Ik ben gek op eenzame boompjes. Deze staat in Rethymnon.
Het plan was om twee weken te gaan eilandhoppen in de Cycladen. Elke paar dagen naar een ander eiland, wat oude Griekse cultuurresten bekijken, door de natuur wandelen en nu en dan een stukje zwemmen in de Egeïsche Zee, dat werk. Maar tussen droom en daad staan weliswaar geen wetten, wel praktische bezwaren. Op welke luchthaven ging ik vliegen, welke ferry’s voeren naar welke eilanden en wanneer gingen die dingen eigenlijk? Ik was een paar weken bezig om het uit te vogelen, maar kwam er achter dat een reis plannen zoals ik die voor ogen had vragen om moeilijkheden zou zijn in Griekenland. Toch wilde ik een keertje die kant op en dus kwam ik uit op Kreta. Groot eiland, veel te doen en te zien en eventueel te combineren met een dagtrip naar Santorini.
Hoe ik dan in een zon-, zee- en zandhotel terechtkwam is een ander verhaal. Want ook het idee om van stadje naar stadje te trekken en dan per plaats een eigen hostel of hotelletje te boeken bleek wat ingewikkeld. En dus boekte ik een soort package deal: vliegreis, hotel en ook vervoer waren allemaal daarbij inbegrepen. Saai natuurlijk. Veel te saai zelfs. Want het hotel was weliswaar netjes, zeker omdat ik (jeugd)hostels ben gewend, maar werd bevolkt door voornamelijk Duitse en Nederlandse pensionado’s met een ordinair bruin gekleurd gelaat (denk: Tanning Mom) wiens summum van vakantievieren het is om van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds op het strand te liggen bakken. Of, nog beter, roosteren. Natuurlijk, ik had er niks mee te schaften, maar als je heen en weer lopen naar het centrum van Rethymnon, een alleraardigst stadje op een half uurtje lopen al als een hele opgaaf ziet, dan heb je mijns inziens toch een treurig stemmende vakantie. Kreta mag dan vooral beroemd staan als feestoord (Chersonissos, ik ben er niet geweest, ook al schijnt het stadje mooi te zijn), er is zoveel meer te zien en te doen dan zuipen en feesten alleen.
Dat het eiland een rijke cultuur en geschiedenis heeft, is een aspect dat aan het overgrote deel van de bezoekers voorbij lijkt te gaan. Als de bus vanuit het vliegveld in Heraklion de toeristen aflevert bij de hotels, zie je een kilometerslange weg met aan beide zijden de obligate hotels, souvenirwinkels en tavernes. Van Hawaii wordt gezegd dat het te toeristisch is, vergeleken met dit is Hawaii het walhalla (wat het trouwens ook is).
Eindeloze middeleeuwse straatjes in Rethymnon. En een oud Venetiaans fort met in het midden een overblijfsel uit de tijd van de Ottomaanse overheersing: een moskee, compleet met mihrab met bovenschrift. De zonsondergang op Kreta is weliswaar mooi, maar haalt het niet bij die op de Haleakala. Echt niet.
Wat die doorgebakken pensionado’s aan Rethymnon missen is een ontzettend leuk stadje. De wortels liggen in de oudheid, maar de meeste sporen heeft de Venetiaanse bezetting (van 1205 tot 1669) van Kreta nagelaten. Het heeft een prachtig oud fort dat boven de haven uittorent en smalle straatjes waar je eindeloos in rond kunt dwalen; van restaurant naar taverne en van souvenirwinkel naar yoghurtwinkel. Tussendoor zie je oude vervallen moskeeën, overblijfsels uit de tijd van de Turkse overheersing, de meeste tegenwoordig in gebruik als museum. Verder veel Grieks-orthodoxe kerkjes. Ze zijn niet allemaal bijster interessant, maar de iconen en muurschilderingen – foto’s maken is niet toegestaan – zijn mooi. Helaas ook veel graffiti. In Grieks, maar ook met mijn non-existente kennis van het Grieks (het duurde een paar dagen voor ik het eerst ‘kalíspéra’ durfde te zeggen, bang dat ik het per abuis zou veranderen in ‘kalíspérma’ (met dank aan Paul de Leeuw)) herken ik termen als ‘antifascisten’ en ‘revolutie’; de politieke situatie in Griekenland is er de laatste tijd niet stabieler op geworden.
De andere steden op het eiland zijn eenvoudig te bezoeken vanuit Rethymnon. Elk uur gaan er bussen naar hoofdstad Heraklion, of Chania, dat wordt omschreven als de ‘spirituele’ hoofdstad van Kreta. Beide steden zijn vergelijkbaar met Rethymnon: Venetiaanse fortificaties, oude moskeeën en een wirwar van kleine straatjes, een typisch Kretenzische combinatie. Chania heeft meer sfeer, omdat het centrum grotendeels autovrij is, maar Heraklion heeft een fantastisch archeologisch museum. In Nederland ben je al blij als een museum een potscherf heeft, hier zijn urnen, sarcofagen, vruchtbaarheidsbeeldjes, munten, vloermozaïeken, sieraden en nog veel meer te zien.
Het overgrote deel is afkomstig uit de opgravingen van Knossos, zo’n vijf kilometer ten zuidoosten van Heraklion. De hoofdstad van de Minoïsche beschaving, met de nadruk op beschaving. Ze leefden duizenden jaren geleden, maar hadden zich tot grote hoogte ontwikkeld. Zo hoog zelfs, dat de inwoners van Athene dermate jaloers waren dat de Minoïsche bevolking ten prooi viel aan een propaganda-oorlog van Athene. Want Knossos zou het Labyrint van de Minotaurus herbergen. Een gigantisch monster: half-mens, half-stier en waar geregeld mensen aan werden geofferd. Die mensen uit Minos, dat was in en in slecht volk. De gids die ons rondleidt door Knossos noemt het een broodje-aapverhaal en vertelt dat in Knossos werd gespeeld door stieren en mensen. Een soort mix tussen stierenvechten en rodeo. Er waren dansers, en acrobaten. Maar mensenoffers werden er niet gebracht.
Van boven naar beneden: Chania, de ‘spirituele’ hoofdstad van Kreta, waar de kalamária hangt te drogen en straatkatten in het museum slapen. Daaronder Heraklion, de officiële hoofdstad van Kreta, uiteraard met Venetiaans fort en de (eveneens Venetiaanse) loggia en daaronder Knossos, de Minoïsche hoofdstad uit de Oudheid.
Het leukste is om af en toe op een georganiseerde dagtrip vanuit Rethymnon te gaan. Loop bij een van de vele boekingskantoortjes aan de boulevard binnen, vraag een paar foldertjes en je ziet wat er te doen is. Dagtochten naar de opgravingen van Knossos, het Lasíthiplateau en de grot waar Zeus zou zijn geboren. Naar de Imbroskloof, een acht kilometer lange kloof die op sommige plekken amper twee meter breed is, of op een rondrit door de binnenlanden van Kreta naar de zuidkust. Door duizenden jaren oude dorpjes met als klap op de vuurpijl een zwemtochtje door de Libische Zee, aan de zuidkant van Kreta. Ook toeristisch, maar een stuk minder druk dan Rethymnon. Sterker nog, het heeft een volstrekt eigen sfeer. Zoals een gids het tijdens een trip bondig samenvat: noord-Kreta is Europees, zuid-Kreta is Afrikaans. Dat klinkt als een simplificatie maar verrek, het is waar. De mensen zijn er lomper, boertiger, directer. Minder sympathiek ook, recht voor z’n raap, maar het heeft wel iets. De onverschrokkenheid van de bewoners aan de zuidkust is legendarisch; de Venetianen deden met een fort een ijdele poging om de bevolking van Sfakia hun wil op te leggen. Dat was makkelijker gezegd dan gedaan, de lokale bevolking heeft door de eeuwen heen overheersing door Turken en de Duitsers weerstaan. De resten van dit veertiende-eeuwse Frangokástello zijn indrukwekkend en torenen boven een prachtig strand uit. Dat is niet slecht zwemmen.
Langs de wegen van Kreta kom je elke paar kilometer wel een miniatuurkerkje tegen. Er moeten op het eiland in totaal duizenden exemplaren van staan. Ze heten ‘iconostasi’ en aan de uitvoering is te zien waarvoor ie is bedoeld. Staan er foto’s met mensen in en branden er kaarsjes, dan is het slecht afgelopen en staat het monument op een plek waar iemand dodelijk is verongelukt. Hangen er afbeeldingen van heiligen en reproducties van iconen, dan is het uit dankbaarheid dat een dierbare het ongeluk heeft overleefd. En is het een simpel, kaal kerkje dan is het net zo vaak bedoeld als wegmarkering: sla deze weg in en je vindt hier een kerkje. En, omdat Grieken nogal gelovig zijn, zijn dit er veel, heel veel.
Dat met die foto’s van overledenen heeft iets macabers. Sowieso zie je overal in de stad aanplakbiljetten met de mededeling dat een inwoner is overleden, met een korte levenbeschrijving en een foto. Op een begraafplaatsje vlak naast het Kournosmeer, het enige natuurlijke zoetwatermeer van Kreta, staat op elk graf een grote foto van de overledene. Vaak een stokoude man of vrouw, maar bij dit bezoek viel mijn oog ineens op een foto van een klein meisje. Het graf was bedolven onder barbiepoppen en knuffels. Haar leeftijd: 7 jaar. Ik kon er geen foto van maken.
Het binnenland van Kreta: eeuwenoude kloosters, de grot van Zeus, het Lasíthiplateau met honderden vervallen windmolens (op helaas een bewolkte dag), het Kournosmeer, het enige natuurlijke zoetwatermeer op Kreta, een Kretenzische begraafplaats, een duizenden jaren oud dorpje met mozaïekvloer en negenhonderd jaar oud kerkje, een kerk voor de heilige Nicolaas (ja, onze goedheiligman) met ‘iconostasi’, een kloof met waterval (een zeldzaamheid in Griekenland, maar het bestaat wel degelijk) en de zuidkust van Kreta. Met Baywatch: Crete Style.
Op mijn eerste dag sta ik bij een boekingskantoor door de folders te kijken als een medewerkster naar me toe komt. Wat m’n plannen zijn. Ach, een paar dagen de stad uit. Ze geeft me een paar folders mee en de volgende avond loop ik binnen om wat te boeken. Om de boeking rond te krijgen, vraagt de medewerkster naar de naam van m’n hotel, die ik ter plekke ben vergeten. Pas tien minuten later, nadat ze omslachtig op het trage internet heeft gezocht, schiet de naam me te binnen. Een paar dagen later wil ik nog wat boeken en tref ik haar collega. Ze herkent m’n naam, maar waarom weet ze niet meer. ‘Maybe because I was silly enough to forget the name of my hotel,’ vraag ik lachend. ‘No, it’s not that.’ Ze denkt even na terwijl ze een paar andere gasten helpt. Dan weet ze het ineens weer. ‘Oh yes, I was wandering: who is called Guido? Is that an Italian name?’
Aan al deze boekingskantoortjes is goed te zien uit welk land het grootste deel van de toeristen afkomstig is: Rusland. Bij deze mededeling moet je zware orgelmuziek en grote, rode schreefloze hoofdletters denken: DE RUSSEN. De reputatie van de Minoïsche beschaving is slecht, dat van het gedrag van Russen in vakantieresorts is niet veel beter. Ik hield op de eerste dagtour m’n hart vast en zag al m’n vooroordelen bevestigd. Ze zijn luidruchtig. Ze zijn a-sociaal. Het duurt een eeuwigheid voor ze in de bus zitten en als er een keer een activiteit moet worden ondernomen en de gids vooraf zegt dat ze drie kwartier de tijd hebben om heen en terug naar een grot te lopen, zijn er doodleuk Russische dames die pas tien minuten voordat we door rijden naar de volgende stop vertrekken. En eenmaal bij de grot aanbeland zegt de medewerkster dat er geen foto’s met flits mogen worden gemaakt. ‘Da da da,’ antwoordt de dame. Om nog geen vijf seconden later doodgemoedereerd foto’s te maken. Met flits.
De Russen. Ik zag hier mijn voorland voor de rest van de week. In toerbussen met Russen door de binnenlanden van Kreta. Onpraktische types ook. De sympathieke Wassily, mee op de dagtour voor het Russische commentaar heeft als taak gekregen om voor vertrek bij elke tussenstop even te tellen of we niemand zijn vergeten. Dat doet hij per stop gerust drie keer (omdat terwijl ie bezig is er nog mensen instappen), maar omdat de dubbeldekker bijna volledig vol zit, zou ie er toch beter aan doen om enkel de lége plekken te tellen. Ben je veel sneller klaar.
De halve toeristische industrie van Kreta is bedoeld voor de Russen. Er zijn vakantieresorts die volledig op de Russische toerist zijn gericht. De boulevard van Rethymnon telt verschillende bontwinkels, met de naam in het Russisch op de gevel. Sowieso worden veel tours buiten de stad in het Russisch aangeboden en menig medewerker van een boekingsbureau spreekt, althans voor mijn ongeoefende oor, vloeiend Russisch.
De Imbroskloof, niet alleen lekker verkoelend, maar wie goed oplet ziet ook menig dier(tje). Halverwege een nette, overdekte rustplaats. En onderaan Frangokástello, een (wederom Venetiaans) fort, herkenbaar aan de leeuw met boek. Het strand is geweldig; zeker met zo’n mooi fort op de achtergrond.
Het viel natuurlijk reuze mee. Want later in de week trof ik op een dagtripje naar de Imbroskloof juist een aandoenlijk lief Russisch stelletje. In het minibusje zat hij al continu met z’n arm om z’n vrouw geslagen. Blijkbaar was ie in vorm, want bij alles wat ie mompelde, schoot zij in de lach. Eenmaal in de kloof liep ieder op eigen tempo de acht kilometer naar beneden. Uiteraard liep ik vooraan. Het stelletje liep honderd meter achter me. Toen ik bij een steen een zeer schichtige hagedis zag zitten, haalde ik muisstil mijn fotocamera tevoorschijn. Ik hoorde het duo aankomen en vreesde even voor het ergste, maar de man raakte in extase en brabbelde vol enthousiasme op fluistertoon dat z’n vrouw vooral heel rustig moest lopen. Dat het ‘m ondanks z’n drukdoenerij nog lukte om een foto te maken mag een wonder heten. Bij de uitgang van de kloof klopte hij met een brede grijns op z’n borst: ‘we first.’ ‘We first,’ zei ik lachend.
Ach, de Russen. Iedereen is bekend met hun bedenkelijke reputatie. Als in de tourbus op Santorini wordt gevraagd wie de middag in Fira wil blijven en wie er naar een strand met zwart zand wil, wordt er wel bij gezegd dat die strandgangers op hun terugweg naar de ferry de bus moeten delen met de Russen. Er gaat een gelaten zucht door de bus: nou nee. Laat maar.
Je ziet graag je vooroordelen bevestigd. In diezelfde bus belandde ik per toeval naast een andere reiziger alleen. Omdat de bus die ons naar Oia had gebracht panne had gekregen, werden we in een andere bus verder gereden naar hoofdstad Fira, de volgende stop. Dit betekende ook een andere gids, een man die dermate keurig Engels sprak dat het tegen het kakkineuze aanzat. Om het ijs te breken grapte ik tegen de man dat deze gids beter Engels sprak dan de vorige en dat het eigenlijk een vooruitgang was dat de bus kapot was gegaan. ‘Yes’, was de korte reactie. Voor de rest zei hij niks meer. In Fira werd alvorens het stadje te gaan bekijken geluncht. Mijn medereiziger ging bij me aan tafel zitten en ik vroeg waar ie vandaan kwam. Het bleef zo lang stil dat ik even dacht dat ie niks zou zeggen, maar toen kwam het hoge woord eruit: ‘Finland.’ Dat verklaarde een hoop. Omdat ie geen idee leek te hebben waar ie precies was, bood ik ‘m mijn reisgids aan om door te kijken, iets dat hij zwijgend deed. Omdat ik mijn Griekse salade snel had weggewerkt en hij uitgebreid ging lunchen, nam ik na een tijdje afscheid. ‘Thanks for the talking,’ was z’n antwoord.
Andere vooroordelen komen niet uit. Wie op Kreta vis eet, wordt binnen de kortste keren belaagd door meerdere zwerfkatten waarbij sommige exemplaren je uiterst indringend, nee ronduit smachtend, aan kunnen kijken. Op een avond werd me dit zo gortig, dat ik twee ontzettend lief kijkende katjes bestraffend toesprak: ‘you two are both horrible.’ (Waarom ik Kretenzische katten in het Engels toespreek is een ander verhaal, maar ik spreek Kats noch Grieks, bovendien denk ik de helft van het tijd in het Engels.). Een man op het terras naast me reageerde als door een wesp gestoken. ‘I beg your pardon?!’ Ik zei er lachend bij dat ik het tegen de katten had. Het bleef stil.
Heb ik weer. Tref ik de twee meest humorloze Britten sinds Isaac Newton.
Santorini, hét Griekse eiland van ansichtpaarten, verjaardagskalenders en posters. En ja, in het echt is het ook prachtig.
De hele Griekenlandreis was begonnen omdat ik graag een keertje naar Santorini wilde. Dagelijks hebben duizenden toeristen er twee keer ruim drie uur reizen voor over om de ‘Parel van de Egeïsche Zee’ te zien. Om nog maar te zwijgen over de forse reissom van boven de honderd euro. Maar ja. Het is het wel waard. Santorini is prachtig. Het Griekse eiland uit de reclamefolders: het bestaat echt. De grond is grauw en askleurig, maar daar steekt het witte, lichtgele, lichtroze en heilblauwe van de twee voornaamste stadjes, Oia en Fira prachtig tegen af. Om te zeggen dat het eiland fotogeniek is, is een understatement. Vanaf het moment dat de boot het eiland ‘binnenvaart’ (en zo voelt dat echt, omdat de boot aanmeert in wat je gemakshalve de krater van het eiland noemt) klikken de fotocamera’s continu. Het schijnt dat met name Chinezen Santorini de meest romantische plek ter wereld vinden en veelvuldig op huwelijksreis gaan naar het eiland. Ik snap ze heel goed.
Het overgrote deel van de bezoekers komt dan ook voor de twee stokoude stadjes, daarbij gemakshalve vergetende dat het eiland een macabere geschiedenis herbergt. Santorini is één van de resten van Thera, of Thira, een eiland dat 3600 jaar geleden bij een uitbarsting in de Egeïsche Zee verdween. Het resultaat van een uitbarsting die maandenlang duurde en waarbij zestig kubieke kilometers magma werd uitgespoten. De gevolgen waren niet te overzien; de Minoïsche beschaving, waar de bewoners op Santorini deel van uitmaakten, werd een gigantische klap toegebracht, de voltallige bevolking werd uitgeroeid. Dankzij Plato verwerd het oude Thira tot het mythische Atlantis, volgens sommige bronnen zouden de aswolken en asregens van de ‘Minoïsche eruptie’ tot de zeven plagen van Egypte hebben geleid. Feit is dat zelfs op het ruim driehonderd kilometer verderop gelegen Rhodos een meter dikke laag as is gevonden.
Al zou je er niet op letten, de geologische geschiedenis van Santorini is niet te missen. De beide stadjes, idyllisch gelegen aan de binnenkant van het sikkelvormige eiland, hebben een uitzicht op Néa Kaméni, de vulkanische kern die langzaam weer aangroeit. Daarachter het eiland Thirassía, het op één na grootste restant van Thira. Ook dat ontgaat de meeste dagjesmensen, die enkel oog hebben voor de vele idyllisch gelegen restaurantjes, of de leuke souvenirwinkeltjes.
Intussen groeit Néa Kaméni rustig aan.
Het zijn weer prachtige foto’s met een leuk verhaal. Ik krijg zo zin om hier ook eens naartoe te gaan.