Cimetières de Paris

April in Paris, dankzij Cole Porter wereldberoemd.

Volgens de overlevering is Parijs op het Île de la Cité ontstaan. In werkelijkheid is dit niet zo; de oudste nederzettingen van Lutetia zouden volgens sommigen bij het Quartier Latin liggen, volgens anderen bij voorstad Nanterre, maar het île de la Cité is wel een praktische en logische keuze; op het eiland zijn twee van de oudste kerken van de stad te vinden.

De beroemde Notre Dame de Paris en de wat onbekendere, maar veel sfeervollere Sainte-Chapelle. De naam ‘heilige kapel’ is te danken aan de vrome Lodewijk IX, die rond 1240 de vermeende doornenkroon van Jezus kocht en zijn architect verzocht om er een reliekschrijn omheen te bouwen. Architect Pierre de Montreuil nam zijn opdracht serieus en kwam met de Sainte-Chapelle: een prachtige kerk, die in feite uit twee kerken bestaat. De onderste kerk heeft een laag plafond en was bedoeld voor het gewone volk, via een trap aan de zijkant van de ruimte kom je in de bovenste kerk met prachtige, vijftien meter hoge ramen. Dit was de hofkapel van Lodewijk IX. Op dit moment staat die kerk, zoals zoveel gebouwen in de Franse hoofdstad, in de steigers maar je krijgt nog altijd een aardige indruk van de oude grandeur.

Parijse kerken. Op de bovenste twee foto’s de Notre Dame de Paris, op de vier foto’s daaronder de Sainte-Chapelle en onderaan de suikertaart van de Sacré-Coeur.

Je struikelt in Parijs over de triomfbogen. Het lijkt alsof elke overwinning in de Franse geschiedenis is gevierd met de bouw van een nieuwe triomfboog. Ja, de Arc de Triomphe en de Arc de Triomphe de Tuileries mogen als bekend worden verondersteld, maar de stad telt nog meer triomfbogen, zoals de Porte Saint-Denis en de Porte Saint-Martin. Beide poorten staan er tegenwoordig verloren bij in een wat vergane uithoek in het centrum van Parijs en kunnen een opknapbeurt goed gebruiken.

Ik weet niet of er historisch gezien regels voor zijn, maar de Sacré-Coeur is gebouwd na de nederlaag van de Fransen tegen Pruisen in 1870. In 1877 werd begonnen met de bouw, het uiteindelijke gebouw was pas in 1914 af. Tegen die tijd hadden al verschillende architecten Paul Abadie, de oorspronkelijke ontwerper van de kerk, opgevolgd. Van buiten oogt de Sacré-Coeur als een enorme, kitscherige suikertaart, het interieur is een stuk soberder. Loop naar de achterkant van de kerk en je krijgt een heel andere aanblik.

Père-Lachaise. Beroemde graven galore.

Père-Lachaise was bij de opening van de begraafplaats, in 1804, helemaal niet zo populair. Net zoals bij The Magnificent Seven in Londen waren de begraafplaatsen ver buiten het centrum van de stad gelegen. Onpraktisch, zo vonden veel inwoners van de Franse hoofdstad. ‘Geen probleem,’ dachten de beheerders van Père-Lachaise, ‘dan verplaatsen we wat beroemde graven naar hier om de begraafplaats extra aantrekkelijk te maken.’ En inderdaad, hetzelfde jaar nog werden de graven van Jean de la Fontaine en Molière naar Père-Lachaise overgeplaatst. Het had het gewenste effect, Père-Lachaise groeide in de jaren hierna als kool. Beroemdheden, variërend van Honoré de Balzac tot Frédéric Chopin en van Yves Montand tot René Lalique liggen hier begraven. Volgens decreet van Napoleon mocht iedereen, ongeacht ras of religieuze achtergrond, op Père-Lachaise worden begraven. Dat is nu nog steeds zichtbaar; tussen de graven is bijvoorbeeld geregeld een Hebreeuws grafschrift te vinden.

Een begraafplaats met zoveel beroemdheden hoeft niet per definitie ook een mooie begraafplaats te zijn, maar Père-Lachaise is prachtig tegen een heuvel gelegen en is sfeervol. Een gemis zijn de honderden katten die de begraafplaats tot vorig jaar herbergde; ze zijn massaal omgelegd. De drommen toeristen zorgen ervoor dat graven beschermd moeten worden. Op last van de Ierse overheid is voor het graf van Oscar Wilde een plexiglas bescherming geplaatst: het grafmonument van Wilde had te zeer te lijden onder lipstickerosie. Om het graf van Jim Morrison staan dranghekken en alle opschriften die er decennialang op zijn gekalkt zijn weggehaald.

Speciale aandacht voor het graf van Victor Noir: bij leven beroemd als journalist met een zeer groot libido, na z’n dood werd hij vereeuwigd in een bronzen beeld: liggend met de broek half open. De legende gaat dat wie de edele delen aanraakt zelf ook beter in bed presteert. De tenen of het hoofd aanraken mag ook. Opvallend genoeg zijn van het verder groen uitgeslagen beeld juist deze delen in perfecte staat.

Sommige graven van tientallen jaren geleden overleden beroemdheden worden nog steeds goed onderhouden. Het is ontroerend om te zien dat iemand recent bloemen bij het graf van de familie Caillebotte heeft gelegd als eerbetoon aan de schilder en ook Édith Piaf, Amedeo Modigliani en Gertrude Stein zijn niet vergeten.

Nog meer beroemdheden op Cimetière du Montparnasse. Op de bovenste foto de metrokaartjes op het graf van Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir.

Cimetière du Montparnasse staat enigszins in de schaduw van Père-Lachaise, maar herbergt eveneens een indrukwekkend aantal graven van beroemdheden. Meteen bij de ingang stuit je al op het graf van Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir, een graf dat is bedekt met metrokaartjes. Een klein stukje verder, vlak bij de rotonde, ligt het graf van Serge Gainsbourg. Het is niet te missen vanwege de vele knuffelbeertjes, de tuinkabouter en de (verse) bloemen op het graf. En ook hier weer de tientallen metrokaartjes, al is dit keer het favoriete chanson van Gainsbourg erbij geschreven. Veel Je T’aime… Moi Non Plus, Gainsbourgs onbetwiste evergreen, maar ook verrassendere keuzes als Couleur Café of Aux Armes Et Caetera. Pas achteraf bedacht ik me hoe ironisch het zou zijn geweest om op één van metrokaartjes Le Poinçonneur Des Lilas te schrijven.

Het Cimetière du Montparnasse is aangelegd op het gebied van drie boerderijen. Daarvan is vrijwel niets meer te zien, behalve de restanten van een molen, rechtsachter op de begraafplaats. Maar het geeft eens te meer aan hoe snel Parijs in de laatste twee eeuwen is gegroeid. Dit gebied was begin negentiende eeuw nog landelijk, nu ligt het net buiten het centrum van de stad. Wie de begraafplaats van boven wil zien kan terecht op de Tour Montparnasse voor een goed uitzicht.

Eeuwige rust op het Cimetière de Montmartre.

Cimetière de Montmartre ligt onderaan de beroemde heuvel waar de begraafplaats naar vernoemd ligt. De begraafplaats wordt nogal onbarmhartig doormidden gesneden door de Rue Caulaincourt; het begrip eeuwige rust krijgt hier toch een heel andere dimensie. Ook hier weer een trits beroemdheden met een graf: Hector Berlioz, Dalida, Heinrich Heine, Edgar Degas, Jacques Offenbach, François Truffaut, Gustave Moreau.

Net zoals bij Père-Lachaise en het Cimetière du Montparnasse staat bij de ingang een bord met de locaties van de beroemdste graven, maar de kaart is niet altijd even accuraat. Tot twee keer toe zocht ik naar het graf van de betreurde zangeres Dalida, waarvan drie ex-partners zelfmoord pleegden en die zelf in 1987 uit het leven stapte. Volgens de plattegrond ligt ze in een wat sjofele uithoek van de begraafplaats; je gunt haar toch een iets sjiekere locatie. Haar graf is onvindbaar.

This entry was posted in Foto's, Reizen and tagged , , , , , . Bookmark the permalink.