Sportiviteit

Marathon2013voorpret

De marathon van Eindhoven wordt morgen gelopen. Ik moedig aan.

Men dicht mij sportiviteit toe. Lachwekkend, maar waar. Ja, sportief in de zin van ‘eerlijk spelen’, dat ben ik nog wel. Bij het pubquizzen zoek ik graag de grenzen van het betamelijke op – ik hou het adagium ‘nice boys finish last’ hoog in het vaandel – maar hou me altijd braaf aan de regels. Nee, ik bedoel sportief in de zin van: gaat vijf keer per week zwemmen. Fietst voor z’n plezier in het weekend 250 kilometer. Traint voor een marathon.

Het gebeurde vorig jaar, de dag na de marathon van Eindhoven. Ik kwam op het werk en een collega vroeg me oprecht hoe ik het er vanaf had gebracht. ‘Waarmee,’ vroeg ik verbaasd. ‘Nou, met de marathon.’ Ik legde rustig uit dat hardlopen een eigenschap is die niet in de genen van Guido zit en dat het sportgen bij mijn beste weten überhaupt volstrekt onvindbaar is. Als het bij deze ene collega was gebleven, soit, maar de rest van de dag werd me nog diverse malen gevraagd of het een beetje was gegaan, bij die marathon van gisteren.

Ik kon er hartelijk om lachen. Zij weten niet dat ik bij gymles op de middelbare school bij de Coopertest steevast achteraan liep. Of beter, strompelde. Mijn gymleraar, vanaf 2 havo tot 6 vwo steevast dezelfde man, had – niet bepaald pedagogisch verantwoord, maar eerlijk gezegd gaf ik er toch niks om – bedacht dat de nummer laatst bij de Coopertest een rood lint om moest. Ik zei voor de start daarom tegen de beste man ‘geef dat lint maar meteen aan mij.’ Toegegeven, mijn gymdocent had nog best compassie met mijn schrijnende gebrek aan sportieve inborst. Als de opdracht was om binnen een minuut een keer in een touw naar boven te klimmen liet ie me niet machteloos een minuut lang naast dat touw staan maar keek me aan terwijl ik op de bank zat te wachten, schudde een keer met z’n hoofd, zei dan ‘nee hè?’ en ik knikte, waarmee wederom een gênante vertoning was voorkomen. Zolang ik maar mijn best deed – en dat deed ik, want ondanks alles had ik geen hekel aan gym, ik vond het zelfs wel leuk – kreeg ik altijd een zesje, voor de moeite.

Het was dan ook niet dat ik in álles slecht was. Bij basketbal stond ik steevast vrij – vermoedelijk omdat geen enkele tegenstander het nodig vond me te verdedigen – maar kreeg ik de bal nooit toegespeeld, bij handbal werd ik in het doel geplaatst; niet alleen de locatie in het veld waar ik het minste kwaad kon, ik was ook de enige van de hele klas die zijn arm uitstak als de bal met vliegende vaart op het doel afkwam (een paar fikse blauwe plekken voor de rest van de week tot gevolg) en die ene keer per jaar dat we rugby speelden gooide ik gewoon mijn gewicht in de strijd. Ik bleek er zowaar goed in te zijn, een van de redenen waarom ik die sport altijd zeer ben blijven waarderen.

Want ja, dat gewicht. Dat was het probleem. Wie mij oppervlakkig of korter dan vijf jaar kent weet dat niet, maar er was een tijd dat er best wel veel Guido was, om AC/DC te parafraseren. Een beetje teveel zelfs. Ik was de eerste om dat toe te geven, maar de laatste om er iets aan te doen.

In mijn studententijd werd het er niet veel beter op, behalve dan dat ik nu ook geen gymles meer had. Elk jaar als de marathon van Eindhoven weer dichterbij kwam en ik groepjes mensen in de stad enthousiast zag trainen nam ik me voor ook eens iets aan hardlopen te gaan doen: werkte ik aan mijn conditie en raakte ik vast ook die overtollige kilo’s kwijt. Dus toen iemand bij de bibliotheek zei met een paar collega’s mee te willen doen aan de estafettewedstrijd zei ik lachend dat ik best mee wilde rennen, als hij me een trainingsschema kon bezorgen waarmee iemand die na vijftig meter hardlopen al moe is binnen drie maanden kan worden klaargestoomd voor de halve marathon. Ik vond per omgaande een schema in mijn mailbox. Shit.

Echter, ik kwam er dit keer mee weg. Het startpunt van vijf minuten hardlopen, vijf minuten wandelen en dan weer vijf minuten hardlopen was te hoog gegrepen, waarmee ik meteen een goed excuus had gevonden om niet aan de hele exercitie te hoeven beginnen.

Dat ik uiteindelijk veel gewicht kwijt ben geraakt, kwam doordat ik veel ging fietsen en ik ook echt op mijn eetpatroon ging letten. En warempel, de kilo’s vlogen er in een paar maanden tijd vanaf. Het ging zelfs dermate snel dat mensen die me een tijdje niet hadden gezien me bezorgd vroegen of alles wel goed ging en een buurvrouw die mij had zien fietsen en een busje van Zuidzorg had zien rijden had zelf de conclusie getrokken dat ik een ernstige, vermoedelijk terminale, ziekte onder de leden moest hebben. Even was ik nog in de veronderstelling geweest dat als ik maar voldoende zou afvallen mijn conditie als vanzelf omgekeerd evenredig zou verbeteren. Dat bleek niet het geval; het enige – niet onaanzienlijke – voordeel is dat je in het dagelijks leven dertig kilo minder meesleept.

Eerst vond ik het wel grappig als ik een collega bij de BelastingTelefoon hoorde zeggen ‘Guido, die blaas je zo omver,’ maar na een tijdje keek ik ‘s morgens toch wat geërgerd in de spiegel. Ze hadden gelijk. Ik had weliswaar het postuur waar ik altijd van had gedroomd, maar ik vond het toch ook niet bepaald aantrekkelijk dat de botjes in m’n schouders uitstaken en ik de ribben in m’n borstkas kon tellen.

Dit voorjaar zei de dokter dat ik es moest gaan sporten. Niet omdat ik een te hoog cholesterolgehalte zou hebben, of een te hoge bloeddruk, ik ben kerngezond (ja buurvrouw, echt waar). Wel omdat ik tegen wat ik gemakshalve maar een burnout noem aan zat, dus het sporten was bedoeld als uitlaatklep (ik vind uitlaadklep eigenlijk leuker, maar dat terzijde). Goed. Ik moest dus gaan sporten. Maar wat dan. Hardlopen was geen optie. De drempel om mezelf op een avond geheel vrijwillig af te peigeren was simpelweg te hoog. Bij een sportvereniging wilde ik al helemaal niet. Voor ik het wist zat ik verplicht leuk te doen met mensen die ik in het dagelijks leven niet uit zou kunnen staan, laat staan dat je binnen de kortste keren wordt gevraagd om penningmeester te worden of, nog erger, webmaster want ‘jij bent toch zo goed met computers?’

De enige optie die overbleef was om naar de sportschool te gaan. Ik begon nog voorzichtig met een proefles. Wat ik wilde gaan doen? Doe maar iets met conditietraining en krachttraining, stelde ik voor. Omdat die botjes in mijn schouders weliswaar uitstaken, maar dat zo’n vijftig centimeter lager zich iets begon te ontwikkelen dat op een buikje leek. Dat heb ik geweten. Een vriend van me vertelde eens dat ie in een ijdele bui was gaan hardlopen en dat na honderd meter zijn spieren verbaasd aan ‘m hadden gevraagd wat hier de bedoeling van was. Na mijn proefles maakte ik iets soortgelijks mee. De eerste dag waren mijn spiertjes nog met stomheid geslagen geweest, maar een dag later begonnen ze steen en been te klagen: ‘waar ik wel niet dacht mee bezig te zijn?’ Nou, met sporten. Sinds die eerste keer klagen ze nog met enige regelmaat en de teneur is telkens weer ‘allejezus, ruim 32 jaar hebben we niets hoeven doen en nu moet je ineens zo nodig.’

Inmiddels zijn we drie maanden verder en het begint effect te hebben. Denk ik. Goed, je hoeft er niet van uit te gaan dat ik volgend jaar bij een nog te openen filiaal van Abercrombie & Fitch in Eindhoven met ontbloot bovenlijf in de deuropening sta, maar ach, het begin is er. Just don’t hold your breath.

Gisteren moest ik voor Pieter, die morgen voor het eerst een marathon loopt en daarvoor die van Eindhoven heeft uitgekozen (en mensen, hoop alsjeblieft even met me mee dat ie dit heuglijke feit dan op z’n minst in droog weer mag meemaken) z’n startnummer op gaan halen in het Beursgebouw. Ik voelde me nogal opgelaten, zeker toen de dame achter de balie me veel succes wenste. En bedankt. Bij de uitgang van het Beursgebouw werd ik door een man aangesproken: ‘meneer, mag ik u wat vragen? Loopt u de halve of de hele?’ ‘Nou, geen van beiden eigenlijk.’

Ik kon er wel om lachen. En de vergissing vind ik voor de verandering heel begrijpelijk.

This entry was posted in Overig and tagged , , . Bookmark the permalink.

2 Responses to Sportiviteit

  1. Ximaar says:

    Een mooi verhaal en het sluit prima aan op het verhaal van Marius dat ik eerder op de avond las: http://www.dagklad.nl/2013/10/11/loper-in-ruste/

    Zelf ben ik behoorlijk onsportief en dat wil ik graag zo houden. Ik fiets wel, maar dat komt omdat het minder energie neemt dan lopen of autorijden.

  2. Guidje says:

    Ik ben vrij fanatiek fietser en vind auto’s volstrekt overschat en ik loop geregeld van huis uit naar de stad (in totaal toch een goede vijf kilometer). En op het werk pak ik altijd de trap naar de derde of vierde verdieping. Dat is best een goede work-out, zo ‘s morgens vroeg.

Comments are closed.