Zonsondergang op Waikīkī.
‘Als ik m’n ogen toe doe, ben ik in Honolulu.’
Aldus Jules Deelder. Was het maar zo makkelijk. Je moet er wat voor doen om in Hawaii te komen; eerst is het tien uur vliegen naar Chicago, daar is het overstappen op een vliegtuig naar Los Angeles en dan moet je nog eens zes uur vliegen naar Honolulu. Het wordt toch eens tijd om dat gat door het middelpunt van de aarde te boren (al zou je vanuit Nederland dan ten zuidoosten van Nieuw-Zeeland uitkomen). Met het overstappen meegerekend komt dat op 24 uur reistijd, al was ik wel nog steeds op zaterdag 25 mei op O’ahu. De dag die je wist dat geen einde aan zou komen, of zoiets. Niettemin, twaalf uur tijdsverschil gaat je niet in de koude kleren zitten.
Zou Jules Deelder trouwens ooit in Honolulu zijn geweest? Ik betwijfel het. Anders zou ie wel een mooiere stad hebben gekozen die ook in het metrum paste. Natuurlijk, Honolulu heeft Waikīkī, één van de beroemdste, maar zeker niet mooiste stranden ter wereld en een boulevard – de Kalākaua Avenue – die bol staat van de flagship stores van Quicksilver, Billabong en Volcom. Ze worden afgewisseld door de alomtegenwoordige ABC Store; een keten die grossiert in beeldjes van dansende hoelameisjes, nep tikimokken en Hawaii shirts. Samen met de metershoge nep tikibeelden dragen ze bij aan het imago van Hawaii’s beroemdste strand als Waikikitsch.
Waikīkī, wereldberoemd strand.
Maar als je door de kitsch heen prikt, is Waikīkī heel aardig om doorheen te lopen. Het strand is prettig, de winkels zorgen voor een jetsetsfeertje en de palmbomen dragen bij aan de vakantievreugde. Zolang je je niet teveel stoort aan de Japanners die de stad hebben overgenomen (zowat elke winkel heeft een bordje hangen met de mededeling ‘we accept yen!’) en je er tegen kan om ineens een camera of smartphone in je handen geduwd te krijgen met de toevoeging ‘you take picture’, om vervolgens vragend naar een scherm met Japanse tekens te kijken.
En loop niet te ver door in oostelijke richting; dan kom je namelijk al gauw in één van die gebieden in Honolulu terecht die door de zwervers in bezit is genomen. Hawaii is namelijk verworden tot een dumpplaats voor zwervers. Letterlijk. Oud-collega Tom, sinds een jaar woonachtig op O’ahu, had me het verhaal verteld toen hij me op had gehaald van het vliegveld: de Amerikaanse overheid struint geregeld de straten van grote Amerikaanse steden af op zoek naar zwervers met de vraag of ze niet liever ergens zouden zwerven waar het heel het jaar door warm is. Daar kan namelijk voor gezorgd worden. Wij betalen je vliegticket naar Hawaii: enkele reis. En zo kan het gebeuren dat Honolulu naar verhouding bijzonder veel daklozen telt die als de schemering valt allemaal het park ten oosten van Waikīkī induiken. Of ze bivakkeren langs een van de doorgaande wegen aan de westkant van de stad. Toen ik op de eerste dag van mijn vakantie richting Pearl Harbor reisde, zag ik een schier oneindige rij tenten langs de weg staan.
De Hawaii State Capitol en de Kawaiaha’o Church.
Maar buiten Waikīkī is Honolulu niet echt mooi te noemen. Daarvoor telt de stad simpelweg teveel ongeïnspireerde betonblokken. Wat heet: het is een aaneenschakeling van vakantieresorts, appartementencomplexen, winkelcentra en verkeersknooppunten en dat allemaal in een foeilelijke, brutalistische stijl. They paved paradise and put up a parking lot, Joni Mitchell zong het over Honolulu. Ze had gelijk.
Downtown Honolulu is een gebied bestaande uit het ‘Iolani Palace, de officiële koninklijke residentie tot de Amerikanen in 1893 Hawaii annexeerden (hoewel het eigenlijk een coup was), de Kawaiaha’o Church met het mausoleum van koning Lunalilo en de Hawaii State Capitol. De State Capitol is redelijk uniek; het is één van de drie Amerikaanse state capitols zónder koepel of rotunda (Alaska en New York zijn de andere; Louisiana is een twijfelgeval). Hoe modern het gebouw ook mag ogen (en het wordt niet echt mooi gevonden), er zit wel degelijk een symboliek in, zo staan de acht pilaren aan de voorkant en achterkant van het gebouw voor de eilanden van de staat. Het mag dan downtown heten, eigenlijk is het er altijd rustig, zelfs doordeweeks.
Op de bovenste vier foto’s het Bishop Museum, op de onderste vier foto’s de verschillende binnenplaatsen van het Honolulu Museum of Art.
Toch heeft de stad voldoende interessants te bieden. Het heeft twee van de beste musea van de archipel: allereerst het Bishop Museum, een complex bestaande uit verschillende panden waarin de geschiedenis van Hawaii wordt besproken. Natuurhistorie, cultuur en het vulkanisme spelen daarbij een grote rol. Het is een prachtig museum waarbij vooral de geschiedenis van de Polynesiërs in de Hawaiian Hall indruk maakt. In een ander pand bevindt zich de Polynesian Hall met alle artefacten uit de andere eilandengroepen uit de Pacific, maar die is helaas gesloten wegens verbouwing.
En zoals elke zichzelf respecterende grote stad heeft ook Honolulu een Museum of Art. Natuurlijk kan de stad niet wedijveren met de collecties van soortgelijke musea in New York, Chicago of Boston, maar het museum heeft wel mooie werken van Gauguin, Van Gogh, Monet, O’Keeffe en Van Goyen. Daar ligt niet eens de kracht van het museum, dat zit ‘m in de collectie met schilderijen die in Hawaii zelf zijn gemaakt. Veel westerse kunstenaars vertrokken in de negentiende eeuw naar Australië, Nieuw-Zeeland of Oceanië om de overweldigende natuur in beeld te brengen. Een zaal herbergt de schilderijen en hoewel er in de kunstgeschiedenis beter is geschilderd, is het fascinerend om bijvoorbeeld Waikīkī aan het einde van de negentiende eeuw te zien, toen het niet meer dan een paar gammele houten huisjes telde.
Pearl Harbor, met op de onderste zes foto’s het Arizona Memorial.
De grootste toeristische trekpleister van O’ahu is Pearl Harbor, de legerstek waar op 7 december 1941 een grote Japanse aanval plaatsvond, tot 9/11 de grootste aanslag op Amerikaans grondgebied. In de ochtend werd in twee razendsnelle aanvallen van ieder een uur de Amerikaanse vloot een grote slag toegebracht door de Japanners. Vooral het zinken van de USS Arizona waarbij 1177 doden vielen staat de Hawaiianen nog op het netvlies gegrift. In Pearl Harbor wordt dat alles betrekkelijk neutraal herdacht. De geschiedenis van Japan en de Verenigde Staten in de eerste helft van de twintigste eeuw wordt besproken en er wordt uitgelegd waarom beide landen vonden dat ze aanspraak konden maken op de eilanden. De verklaring voor de genuanceerde uitleg is vooral pragmatisch; ook Japanners bezoeken massaal Pearl Harbor.
Op het wrak van de USS Arizona is overdwars een wit monument gebouwd. Je komt er niet zomaar, enkel met een kaartje dat gratis is af te halen en dat op gezette tijden een boot met belangstellenden overzet. Voorafgaand aan die tocht krijg je eerst een introductiefilm van een half uur voorgeschoteld. Die is in al z’n eenvoud indrukwekkend. Een vrouwelijke park ranger vertelt sec over de gebeurtenissen van 7 december 1941 en wijst de bezoeker er nogmaals op om zich op een respectvolle manier op het monument te gedragen. Het ís nochtans een begraafplaats en wordt ook tegenwoordig als zodanig gebruikt; eind vorig jaar nog heeft een oud-militair z’n as na z’n dood bij het wrak laten verstrooien.
De wandeling naar de rand van de krater van Diamond Head. Verplicht nummertje dat op het drukste van de dag al snel uitmondt in verplicht file lopen.
Aan de oostkant van Honolulu ligt een machtige krater: Diamond Head. Het is overduidelijk een oude vulkaan, die tienduizend jaar geleden voor het laatst is uitgebarsten, wat volgens kenners erop wijst dat een eruptie in de toekomst best mogelijk is. De oorspronkelijke bewoners gebruikten de top van Diamond Head als baken voor kano’s. Voor hen was het een heilige plek en werden er diverse heiau’s omheen gebouwd. Voor het Amerikaanse leger had de krater minder spirituele waarde en zij gebruikte het dan ook als wapenopslagplaats. De naam Diamond Head komt van zeevaarders die in de grond van alles zagen glinsteren en zich al rijk rekenden. Viel tegen, het bleek waardeloos kristal te zijn.
Een bezoek aan Diamond Head behoort al sinds de negentiende eeuw tot een verplicht nummertje voor elke bezoeker aan Honolulu. Schrijver Mark Twain maakte tijdens zijn bezoek aan Hawaii een reisje naar de rand van de krater en schreef er een hilarisch verhaal over. Hij deed de reis te paard, tegenwoordig pak je de bus naar de buitenkant van de vulkaan en loop je door een tunnel naar de krater. Daar is een pad dat de duizenden bezoekers al zigzaggend naar boven leidt. Het heeft de voorkeur om zo’n tocht vroeg op de dag te doen, maar dat zat er in mijn geval niet in. Het beloofde dus een nogal zweterige onderneming te worden. Althans, een Japanner die me tegemoet kwam toen ik aan kwam lopen bij de ingang van de tunnel duwde me een snoepje in de hand en zei er plechtig bij dat ik die nodig zou hebben.
Het viel mee. Het pad naar de top van Diamond Head is niet moeilijk; een beetje geoefende wandelaar is binnen het uur bij de top. Zeker omdat je dichtbij de top eigenlijk aan het traplopen bent, onder andere door een donkere (en redelijk koele) tunnel. Voor de rest is het heet, maar op de top word je getrakteerd op vergezichten rond O’ahu: de diepblauwe oceaan, Waikīkī en het binnenland van het eiland.
Nog een zonsondergang op Waikīkī. Omdat die elke avond de moeite waard is.
Wil je weg van de drukte, de hitte en de luchtvochtigheid? Een dagje naar The North Shore is een perfecte besteding. In de dorpjes, vaak bestaande uit niet meer dan één veredelde hoofdstraat met een hoop kleine winkeltjes die overheerlijke smoothies of shaved ice verkopen, hangt een relaxte sfeer. De kust heeft mooie stranden en in de winter is dit de plek waar de hoogste golven worden gemeten. Het is het paradijs voor surfers (Jack Johnson komt er vandaan) en het is de beste plek om de sport te leren.
Dat surfen wilde ik wel eens proberen; je bent immers niet in Hawaii geweest als je niet minimaal één keer op een surfplank hebt gestaan. Aangezien ik een complete nul ben op sportgebied was ik vooraf wat huiverig toen onze surfleraar TJ vertelde dat ie iedereen aan het einde van de les zeker een aantal meters op de surfplank kan laten staan. ‘Jaja,’ dacht ik, ‘dan heb je buiten een compleet non-talent als mij gerekend.’
Laat ik het erop houden dat ik inderdaad geen talent heb. Helaas. Maar TJ heeft wel woord gehouden: tijdens de les is het me een paar keer gelukt om, terwijl een golf me voortstuwde, op de plank te klimmen en tientallen meters redelijk stabiel te blijven staan. En áls dat lukt, dan is het een goddelijk gevoel. Goddelijk inderdaad, iets waar de missionarissen indertijd overigens niet blij mee waren; zij verboden het surfen, omdat enkel Jezus over water kon lopen. Gitarist Dick Dale, zelf fanatiek surfer, zei toen ie surfmuziek ging spelen dat ie het geluid wilde produceren dat ie hoorde als ie op een surfplank staat. Gedurende die enkele ogenblikken dat ik zelf op de plank stond begreep ik wat ie bedoelde. Luister naar Misirlou en je hoort hoe surfen voelt.
Nice story, Nice pics!
Mooie foto’s en een leuk verhaal. Dat file lopen zou ik echt vreselijk vinden, gelukkig komt dat op de Lofoten niet voor 🙂