Buurkater Max

Max in betere tijden.

Buurkater Max is dood.

Ik zeg buurkater Max, al woonde Max tot z’n overlijden niet bij m’n huidige buren. Maar omdat ik lang thuis ben blijven wonen en Max nogal oud is geworden, bovendien kom ik nog regelmatig bij m’n ouders, beschouwde ik Max nog steeds als de buurkater.

Niet dat het overlijden Max ontijdig was. Vroeger, toen ik nog thuis woonde, paste ik als de buren op vakantie waren, samen met m’n ouders op Max. Ik probeerde ‘m dan wel es op te pakken, maar dat was door het nogal ruim zittende vetschort erg lastig; als je een poging deed blubberde hij onder je handen vandaan. Max was een goedmoedige loebas met een maatje meer (behept met een ontzettend zacht en lief miauwtje, wat onbedoeld een komisch effect gaf); hij deed z’n naam eer aan. Z’n nestje stond in een achterstandsbuurt, zo’n deel van Tongelre waar het dagelijks dieet bestaat uit friet, diepvriespizza en afhaalchinees. Bij de buren was hij in de zevende hemel beland. Naast obees was hij ook nog zwakbegaafd én homo. Volgens de buren. Dus driedubbel gehandicapt zeg maar.

Dat hij homo was, kan ik beamen.

Als de buren op vakantie waren, bleef ik ‘s avonds nadat ik Max eten had gegeven, vaak wat hangen. Dan ging ik languit in een zitzak voor de tv liggen. Met een fles cola en een zak chips binnen handbereik had ik zo een prima avond. Dat vonden de buren geen probleem; zo maakte het huis een bewoonde indruk. Tijdens zo’n avond kwam Max een keertje bij me op schoot liggen. Eerst trippelde ie veel te lang met z’n pootjes in m’n kruis (daar had onze eigen kat Saartje ook een handje van) maar uiteindelijk vleide hij zich lang uitgerekt neer: z’n achterpoten haalden met gemak m’n knieën, één van z’n voorpootjes raakte m’n lippen. Hij keek me verliefd aan en leek te kwijlen.
‘Ow Max jongen,’ zei ik, ‘dit wordt wel heel intiem.’

Dat hij zwakbegaafd was, kan ook kloppen.

Onze kat Saartje was een schat van een beest. Slim ook, zo wist ze zelf deuren open te maken (dicht helaas niet). Ze was every inch a lady, maar wel met de miauw van een ordinaire del. En als een andere kat ook maar in de buurt van onze achtertuin durfde te komen, veranderde ze in het grootst denkbare kreng. Gevolg was dat andere katten uit de buurt niet binnen een straal van vijftig meter van ons huis kwamen. Behalve Max. Hoe hard Saartje ook blies, gromde en boos keek, Max bleef haar niet begrijpend aankijken en leek te willen zeggen: ‘vind je me dan niet lief?’ De boodschap kwam simpelweg niet bij ‘m binnen.

Een jaar of negen geleden kregen de buren een kindje. Katten zitten meestal niet te wachten op gezinsuitbreiding en Max leek me geen uitzondering.
‘Op de dag dat de kleine wordt geboren, staat Max met z’n koffertje bij ons op de stoep,’ voorspelde ik.
Omdat Saartje al een paar jaar dood was, kwam Max nu regelmatig in de tuin. Binnen kwam hij nooit, maar op de ochtend na de geboorte van m’n buurmeisje kwam hij binnen gesjokt, zocht een stoel uit in de keuken en ging liggen alsof hij wilde zeggen: ‘dit keer zijn ze echt te ver gegaan. Ik ga niet meer terug.’
Pas tegen het einde van avond hebben we ‘m met voorzichtige dwang naar huis gestuurd.

De laatste jaren was ik Max uit het oog verloren. Al hoorde ik via m’n ouders wel hoe het met Max was. Niet zo goed. Het heilig vuur, voor zover dat er al ooit in had gezeten, was er wel uit. In de achtertuin van m’n ouders kwam hij toen allang niet meer. Dat had een reden. Vanwege z’n obesitas kon hij alleen op het muurtje klimmen door een tussenstapje te maken op de groenbak, die de buren strategisch in hun achtertuin hadden geplaatst. Tijdens een wandeltocht door de buurt was hij in de tuin bij buren verderop in de straat beland maar kon hij, bij gebrek aan groenbak, niet meer op het muurtje komen. De buurman moest Max een kontje komen geven. Dat was voor hem de druppel. De groenbak kreeg een andere plek, Max sjokte voortaan alleen nog de trap op en af en hing rond in de achtertuin.

Een paar maanden terug moesten m’n ouders weer op Max passen.
‘Hoe is het eigenlijk met hem?,’ vroeg ik aan m’n moeder.
‘Nou, het is niet zoveel meer,’ zei ze.
‘Dat is het al jaren niet meer,’ grapte ik. ‘Maar dan ga ik ‘m wel een keertje eten geven. Misschien is het wel de laatste keer.’

Het was inderdaad niet veel meer. Hij had geen overgewicht meer (Max kreeg al jaren dieetvoeding), maar goed lopen deed ie evenmin. Hij waggelde een beetje en miauwde nog zachter dan ie altijd al deed. Dit was niet de grote Max van weleer die ik kende, die op de binnenplaats op z’n rug begon te kroelen zo gauw ik in de buurt kwam. Dit was Omroep Max. Alleen de rollator ontbrak.

Het was de laatste keer dat ik Max zag. Afgelopen week is hij naar de eeuwige jachtvelden vertrokken. Dat zal daar nog wat spektakel geven als hij bij de hemelpoort Saartje tegenkomt (die loopt daar al een slordige twaalf jaar rond).

Maar wie weet loopt Max nog een knappe kater tegen het lijf. Jachtinstinct heeft er bij Max nooit in gezeten, dus ik hoop dat de muisjes in de kattenhemel niet te hard lopen.

This entry was posted in Eindhoven, Overig and tagged , . Bookmark the permalink.