten toekennen. Dat heeft nooit tot grote problemen geleid. Hooguit maakt iemand zich belachelijk als je je afvraagt voor welke zaak ie zich hard maakt. Daarnaast is het onhoudbaar om van artiesten te verwachten dat ze hun mond houden over politieke zaken. Je maakt deelnemers monddood. Dat kan niet in een vrije samenleving. We leven niet in Noord-Korea.

Hoe nu verder? Wat mij betreft moet Israël definitief worden uitgesloten van deelname. Daar waren dit jaar goede redenen voor (het liedje was te politiek), en daar blijven goede redenen voor. Kijk alleen al naar de zorgwekkende staat van de persvrijheid in het land, of de innige banden van de KAN en de Israëlische regering. Daarnaast moet het bestuur van de EBU z’n verantwoordelijkheid nemen voor deze shitshow en aftreden.

En wat Nederland moet doen? Allereerst volledige rehabilitatie van Joost Klein eisen. Z’n droom is verworden tot een nachtmerrie. Z’n kans om op treden voor 180 miljoen kijkers in de finale van het Songfestival is hem ontnomen. Nederland kan Joost Klein volgend jaar opnieuw afvaardigen – als ie nog wil. Maar dan moet dat met een nieuw liedje zijn, en probeer het ijzersterke Europapa maar te overtreffen. Als Klein meedoet namens Nederland, dan zou ie automatisch geplaatst moeten zijn voor de grote finale; zo kan ie alsnog z’n droom waarmaken.

Posted in Media, Muziek | Tagged | Comments Off on Shitshow

Dodenherdenking

Stolpersteine van de familie Coster, aan de Dopheide in Stratum. De familie had twaalf kinderen, waarvan er twee voor de Tweede Wereldoorlog zijn overleden. Het hele gezin werd vermoord in Auschwitz.

De eerste minuut tijdens de Dodenherdenking gaat meestal op aan me afvragen aan wie ik dit jaar ga denken. Meestal denk ik aan verzetsstrijders, zoals Hannie Schaft. Na het lezen van Het Bittere Kruid denk ik aan de familie van Marga Minco. Ik denk aan namen van mensen die ik ben tegengekomen op Stolpersteine in Eindhoven. Aan de broertjes Hornemann, die zo vreselijk aan hun einde zijn gekomen. En ik denk altijd even aan mijn lieve Opa Frans, die in de meidagen op de Grebbeberg heeft gevochten en daarbij z’n verjaardag op 13 mei was vergeten. Later zat ie ondergedoken in Pijnacker om te ontkomen aan de Arbeitseinsatz.

De twee minuten maken elk jaar indruk. De ene keer is wat meer memorabel dan de andere. Bij de Dodenherdenking met de Damschreeuwer zat ik net in de kroeg in afwachting van een pubquiz. Ik herinner me die volle, stille kroeg, en de verwarring over wat er op tv gebeurde. Een paar jaar later stond ik weer in een stampvolle kroeg, in afwachting van het begin van de Popquizmarathon. De presentator verzocht iedereen stilte in acht te nemen. Die stilte werd alleen verbroken door de telefoon van een vriend die een pushbericht van RTL Boulevard binnen kreeg (het lot van de quizzer: altijd op de hoogte moeten blijven van nieuwtjes).

Ook de Dodenherdenking van vorig jaar zal ik niet licht vergeten. Ik was die avond vrijwilliger bij de internationale quiz. Die quiz begint om 20.30 uur, maar ik ben al eerder aanwezig in de kroeg om de quiz voor te bereiden. Ook sommige quizteams zijn al voor achten binnen. Voordat ik de kans kreeg om de manager van de kroeg te informeren dat we de twee minuten stilte vanzelfsprekend in acht zouden nemen, kwam hij zelf op ons afgestapt om in niet mis te verstane woorden duidelijk te maken dat we de Dodenherdenking moesten respecteren. Natuurlijk, verzuchtte ik.

De presentator van de quiz, een Amerikaan die nog niet helemaal bekend was met de routine van Dodenherdenking, vroeg hoe hij het moest inleiden. Ik legde uit dat hij het beste vlak voor 20.00 uur de aanwezige quizzers, waaronder veel expats, kon informeren over het moment. Als het dan 20.00 uur was, kon hij de muziek wegdraaien en iedereen vragen twee minuten stil te zijn. En nee, ze hoefden niet per se te gaan staan, dat was aan de bezoekers zelf.

En zo gebeurde het. Vlak voor 20.00 uur legde hij uit dat 4 mei Remembrance Day is en dat hij daarom de muziek zou wegdraaien voor ‘two minute silence in respect for the fallen’. Het begin was mooi stil, sereen. Er klonk wat geschuif van stoelen; enkele oudere bezoekers gingen staan. Buiten hoorde ik voorbijgangers. Ik ging ook staan en vroeg me af aan wie ik dit jaar zou denken.

Nouja, heel stil was het niet, want het personeel achter de bar was nog met glazen aan het rommelen. En de eerste minuut was nog niet voorbij toen een schoonmaakster met een gigantische vuilcontainer door de kroeg kwam lopen. Dat ging met behoorlijk wat kabaal, ook omdat ze te weinig ruimte had en demonstratief tafels en stoelen aan de kant schoof.

Toen moest het meest ongemakkelijke moment nog komen. Een quizzer kwam binnen en liep enthousiast op een tafeltje af. Hij stak z’n hand uit naar een quizzer die aan een tafel zat en stelde zich voor: ‘Hoi, ik ben Roel!’
Z’n stem galmde door het muisstille café. De quizzer aan het tafeltje keek ongemakkelijk naar de uitgestoken hand. Hij kón fatsoenshalve niet reageren, maar hoe langer de nieuwe gast z’n hand uitgestoken hield, hoe pijnlijker de situatie werd.
‘Hoi, ik ben Roel,’ herhaalde hij na een paar seconden. Nu reikte hij z’n hand naar een andere quizzer aan het tafeltje. Ook die speler keek ongemakkelijk. De quizzer die als eerste de hand had geweigerd keek naar de teamgenoot naast ‘r en zuchtte hoofdschuddend. Ze probeerde met alle macht z’n hand te negeren. Roel begreep het niet. Ik keek hoe de minuten op de klok tergend langzaam wegtikten. Het was allesbehalve stil geweest. Enkele seconden voor het einde van de twee minuten besloten we gelaten de muziek weer zachtjes aan te zetten.
‘Thank you,’ zei de presentator. Er ging een zucht van opluchting door het café.

‘Roel, oen! Het is Dodenherdenking! We hielden twee minuten stilte,’ riep de quizzer boos.
Het leek niet tot Roel door te dringen. Maar het team quizde die avond onder de naam En Bedankt Roel.

Ja, bedankt Roel.

Posted in Eindhoven, Overig, Quizzen, Uncategorized | 1 Comment

Songfestival 2024

Eerder deze maand was ik bij Eurovision in Concert. Een van de preparty’s die in de aanloop naar het Songfestival overal in Europa worden georganiseerd. Die in Amsterdam is één van de grootste, met dertig optredende acts. En die acts zijn dus de artiesten die ook op het Eurovisie Songfestival aantreden, mét hun liedje. Het niveau is wisselend; sommige acts zijn ertoe verdoemd in de halve finale te blijven hangen, rond anderen hangt al het aura van toekomstig songfestivalwinnaar. Het is verbazingwekkend wat voor een goede indruk je krijgt op zo’n avond.

Ik volg het Songfestival al jaren en ben vrij uitgesproken in mijn mening (je hebt als thema United By Music en kick Israël niet uit het Songfestival?). En, to be fair, ik krijg altijd gelijk. En door mijn jarenlange ervaring heb ik inmiddels een redelijk beeld waar een goed, potentieel winnend songfestivalliedje aan moet voldoen. Dat zijn vier, misschien vijf, criteria. En omdat het Songfestival al over twee weken is, en ik dus meer kennis heb dan de gemiddelde talkshowgast op de Nederlandse televisie (elke talkshow die Gerard Joling nog durft uit te nodigen is af), zet ik mijn vier pijlers op een rij en vermeld per criterium de opvallendste inzendingen.

Liedje

Nogal wiedes. Natuurlijk heb je een goed liedje nodig. Een liedje dat blijft hangen, dat je makkelijk meeneuriet, maar dat je tegelijkertijd niet snel zat bent. Maar songfestivalmuziek leeft in een heel eigen wereld, blissfully unaware van de huidige trends in de popmuziek. In plaats daarvan spelen songschrijvers in op wat in voorgaande jaren succesvol was. En dus zijn de meest invloedrijke liedjes die inzendingen die – grappig genoeg – in afgelopen edities als tweede zijn geëindigd: Cha Cha Cha van Käärijä (Finland 2023) en Fuego van Eline Fourera (Cyprus 2018).

Dat levert dit jaar een karrenvracht aan door nineties geïnspireerde danceknallers op waar je met weinig moeite de invloed van Käärijä in terug kunt horen. Kaleen doet namens Oostenrijk We Will Rave, en speelt daarbij leentjebuur bij eurohouse-act Cappella (het is tekstueel zo plat als een dubbeltje), de beat van Marcus & Martinus’ Unforgettable (Zweden) is afkomstig van Salva Mea van Faithless, No Rules! van Windows95man van Finland is een rip-off van Gotta Catch ‘Em All (u weet wel, die Pokémon song) en de IJslandse Hera Björk gaat voor vroege nineties dance met een nogal gedateerd liedje (maar het is wel Hera Björk en die kan bij mij weinig fout doen). En natuurlijk, onze eigen Joost Klein past ook in die trend met Europapa; inclusief die gabberbreak.

Aan de andere kant van het songspectrum staan wat ik gemakshalve de Fuegokloontjes noem. Fuego, dat een zomerhit voor Rihanna of J.Lo had kunnen zijn, haalde in 2018 tot verrassing van iedereen de tweede plek. Die invloed is nog steeds hoorbaar: in de mediterrane beat van de Griekse Marina Satti met Zari (op de subreddit over het Songfestival gaat al maanden een discussie of dit liedje briljant of afgrijselijk is), in de bop van Loop van Sarah Bonnici (Malta), in La Noia van de Angelina Mango (Italië) en in, vanzelfsprekend, de Cypriotische inzending: Liar van Silia Kapsis. Die laatste is mijn guilty pleasure; al vraag ik me bij de 17-jarige Kapsis wel af: allejezus. Ik had haar vader kunnen zijn.

Een paar liedjes wijken hier vanaf. Estland heeft een heerlijk maffe mix van hiphop en traditionele muziek, met als klap op de vuurpijl de langste songtitel in de geschiedenis van het Songfestival: (Nendest) narkootikumidest ei tea me (küll) midagi. Het is op een vreemde manier behoorlijk catchy. Het Noorse Ulveham is een folkmetalballad in de traditie van Nightwish, maar dan beter. Litouwen heeft een heerlijke danceknaller met de titel Luktelk (waar ik ‘lockdown’ in versta), en Electric Fields uit Australië introduceert in Our Milkali (Our Blood) de didgeridoo en het Yankunytjatjara op het Songfestival.

Artiest

Maar je bent er niet met alleen een goed liedje. Je moet een goede artiest hebben. Iemand die kan zingen. Góed kan zingen. Dit jaar zijn er veel, heel veel zangeressen. Ik tel 17 solozangeressen, plus nog diverse duo’s of bands met een frontvrouw. En veel van die zangeressen hebben eenzelfde soort liedje. Het type powerballad, waarbij de artiest in kwestie goed kan laten horen welke kwaliteiten zij in huis heeft. Het is een liedje dat de eerste twintig of dertig seconden rustig begint, waarna de volumeknop vol opengaat: belting it out. Ze klinken inwisselbaar. Zoals een medebezoeker bij Eurovision in Concert opmerkte: ik hoor veel Davina Michelles. Een rustig, klein gehouden liedje? Zeldzaam.

Naast de zangeressen die ik al eerder noemde, noteer ik: Georgië (Nutsa – Firefighter), Servië (Teya Dora – Ramonda), Slovenië (Raiven – Veronika), Denemarken (Saba – SAND), Albanië (Besa – TiTAN), Polen (Luna – The Tower), Portugal (Iolanda – Grito), Tsjechië (Aiko – Pedestal), Luxemburg (Tali – Fighter) en Moldavië (Natalia Barbu – In The Middle).

Ik wil niet zeggen dat de liedjes slecht zijn, maar hoe ga je je nog onderscheiden?

Het Verenigd Koninkrijk gooit het over een andere boeg en vaardigt, na eerder deze eeuw pogingen te hebben gedaan met Blue, Andrew Lloyd Webber en Bonnie Tyler weer eens een grote naam af: Olly Alexander, die we in Nederland vooral kennen als frontman van Years & Years. Met die dance-act stond ie ooit op Lowlands (en zong tergend vals), maar tegenwoordig kan Alexander keurig noot houden. Ik was eerst niet gek op z’n liedje, maar vorige week was ik het ineens aan het neuriën. En Alexander is een reuze sympathieke gozer; die gun ik het beste.

Staging

Goede staging is het halve werk. Een liedje kan volledig doodslaan als de podiumact niet goed is uitgedacht. Vraag maar aan Trijntje Oosterhuis; zij vond dat ze de presentatie wel even in Wenen, vlak voor het optreden, in elkaar kon flansen. Dom, omdat een jaar eerder The Common Linnets met de prachtige registratie van Calm After The Storm juist hadden laten zien hoe je met goede staging een liedje naar een hoger plan tilt. Ik heb ademloos zitten kijken: waren wij dit écht?

Deze editie is het nog afwachten waar de meeste landen mee gaan komen. Al geven de nationale voorrondes al een aardig beeld. Met name de acts uit Noord-Europa zijn tot in de puntjes verzorgd. Zweden heeft dit jaar een act die is geïnspireerd op The Matrix (wat goed past bij de nineties stijl van het liedje). Nadeel: je kijkt naar een videoclip. De staging van Noorwegen, wat mij betreft sowieso de beste inzending dit jaar, heeft duistere beelden van het Noorse landschap die perfect passen bij het duistere, mystieke karakter van het liedje. De presentatie van Finland is net zo gek als het liedje: de zanger komt uit een gigantisch ei dat is bedrukt met spijkerbroeken en loopt in een veel te kort broekje over het podium. Nouja, hij zingt niet voor niets No Rules!

De grote vraag is wat Joost Klein gaat doen. Regisseur Gover Meit beweert dat het iets wordt dat nog nooit op het Songfestival is vertoond, maar ja, dat is Meit. Die moet je niet al te serieus nemen. Of toch wel?

Boodschap

Veel liedjes die de afgelopen jaren hebben gewonnen, hebben een boodschap. Je kunt de kippenact van Netta een, nouja, kippenact vinden, maar Toy ging ook over pesten en body positivity, Conchita Wurst maakte met Rise Like a Phoenix een statement voor verdraagzaamheid en Måneskin stak met Zitti e Buoni een middelvinger op namens de jeugd die door covid twee jaar lang niks had kunnen ondernemen. Niet langer stilzitten en zwijgen, maar feestvieren. Een goed songfestivalliedje heeft een boodschap.

Kijk je naar de liedjes die het goed doen bij de bookmakers, dan zijn dat vooral inzendingen met een boodschap. De topfavoriet is op dit moment Zwitserland. Nemo is non-binair en dat alleen is al een boodschap. Hun liedje The Code is drum-‘n-bass, en dat is origineel genoeg, al is het niet per se mijn favoriet. Ook de Ierse Bambie Thug is non-binair. Het liedje Doomsday Blue schommelt heen en weer tussen industrial rock en zweverige pop. Ik ben er nog niet achter of ik het mooi vind; op Eurovision in Concert vond ik Bambie Thug vooral heel erg eng.

Kroatië, dat inmiddels wat aan het wegzakken is bij de bookmakers, heeft een boodschap over brain drain; jongeren die vanuit Oost-Europa massaal naar het westen trekken. Jammer van het steenkolenengels. En waarom staan de bandleden met bivakmutsen op te spelen? Het Spaanse Zorra (wat slang is voor hoer) gaat over seksisme. Het is bovendien een heel leuke eightiessong die veel bijval kreeg tijdens Eurovision in Concert.

Heeft Nederland een boodschap? Dat lijkt me wel. Joost Klein zingt over een Europa dat geen grenzen heeft, een les die hij heeft geleerd van z’n vader. De kracht zit ‘m in de tekst die vrolijk klinkt, maar uiteindelijk somber is. De sombere boodschap van Joost, over het gemis van z’n vader, wordt extra benadrukt door het emotionele einde, dat er op verzoek van Avrotros aan is toegevoegd.

Sociale media

Misschien is er de laatste jaren wel een vijfde pijler bij gekomen: sociale media. Rosa Linn scoorde een wereldwijde hit toen haar songfestivalbijdrage Snap werd opgepikt op TikTok. Het kwam in de finale niet hoger dan de 20ste plaats, maar is na Arcade van Duncan Laurence het meestgestreamde songfestivalliedje aller tijden.

Jammer voor Rosa Linn dat het succes pas ná het Songfestival kwam. Want wie in de maanden in de aanloop naar de grote finale alvast aan de slag gaat op sociale media, hoeft op de avond zelf alleen nog maar die stemmen binnen te harken. Het beste voorbeeld is Sam Ryder die maandenlang bezig was z’n liedje onder de aandacht te brengen (hij benaderde zelf NPO Radio 2; of ie langs mocht komen om z’n liedje te spelen). Maar vooral zijn aanhang op TikTok speelde een belangrijke rol en hij wist, tot ieders verbazing, de tweede plek te behalen op het Songfestival.

Als het op marketing en gebruik van sociale media aankomt, is Joost Klein een pro. Het blauwe pak met de overdreven schoudervullingen is een eyecatcher en hij maakt gewiekste filmpjes op TikTok met oud-deelnemer Käärijä. Hij maakte al een mixtape met Donnie met de titel M van Marketing. Niet alle songfestivalfans zijn gecharmeerd van dat fanatisme, maar het werkt wel. Het zou me niks verbazen als dat de doorslag geeft in Malmö.

Posted in Uncategorized | Tagged , | Comments Off on Songfestival 2024

Van onze verslaggever

Groot Eindhoven, het huis-aan-huisblad van nouja, Eindhoven lag ineens weer op de deurmat. Ik wist niet dat het nog bestond. Het leek me zo’n titel die na de zoveelste reorganisatie een zieltogend bestaan leidde als website voor lokaal nieuws; en websites voor lokaal nieuws zijn er al in overvloed. Dat ik het blad nu weer ontvang heeft waarschijnlijk een prozaïsche reden: ze hebben weer een bezorger voor mijn buurt gevonden.

Dat was twintig jaar geleden wel anders. Wie geen krantenabonnement had, was voor nieuws aangewezen op Groot Eindhoven (en Zondags Nieuws, dat in de hiërarchie van de huis-aan-huisbladen een treetje lager stond), dat in heel de stad werd verspreid. Dat Groot Eindhoven een belangrijke nieuwsfunctie had, werd me ingepeperd tijdens m’n studie Journalistiek. Sterker nog, een stage bij een huis-aan-huisblad was een pre, omdat je daar tenminste veel meer deed dan heel de dag koffie halen; iets waar je als stagiair bij de Volkskrant of het Eindhovens Dagblad tot was verdoemd. Al was de ideale stageplaats natuurlijk de Playboy (die iedereen toch leest voor de interviews).

Ik kwam voor mijn eerste stage dus bij Groot Eindhoven terecht. Elke ochtend fietste ik vanuit Tongelre naar de redactie op het Kastelenplein aan de andere kant van de stad. De indeling van het pand gaf een aardig beeld van wat écht belangrijk is bij een huis-aan-huisblad: op de begane grond zat de advertentieverkoop, de redactie, qua bezetting minstens de helft kleiner, had een kantoor in de kelder. En in dat pand werd niet alleen Groot Eindhoven samengesteld, maar ook de bladen uit randgemeenten: De Ahrenberger (Veldhoven), een titel waarvan mij de naam is ontschoten (Son en Breugel en omstreken) en het Valkenswaards Nieuwsblad (nouja, Valkenswaard dus).

De eerste week schreef ik stoppertjes. Van die korte berichtjes van een alinea, bedoeld als vulling. Vaak een aankondiging voor een rommelmarkt of een voorstelling in de Stadsschouwburg. (Tip: als je meer aandacht wilt voor je evenement dan een simpel stoppertje, stuur dan een foto mee. Huis-aan-huisbladen zijn dol op gratis fotomateriaal.) De eindredacteur vond dat onzin: ‘Stagiairs moeten de straat op, interviews doen. Jij vindt cultuur leuk he? Hier, een interview bij het Academisch Genootschap.’

Dat hoefde ie niet twee keer te zeggen. Een dag later nam ik een interview af over de light operas van Gilbert & Sullivan. Niet de cultuur die ik in gedachten had, maar ik moest ergens beginnen. En ik wist nu alles over The Gondoliers, The Mikado en The Pirates of Penzance. Daarna volgde een lokale schrijver van sciencefictionverhalen die zelf muziek bij z’n werk had gecomponeerd. Ik schreef, niet zonder overdrijving, dat het hier een multimediaspektakel betrof.

Ik ging uit m’n eigen netwerk putten. Een goede vriend maakte met behulp van Lego korte filmpjes. Natuurlijk kon ik die interviewen voor Groot Eindhoven. Een collega van m’n vader was een groot songfestivalfan. Kom maar op (het werd niet alleen in Groot Eindhoven, maar ook in alle andere huis-aan-huisbladen in de regio geplaatst). M’n oude middelbare school voerde een toneelstuk op dat was gebaseerd op de film Fucking Åmål, is dat iets? Ja hoor, geen probleem. M’n moeder kent iemand waarvan de dochter ontwikkelingswerk in Afghanistan doet. Is dat iets? De eindredacteur was er heel blij mee.

Het werd me snel duidelijk hoe de hazen liepen op de redactie. Elke titel had een eigen hoofdredacteur die elke dag op kantoor was. Daarnaast waren er correspondenten die op freelance basis werkten, en er was een vaste fotograaf die er bij nacht en ontij op uittrok om foto’s te maken. De redactie had overal in de regio informanten die belden als er iets in de buurt was gebeurd, zoals een opname voor In Holland Staat Een Huis. Ik werd eropaf gestuurd voor een artikel.

Soms mocht ik BN’ers interviewen. De leukste was de galapremière van de film Liever Verliefd. Die vond in Eindhoven plaats en omdat de bioscoop regelmatig vrijkaartjes aan bezorgers cadeau deed, wilde de redactie daar als tegenprestatie wel verslag van doen. Ik ben geen fan van Nederlandse romcoms, maar was toch een beetje starstruck toen ik na de film producent Johan Nijenhuis en hoofdrolspeler Miryanna van Reeden mocht spreken. Het was de eerste keer dat ik Bekende Mensen kon interviewen. Ze bleken allebei reuze sympathiek.

Na een maand had ik een gesprek met m’n stagebegeleider.
‘Wat kom je hier doen? Jij kunt alles al,’ zei ie quasi verontwaardigd.
‘Ik moest een schrijfstage doen,’ antwoordde ik schouderophalend.
‘Nouja, je kunt wat meer synoniemen gebruiken. En je koppen kunnen nog wel beter,’ gaf ie als feedback. Waar ie gelijk in had; ik heb altijd moeite gehad met het schrijven van goede koppen.

Op 1 april pakte de redactie elk jaar uit met een grap. Dit keer draaide die grap rond het fictieve bedrijf GoldVoice dat gouden bergen beloofde als je een commercieel interessante stem had. Daarvoor moesten lezers een telefoonnummer bellen en een stuk tekst naar keuze inspreken. Dat telefoonnummer was natuurlijk van de redactie zelf, maar was zo doorgeschakeld dat bellers hun boodschap op een antwoordapparaat inspraken. Door een storing in het systeem kwamen die boodschappen echter niet bij ons op de redactie binnen, maar werd de afdeling advertentieverkoop platgebeld. Toen dat euvel was verholpen, hebben wij een hilarische middag gehad met alle opnames. Sommige lezers lazen een stukje tekst voor over 1-aprilgrappen.

Niet lang daarna stond ik met m’n gezicht op de voorpagina. De redactie had achterhaald wat de politie in enkele maanden van het jaar aan verkeersboetes had opgehaald: veertigduizend euro. Dat was leuk als opener, zo was de gedachte. Maar daar moest wel een foto bij.
‘Daar gebruiken wij altijd de stagiair voor,’ zei mijn stagebegeleider grijnzend.
Het volgende moment zat ik achter het stuur van de auto van een collega en deed ik alsof ik m’n gordel omdeed. Voor de duidelijkheid: ik heb niet eens een rijbewijs. Een week later prijkte ik op de voorpagina van Groot Eindhoven met daarboven als kop ‘Veertigduizend euro aan boetes.’ Ik ben nog wekenlang op Stratumseind aangesproken door half aangeschoten stappers: ‘Jij bent die gast die veertigduizend euro aan verkeersboetes heeft!’ Ik heb toen geleerd dat mensen niet goed lezen.

Maar we brachten ook serieus nieuws. Een artikel over giftreinen die van de Rotterdamse haven door Eindhoven naar het Ruhrgebied reden deed behoorlijk wat stof opwaaien in de gemeenteraad. Toen een supermarkt afbrandde, interviewde ik gedupeerde buurtbewoners. Een paar weken later kon ik het heuglijke nieuws brengen dat er een nieuwe supermarkt zou komen. En ik deed een interview met een man die een monument wilde oprichten voor z’n zoon die was verongelukt. Ik was me er terdege van bewust dat ik als verslaggever amper ouder was dan zijn overleden zoon.

Na een maand of twee probeerde ik contact te leggen met m’n stagebegeleider bij de opleiding. Ik had elke paar weken braaf m’n nieuwsberichten uitgeknipt en opgestuurd, maar kreeg geen reactie. Mijn mailtjes bleven onbeantwoord en als ik haar probeerde te bellen, kreeg ik een voicemail. Na weer een paar weken wachten belde ze me zelf op: ‘Ik hoor maar niks van je.’
‘Ik heb u een paar keer gemaild,’ antwoordde ik.
‘O, ik lees mijn mail nooit,’ zei ze.
‘En ik heb uw voicemail ingesproken,’ legde ik uit.
‘Die luister ik nooit af,’ was het antwoord.
Hoe dacht ze dat ik dan met haar in contact zou komen? Per postduif?

Intussen schreef ik vier grote artikelen per week. Dat kon makkelijk, want ik werkte snel. En ik schreef zelfs vier weken op rij het voorpagina-artikel. Maar hoogmoed komt voor de val. Correspondenten gingen morren dat zij ook wel weer eens op de voorpagina wilden staan. En na een drukke week waarin ik weer de halve regio was door gecrost én artikelen had uitgewerkt, betrapte ik mezelf erop dat ik op vrijdagmiddag zat te knikkebollen bij een directeur die de vijf kernwaarden van z’n basisschool aan me uitlegde.
‘Schrijft u dat niet op?,’ vroeg hij verbaasd.
‘U mailt dit toch nog?,’ redde ik me eruit.

Er kwam een nieuwe hoofdredacteur die het nieuws smeuïger wilde maken. De redactie bekeek het met argusogen. Ik schreef een stukje over dierenasiels die in het voorjaar vol zitten met jonge dieren en bedacht als kop – ik had het koppensnellen inmiddels redelijk in de vingers – ‘Trieste ogen achter tralies’. Ik vond het te melodramatisch, dus ik veranderde het in ‘Droevige ogen achter tralies’. Maar toen de hoofdredacteur langskwam, veranderde die ‘droevige’ terug in ‘trieste’. Ik wist meteen wat voor vlees ik in de kuip had.

Ook organiseerde hij een schaduwburgemeesterverkiezing. Burgemeester Rein Welschen trad af en tegen de wil van de bevolking werd niet PvdA’er Rob van Gijzel, maar Alexander Sakkers van de VVD tot burgemeester benoemd. Dat zorgde voor de nodige ophef en de hoofdredacteur stookte het vuurtje graag verder op door lezers te vragen hun kandidaten in te sturen voor de titel van schaduwburgemeester. Het overgrote deel van de inzenders droeg Van Gijzel voor, verder werden wat oud-wethouders genoemd die zich vereerd voelden dat er Eindhovenaren waren die ze nog kenden. Natuurlijk won Van Gijzel de verkiezing glansrijk waarna hij, zichtbaar ongemakkelijk, langskwam op kantoor voor de huldiging. Ik mocht ‘m kort interviewen. (Ik had vooraf mogen kiezen tussen Van Gijzel en Kiki Dee (ze trad rond die tijd op in Veldhoven); de keuze was niet moeilijk.)

De nieuwe hoofdredacteur zag het wel in me zitten. Hij vond dat ik een ‘fijne pen’ had; volgens hem lag er voor mij een glorieuze carrière in de huis-aan-huisbladenmarkt in het verschiet. Hij wilde me daarbij graag begeleiden. Ik dacht daar anders over, dus ik bedankte beleefd. De boodschap kwam niet over, ook niet na meerdere subtiele hints van mijn kant. Uiteindelijk stuurde ik m’n stagebegeleider naar het kantoortje van de hoofdredacteur die lacherig terugkwam dat hij het eindelijk had begrepen. Misschien niet de beste carrièrekeuze, maar ik heb altijd aan m’n onafhankelijkheid gehecht. Bovendien lagen m’n ambities bij de radio, niet bij de schrijvende pers.

‘Wat hier gebeurt kan echt niet,’ zei m’n stagebegeleider tegen het einde van m’n stageperiode. Hij knikte naar mij: ‘Hij schrijft dat allemaal op in z’n stageverslag he.’
‘Dat verslag wil ik zeker lezen voordat ie het inlevert,’ lachte de eindredacteur.

Vanwege m’n leuke stage heb ik het nooit over m’n hart kunnen verkrijgen om een nee/nee-sticker op m’n brievenbus te plakken. Ik weet dat er een redactie achter de krant zit die het beste voor heeft met z’n lezers, ook al is het nieuws dat Groot Eindhoven brengt niet hemelbestormend: deze week gaat het voorpagina-artikel over de Old Stars van de voetbalvereniging in Gestel. Het formaat van de krant is kleiner geworden, maar de layout is er op vooruitgegaan. En er staat niet eens zoveel reclame in.

Dat eindverslag heeft de eindredacteur trouwens nooit gelezen. Maar ik denk niet dat er een onvertogen woord in is gevallen, daarvoor heb ik het te veel naar m’n zin gehad. De 9 die ik als eindcijfer kreeg heeft zeker geholpen. Ook heb ik alle artikelen die ik heb geschreven zorgvuldig bewaard. Inclusief die foto op de voorpagina.

Posted in Eindhoven, Media | Tagged , | Comments Off on Van onze verslaggever

Bubbel

Afgelopen weekend was ik een dagje in Amsterdam. Het was regenachtig, en rond lunchtijd vluchtte ik een falafelbar binnen. De enige andere gasten waren een vader en zoon uit Leeuwarden die een dagje in de hoofdstad waren. Ze aten een frietje. Dat ze uit Friesland kwamen wist ik omdat het gesprek tussen de vader en de medewerker van de falafelbar zich op vol volume voltrok. Ik schrijf gesprek, maar het was meer een monoloog waar ik halverwege in viel. De strekking was duidelijk. Volgens de vader kregen ‘ze’ alles gratis; wie hij met ‘ze’ bedoelde was onduidelijk, maar ik vermoed vluchtelingen. Alle subsidies moesten worden afgeschaft, dat vond ie écht. En ziek zijn was onzin. Hij had al zes jaar een eigen zaak en was nooit ziek geweest. Wie ziek is, is een aansteller.

Ik beet op m’n tanden. Ik had zin om ‘m van repliek te dienen. Dat ‘ze’ heel graag zouden werken, maar dat niet mogen van de overheid. Dat ik benieuwd was welke subsidies hij bedoelde. Ik vermoed niet de 37,5 miljard euro aan fossiele subsidies; daarmee vergeleken is een ton subsidie voor dat ene theatergezelschap dat ‘moeilijke’ voorstellingen maakt een schijntje. En dat sommige mensen écht zo ziek zijn dat ze niet meer kunnen werken. Dat wat meer begrip voor mensen die hebben moeten vluchten, die iets maken wat je niet begrijpt of die het iets minder goed hebben getroffen in het leven hem zou sieren.

Ik dacht aan een recent onderzoek van het CBS. Daaruit blijkt dat welvarende (en witte) Nederlanders steeds meer in hun eigen bubbel leven. Ze leven zelfs meer in een bubbel dan de Marokkaanse of Turkse gemeenschap in Nederland. Het verbaast mij niks. Ik hoef de verkiezingsuitslag van 22 november er maar bij te pakken. Waar haalde extreemrechts de meeste stemmen? In rijke plattelandsgemeentes waar de meerderheid van de bevolking wit en welvarend is; en dat graag zo wil houden. So far voor de arme burger die was aangewezen op voedselbanken terwijl de politiek zich alleen maar bezig zou houden met ‘woke onzin’ als genderneutrale toiletten en daarom op de PVV zou stemmen. Nee joh, de keuze voor de PVV was ingegeven door vreemdelingenhaat. Wat we hebben willen we zelf houden, en niet delen met mensen die het minder hebben.

Een dag na die verkiezingen kon ik me niet inhouden. Ik was in de sportschool en had, ter zelfbescherming, heel m’n bezoek een koptelefoon op gehad. Pas bij het laatste half uurtje uitfietsen deed ik m’n koptelefoon af. Naast me zat een jongen die ik vaag ken en waar ik wel eens mee klets. De trainer, rond de twintig, kwam een praatje met ‘m maken.
‘Wat heb jij gestemd? Ik op de PVV,’ zei ie.
Mijn medesporter reageerde lacherig en antwoordde dat ie op Omtzigt had gestemd.
‘Ben ik nu extreemrechts? Nee toch?’, zei de trainer. Even klonk hij vertwijfeld, daarna ging hij verlekkerd door: ‘Ze zullen er nu niet omheen kunnen he? Zoveel stemmen. Dan moet ie wel meeregeren.’
Ik probeerde het te negeren. Ik wilde naar de tv kijken die voor me hing. Maar de weerzin was te groot.
‘Dat hoeft niet hoor,’ reageerde ik verbeten. ‘Hij moet eerst maar eens een coalitie zien te vormen.’
De trainer schrok, hij had zich veilig gewaand. ‘Nouja, 37 zetels, dat kan je toch niet negeren?’
‘Dat kan heel goed,’ zei ik met ingehouden woede, ‘als niemand met ‘m wil regeren dan gaat ie gewoon in de oppositie. En trouwens: drie op de vier kiezers hebben niet op Wilders gestemd.’
Hij maakt een amechtig gebaar met z’n armen, alsof ik de grootst mogelijke dooddoener had gedebiteerd. Democratie blijft moeilijk voor sommige kiezers.

Ik zag het ongemak bij m’n medesporter. Hij bleef stil. Maar ik kon niet meer stil blijven.
‘Waaróm heb je eigenlijk op ‘m gestemd?,’ vroeg ik.
‘Nouja, ik vind dat allemaal maar woke onzin met die transgenders enzo. Het moet allemaal niet zo overdreven,’ antwoordde hij.
‘Hoezo? Heb jij daar dan last van?,’ zei ik.
‘En dat klimaatgedoe, dat kan best wat minder. We kunnen ons ook best aan de Europese regels houden. Maar wij zijn in Nederland meteen zo streng,’ ging hij door.
‘Oké,’ antwoordde ik, ‘dat is een redelijk standpunt. We hoeven niet voorop te lopen met klimaatmaatregelen. Waarom heb je dan op een partij gestemd die uit de EU wil stappen?’
Hij viel stil.
Ik beet hem toe: ‘Wij zijn nog geen minuut aan het praten en je spreekt jezelf nú al tegen. Je weet niet  eens waar je op hebt gestemd.’
‘Ach, jij bent links,’ riep hij kwaad met een wegwerpgebaar.
‘Ja, dat klopt. Is daar iets mis mee?,’ riep ik verbolgen terug.
‘Nee,’ antwoordde hij.
‘Dat dacht ik ook,’ besloot ik.

Ik had het kunnen laten gaan. Ik had de trainer in z’n bubbel van gelijkgestemden kunnen laten zitten. De jaknikkers, die in een vrij en welvarend land wonen, maar zichzelf dag in dag uit aanpraten dat ze het zo ongelofelijk zwaar hebben.

Ik had dat kunnen doen. Maar ik ga er júist tegenin. Omdat ik wil dat ze horen dat er ook een ander geluid is. Sterker nog, dat hun geluid de minderheid is. Dat een grote bek hebben niet hetzelfde is als gelijk hebben. Even prikken in die bubbel van zelfgenoegzaamheid en decadentie.

Ik at zwijgend m’n broodje falafel op. En vervloekte de man die op luidruchtige toon z’n domheid tentoonspreidde; een grote bek met nul kennis van zaken. Een typisch Nederlandse eigenschap. Ik vervloekte de verkoper, die de monoloog aanhoorde en rustig doorging met z’n werk achter de bar. Af en toe knikte ie instemmend. De volgende keer dat ik in Amsterdam ben, ga ik wel naar een ander eettentje.

Misschien vervloekte ik nog wel het meest mezelf. Dat ik het dit keer wél liet gaan.

Posted in Politiek | Tagged | Comments Off on Bubbel

Skatebowl

Toen ik voor het eerst in de skatehal kwam zag ik een man, ongeveer tien jaar ouder dan ik, door de bowl rijden. Hoog tegen de wanden, anderhalf meter boven de bodem, vloog hij rond. Het leek hem geen moeite te kosten, alsof het vanzelf ging. Op dat moment besloot ik: dit wil ik kunnen. Het kon me niet schelen hoe lang het zou duren, of hoeveel blauwe plekken, schrammen en gebroken botten het me zou kosten: dit wilde ik. Door die bowl rijden. Hárd rijden. Vliegen.

Dat het daarna niet soepel ging is een understatement. Nouja, de eerste anderhalf jaar ging ik behoorlijk vooruit. Er waren valpartijen, er was een enkel bezoek aan de eerste hulp van het ziekenhuis, indroppen bleek doodeng (ik had er niet bij stilgestaan dat indroppen wel essentieel is voor rijden in een grote, diepe skatebowl) en de ollies lukten voor geen meter, maar er was een stijgende lijn zichtbaar.

Op 1 maart 2020 ging de skatehal dicht voor een grote verbouwing die anderhalf jaar zou duren. Dat hoefde geen probleem te zijn; op de laatste dag timmerde ik een eigen skateramp in elkaar. Ik reed tegen die tijd al veel buiten, dus de sluiting van de skatehal zou ik wel overleven. Op het Stadhuisplein stond een funbox, met vrienden bedacht ik hoe we die uitdagender konden maken. En die lessen? Ach, desnoods ging ik een tijdje skatelessen volgen in Den Bosch of Tilburg.

Toen kwam corona, en daarmee ook de angst, de neerslachtigheid en de eenzaamheid. De eerste maanden ging ik nog vooruit. Er waren fijne bezoekjes aan skateparken in Den Bosch, Amsterdam en Düsseldorf. Maar na die eerste coronazomer werd ik angstiger. Ik werd voorzichtig en ging verkrampt rijden. Wie verkrampt rijdt, valt sneller, en wie vaak valt, durft minder. Ik ging niet alleen niet meer vooruit, ik verleerde dingen.

‘Leren gaat niet altijd in een gelijkmatig stijgende lijn,’ hield een vriend me voor.
Geen stijgende lijn, oké, maar ik was de schamele dingen die ik wel kon in sneltreinvaart aan het verliezen. Dit was geen stagnerende lijn, dit was een achtbaan die heel hard naar beneden denderde.

Voorjaar 2022 bereikte ik een dieptepunt. Stond ik weer bijna trillend op m’n board. Eventjes op m’n skateboard naar de stad rijden? No way. Indroppen in de bowl op Kastelenplein? Ik moest er niet aan denken dat ik dat ooit zou doen. De golfjes in de skatehal? Ik zou ze probleemloos moeten kunnen nemen, maar ik blokkeerde volledig. En de funbox op het Stadhuisplein? Meer no-funbox. Ik durfde niks meer. Eerst maakte ik een lelijke val in de skatehal, daarna ging ik onderuit in het skatepark in Meerhoven en moest ik naar de eerste hulp voor hechtingen in m’n kin. Wat deed ik nog op dat board?

Toen kwam het herstel. Het ging langzaam, maar na de zomer was het er weer. Ik voelde me beter, het zelfvertrouwen kwam terug, en daarmee ook de oude trucjes. M’n skateleraar bleef geduldig. Ik maakte weer vooruitgang. Tijdens een les gingen we switch rijden. Dat wil zeggen: met je andere voet voor op het board dan dat je gewend bent. Voor niet-skaters: het is het beste te vergelijken met schrijven met je andere hand. Een enorme mindfuck, maar het hielp wel. Ik kreeg meer vertrouwen als ik weer in m’n gebruikelijke houding op m’n board stond. Ik leerde zelfs nieuwe dingen. Steeds meer oude trucjes kwamen terug; de funbox, iets supersimpels, lukte weer. Waar ik eerst verkrampte en m’n hele lijf uitschreeuwde dat ik het niet moest doen, kon ik mezelf er nu toe zetten om bepaalde trucjes te proberen.

Soms reed ik rond in de nieuwe, tweede skatebowl die het skatepark tijdens de renovatie had verbouwd. Hij was nog altijd te hoog voor mij om in te droppen, dus ik miste de snelheid. Af en toe dropten we in tijdens de les, maar meestal was het te druk met andere skaters. Soms stond ik met m’n board op de rand minutenlang te twijfelen, om het uiteindelijk toch níet te doen. Skateboarden is negentig procent psychologisch.

Januari vorig jaar zat ik na afloop van de skateles op donderdagavond aan de bar wat te drinken met een vriend. Een vast ritueel. Hij is de enige die ik volledig vertrouw met het helpen bij trucjes, maar ik vraag niet graag om hulp. Ik had gezien dat het niet druk was bij de bowl.
‘Zou je willen helpen indroppen?,’ vroeg ik voorzichtig.
‘Ja hoor, natuurlijk,’ was het geruststellende antwoord.

Hij hoefde maar twee keer te helpen, daarna deed ik het zelf. Dat niet alleen, ik reed probleemloos op de eerste bocht af, nam die backside (de makkelijke manier, met je gezicht naar beneden), reed op de volgende bochten af en deed die ook meteen frontside (de moeilijke versie, paradoxaal met het gezicht naar boven gericht). Daarna bleef ik tot na sluitingstijd de indrop oefenen.

De dag erna ging ik ‘s middags meteen weer terug naar de skatehal. Even stond ik twijfelend op de rand. De angst was er weer, maar gelukkig was dit keer een andere bevriende skater aanwezig, dus ik vroeg ‘m of ie één keer wilde helpen. Daarna ging het weer zonder problemen. De rest van de middag deed ik niks anders meer. Zaterdagmiddag: hetzelfde verhaal, alleen had ik nu bij het indroppen echt geen hulp meer nodig. De eerstvolgende keer dat ik daarna in de skatehal kon zijn was dinsdagmiddag. Ik stond met klamme handjes op de rand, maar ook toen lukte het alleen. Ik haalde opgelucht adem: nu kan ik het écht.

Maanden later reed ik nog niet vlekkeloos door die bowl. Het aansnijden van de bochten ging moeizaam, en ik kwam niet hoog genoeg. De snelheid kon ook beter, maar dat bleek een kwestie van blijven oefenen. Nouja, de nieuwe wieltjes die ik voor m’n verjaardag had gekregen hielpen ook. Een keer kwam nadat ik een rondje had gereden een jonge gast naar me toe die me verlegen vroeg of ie me tips mocht geven. Ik legde daarop uit dat ik nog maar pas indropte in de bowl, waarop ik uitvoerig werd gecomplimenteerd (en alsnog tips kreeg).

Niet alleen de bowl lukte nu goed. Ik deed powerslides op de hoge ramp in het skatepark in Meerhoven (een jonge skater merkte vol ontzag op dat ie dat nog nooit iemand had zien doen). De golfjes in de skatehal? Ik probeerde ze weer eens. Ik skatete weer regelmatig naar de stad en terug. Ik was bijna weer op m’n oude niveau.

Intussen bleef die grote bowl in m’n achterhoofd hangen. Die bowl, waar ik ooit die man in had zien rijden. Om daar hard in rond te kunnen vliegen moest ik indroppen. Maar die bowl is diep; Als ik erin sta, kom ik niet boven de rand uit. Ik ben 1 meter 88. Dat maal twee is de diepte waar ik van bovenaf in kijk.

Eind november hielp een vriend me met de indrop, want alleen ging ik dit nooit durven. M’n maag keerde om, maar ik deed het. Daarna deed ik het nog vijf keer. Met hulp, maar toch. Zo ging het een paar weken verder. Elke donderdag na de les hielp hij me met indroppen. Het ging steeds beter.
‘Die kan je makkelijk alleen,’ verzekerde hij me.
Hij was niet de enige. Menig andere skater keek toe en zei dat ik ‘m écht alleen kon doen. Ik tikte dan tegen m’n helm en antwoordde dat het koppie daar echt anders over dacht, maar dat ik snapte dat ik er heel dichtbij was.

29 december was ik weer in de skatehal. Ik wilde die drop-in nog voor het einde van het jaar kunnen. De week erop zou ik m’n twee jongste nichtjes en neefje meenemen naar het skatepark. Hoe cool zou het zijn als ik ze dit trucje kon laten zien?

Ik deed een paar pogingen met hulp van m’n vriend. Eerst liep hij mee, daarna hield ik één hand vast. Eén hand is geen hand, hield ik mezelf voor. En ineens viel het kwartje. Ik focuste me op een punt in de bowl en kon me steeds beter over de angst neerzetten. Na nog een paar pogingen kon ik alleen indroppen. Het ging zo snel dat ik pas tegen de tijd dat ik aan de andere kant van de bowl was besefte wat er was gebeurd. Daarna bleef ik tot sluitingstijd doorgaan met indroppen. Mijn vriend maakte een paar filmpjes die ik meteen naar de appgroep van m’n skateklasje stuurde. ‘Trots’, appte m’n skateleraar. Op Instagram kreeg ik veel positieve reacties van andere skaters. Als je zelf skatet, weet je hoe moeilijk het is om deze stap te zetten.

Die nacht sliep ik slecht. Van opwinding dat het me eindelijk was gelukt alleen in te droppen in de skatebowl, maar ook van het vooruitzicht dat ik morgen weer terug moest naar de bowl en het nu écht alleen moest doen. Ik dacht aan die andere bowl, die ik op een avond kon, om de volgende dag toch weer met trillende benen, klamme handen en een lijf dat schreeuwde dat ik dat toch écht niet moest doen aan de rand te staan.

Met die grote angst ging ik de volgende dag, direct na de opening van de hal, terug. Eerst reed ik een paar rondjes om de bowl, de Top 2000 op m’n koptelefoon. Ik haalde een paar keer diep adem en praatte mezelf moed in: ik kon dit gisteren alleen, dan kon ik het vandaag ook. En ik wilde dit toch zo graag? Als ik deze bowl zou kunnen, zou ik komende zomer ook de bowls buiten kunnen rijden. Die op het Kastelenplein, of in Amsterdam, Den Haag of Leeuwarden.

Ik luisterde nog naar 505 van de Arctic Monkeys (nr. 381 in de Top 2000), toen deed ik m’n koptelefoon af, zette m’n helm op en zette m’n bord tegen de coping. Ik zuchtte diep en voelde het zweet in m’n handen staan. Toen focuste ik me op een punt, telde af en ging. Ik deed het. Ik wilde het uitschreeuwen van blijdschap, maar in plaats daarvan zuchtte ik nogmaals heel diep. Ik klom uit de bowl en stond vijf minuten te trillen op m’n benen. Toen appte ik m’n vriend dat het me was gelukt. Daarna dropte ik nog een keer in. En nog een keer. En nog een keer. In totaal dropte ik die dag dertig keer in. Elke keer als ik indropte werd die bowl een beetje minder diep. Na tweeëneenhalf uur indroppen én weer uit de bowl klimmen kwam het m’n neus uit.

Vlak na de jaarwisseling ging ik skaten met m’n neefje Sjors. We gingen naar de grote bowl.
‘Kijk eens wat ik kan,’ zei ik tegen ‘m en ik dropte in. Ik geloof niet dat hij heel erg onder de indruk was. Een dag later had ik m’n nichtjes Lise en Sophie meegenomen. Ook hen liet ik zien wat ik kon. Ik kreeg als reactie twee goedkeurende blikken. That’ll do.

Nu rij ik elke keer als ik in het skatepark ben in de grote bowl. Ik drop in en probeer de beste lijnen te vinden om te rijden. Steeds ga ik een stukje hoger en sneller. Nouja, snéller is lastig want de bowl is notoir stoffig dus ik heb de lagertjes in m’n wielen al een keer moeten vervangen; ik kwam nog amper vooruit. Indroppen kost bijna geen moeite meer, de grootste uitdaging is nu om op zo’n manier uit de bowl te klimmen dat ik geen blauwe plekken op m’n knieën krijg. En stiekem kijk ik naar nog hogere drop-ins, elders in de hal. Die heb ik nu ook unlocked.

Sommige dingen die ik tijdens en na corona ben kwijtgeraakt, heb ik niet meer teruggekregen. De onbevangenheid ben ik kwijt. Maar als ik zeg dat het skaten lekker gaat, probeer ik eigenlijk te zeggen dat het goed met mij gaat. De twee zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Die man die ik in de bowl zag skaten, de eerste keer dat ik in de skatehal kwam, zie ik nog wel eens rijden. Ik heb ‘m nog nooit gesproken.

Posted in Skateboarden | Tagged , , | Comments Off on Skatebowl