Kopenhagen. Bike Town.
Ik was nog geen uur in Kopenhagen toen in de metro iets grappigs gebeurde. De wagon was druk maar niet overvol toen een jonge moeder met een kinderwagen instapte. Ze gebaarde naar twee mannen die op klapstoeltjes zaten om op te staan, zodat haar kinderwagen op die plek kon staan. Inderdaad, er stond een icoontje op de wand van de wagon dat deze ruimte was gereserveerd voor kinderwagens. De mannen stonden zonder morren direct op, alsof het vanzelfsprekend was terwijl er, eerlijk is eerlijk, nog voldoende ruimte was om die kinderwagen ergens anders in de wagon neer te zetten.
Dat er überhaupt een vrouw achter de kinderwagen liep was trouwens net zo bijzonder, zo merkte ik later die dag. Nergens heb ik zoveel mannen achter kinderwagens zien lopen als in Denemarken. Gevolg van een riante vaderschapsverlofregeling.
Welkom in Denemarken, land waar ze gelijkheid hoog in het vaandel hebben (letterlijk; op overheidsgebouwen wappert standaard een regenboogvlag) tot in het extreme hebben doorgevoerd. Het is wel consequent; als je als overheid gelijkwaardigheid predikt, moet je daar ook de faciliteiten voor bieden. Daar kunnen we in Nederland nog veel van leren.
Die gelijkheid is overal. Neem nou de openbare ruimte. Kopenhagen telt veel parken en pleinen en al die locaties staan vol stoeltjes om gratis gebruik van te maken. Dat kan gewoon, niemand die op het idee komt om ‘s nachts een paar van die stoeltjes mee te nemen (of er staan er zoveel dat het niet opvalt als er eentje verdwijnt). Zo is het stadspark Superkilen een ontmoetingsplek waar kinderen kunnen spelen en volwassenen bij elkaar komen om te praten. Het is een plek waar heel de wereld samenkomt: de attributen in het park zijn afkomstig uit alle windstreken. Het leukste is de geasfalteerde heuvel waar jong (en oud) met of zonder fiets of skateboard vanaf dendert. Jammer genoeg wordt het knalrode deel van het plein momenteel opgeknapt.
Of kijk naar het oude buurtje Brumleby in de wijk Østerbro, in de negentiende eeuw gebouwd na een cholera-epidemie. Het zijn kleine huisjes, consequent in wit en geel uitgevoerd, bedoeld als gezonde en goedkope huisvesting voor arbeiders. Nu is het een hip buurtje, een oase van rust in de hoofdstad, met een speeltuin die heel slim is gebouwd in dezelfde kleuren als de rest van de buurt.
Assistens Kirkegard, met lange populieren langs de hoofdstraat. Laatste rustplaats van vele beroemde Denen. Op de bovenste foto het graf van Hans Christian Andersen, op de vierde foto van boven het uiltje op het graf van de familie Bohr (van Niels).
Vlak naast m’n hostel in de wijk Nørrebro ligt Assistens Kirkegard, de grootste en bekendste begraafplaats van Kopenhagen. Het is de laatste rustplaats van Hans Christian Andersen, Niels Bohr en Søren – what’s in a name – Kierkegaard. In Nederland hebben begraafplaatsen niet de reputatie van gezellige plekken om te flaneren, maar in het buitenland worden ze vaak gezien als parken: prima om met mooi weer overheen te wandelen (ik zag ooit op Brompton Cemetery in Londen een klein jongetje leren fietsen tussen de graven; en waarom ook eigenlijk niet). Dat de lege perkjes tussen de oude graven ook worden gebruikt om te zonnen, was ook voor mij een novum. Het voelt zelfs een tikkeltje macaber. Je snapt ook beter de mededeling bij een ander, nieuwer deel van de begraafplaats waar nog geregeld begrafenissen plaatsvinden: of de bezoekers daar rekening mee willen houden.
Bovenal is Kopenhagen een fietsstad. Souvenirwinkels verkopen T-shirts met als opdruk ‘Copenhagen Bike Town’. Als Nederlander (en fervent fietser) zie ik dat knarsetandend aan – ik vind de fietspaden in Nederland toch echt beter – maar de liefde van de Denen voor de fiets, dat wordt gezien als het vervoermiddel dat als geen ander gelijkheid predikt, blijkt vooral uit alle mogelijkheden die fietsers wordt geboden: punten waar je makkelijk een fiets kunt lenen, metrostations die allemaal een ondergrondse fietsenstalling hebben en het gemak waarmee je een fiets in het openbaar vervoer mee kunt nemen. Fietsen wordt overal gestimuleerd.
Over Denemarken gaat al jaren het verhaal dat het er zo veilig is dat de inwoners hun huizen, auto’s en fietsen niet op slot doen. Dat van de huizen en auto’s heb ik niet gecontroleerd, maar op m’n eerste dag in Kopenhagen zie ik inderdaad een fietser z’n dure mountainbike tegen een winkelgevel parkeren en zonder op slot te zetten naar binnen te open. Toch niet slim, als ik de gids bij de expositie Meet the Danes in het Nationaal Museum mag geloven. Volgens haar is het credo ook in Denemarken toch echt dat je elk jaar een nieuwe fiets kunt kopen.
De hippe buurt Nørrebro, met op de onderste vijf foto’s het ook al zo hippe Brumleby, deel van Østerbro.
Die expositie is een leuke introductie tot Denemarken. Ik bezoek ‘m pas op m’n laatste dag in Kopenhagen, maar het geeft niet. Veel zaken wist ik toch al en ze lijkt vooral ingericht voor niet-Europese (lees: Amerikaanse) toeristen die denken dat Denemarken een communistische heilstaat is. Het valt mij vooral op dat Denemarken en Nederland niet eens zo gek veel van elkaar verschillen. Veel van de zaken die de gids vertelt kunnen ook voor Nederland gelden. De liberale houding tegenover pornografie (herkenbaar), hoe de gids heeft leren fietsen (herkenbaar), hoe ze schrikt als ze op haar loonstrookje ziet hoeveel belasting ze betaalt (herkenbaar), hoe dan het besef komt wat er ze voor terug krijgt (herkenbaar) zoals gratis onderwijs en gezondheidszorg (minder herkenbaar). Zoals gezegd: Nederland kan nog veel van Denemarken leren.
De Denen waren jarenlang het gelukkigste volk ter wereld. Maar de laatste jaren staan ze niet meer nr. 1. De meningen verschillen over door wie ze zijn ingehaald: Noorwegen, Zweden, IJsland. Een bezoeker van de expositie merkt wel fijntjes op hoe dat grote geluk zich verhoudt tot het hoge zelfmoordpercentage in de Scandinavische landen. Daar heeft de Deense gids dan geen antwoord op.
Wie Denemarken zegt, zegt sinds een aantal jaren hygge. Ik dacht dat die hype inmiddels wel over was, maar ik vind nog zat boeken over dit typisch Deense fenomeen. Je kunt hygge het beste vertalen als een mengeling van gezelligheid, knusheid en kneuterigheid. Gezellig met elkaar in de huiskamer van alles doen terwijl buiten de gure Scandinavische winter raast. Niet dat je daar als buitenstaander iets van merkt, zo legt de gids op de expositie fijntjes uit. Dat Deense interieur in de expositie is het enige Deense interieur dat we zullen zien, want iemand thuis uitnodigen is absoluut niet Deens. Zelfs vrienden die elkaar al jaren kennen komen niet bij elkaar over de vloer. Blijkbaar is dat dan weer niet hygge. En niet echt Nederlands.
Maar Christiania, de vrijstaat waar sinds 1971 een commune is gevestigd, doet weer heel Nederlands aan. Het ligt aan de rand van het centrum en hier wordt openlijk in drugs gedeald. Dat gebeurt in één straat, Pusher Street, waarvan vooraf al duidelijk is gemaakt dat hier absoluut niet gefotografeerd mag worden. Dat weet ik dus, maar toch zeggen wat zenuwachtige dealers zo gauw ze m’n camera zien: ‘No pictures.’ Tja. Christiania. Het is leuk om eens overheen te lopen, maar als Nederlander die ook wel eens in kraakpanden of op het ADM-terrein is geweest ben ik niet zo onder de indruk. Ook niet van Pusher Street, waar dealers achter tafeltjes hun waar aanprijzen. Gedogen typisch Nederlands? Dat dacht je. Hier wordt op grote schaal in drugs gedeald en de Deense politie staat het oogluikend toe.
Voor de rest is Christiania vooral een smerige bende, met veel vervallen gebouwen en graffiti. Het leukste aan de buurt is dat hier en daar wat kunstenaars hun waren aanprijzen én het is de plek waar de bakfiets is ontworpen die niet meer weg te denken is uit het Deense (en Nederlandse) straatbeeld. En hoewel de ontwerper niet meer in de wijk woont, de werkplaats staat hier nog wel.
Twee gezichten van Kopenhagen. Op de bovenste acht foto’s vrijstaat Christiania, op de onderste zeven foto’s de meer formele kant van de stad: het stadhuis.
Helaas is het op de expositie in het Nationaal Museum bloedheet. In de hal van het museum wordt bezoekers aangeraden iets te drinken. Waar het in Nederland bij dertig graden zweetweer is, lijkt die limiet in Kopenhagen al bij 25 graden te liggen. Denemarken zucht, net als heel Noord-Europa onder een hittegolf. Het is plakkerig heet en de verkoeling in gebouwen opzoeken heeft geen zin: ze doen in Denemarken niet aan airconditioning. De gebouwen zijn er juist op ingericht om de warmte vast te houden. Hooguit draait er een ventilator.
De Denen lijken zelf ook niet blij met de hittegolf. In een winkel vlak naast Tivoli vang in een conversatie op tussen en toerist en een verkoper. De toerist zegt dat ze heel de winkel wel wil leeg kopen.
‘Als dat zou kunnen,’ verzucht de verkoper.
‘Is het dan niet druk?,’ vraagt de toerist geschrokken.
‘Nee, het is rustig. Het komt door het warme weer,’ zegt de verkoper terwijl ze naar buiten knikt. ‘We hebben in drie jaar niet zo’n zomer gehad.’
Toen ik een jaar of zeven een stedentripje maakte naar Stockholm deed ik het spelletje niet voor toerist aangezien te worden. Dat is niet heel moeilijk, want Scandinaviërs zijn doorgaans weinig spraakzaam dus als je iets wilt afrekenen beperkt de conversatie zich vaak tot ‘hej’ en ‘tak’. De enige keer dat ik toen door de mand viel was vreemd genoeg toen ik een Zweedse krant afrekende.
In Denemarken speelde ik hetzelfde spelletje en het was opvallend hoe vaak ik voor Deen werd aangezien. Ik oog niet bepaald als een woeste Viking (al moet ik wel nodig naar de kapper), maar het komt denk ik doordat ik me vrij makkelijk in een vreemd lang beweeg. Ik weet snel de weg, val verder niet echt op en, misschien wel de belangrijkste reden, reis alleen. Als ik iets te eten wilde halen, liep ik een 7-Eleven (de Deense variant van de AH to Go) binnen, kocht een broodje en iets te drinken en rekende af met m’n bankpas (omdat ik maar een paar dagen in Kopenhagen was, leek het me handiger om alles te pinnen en dat is gelukt). Ook dan kwam het gesprek niet verder dan ‘hej’ en ‘tak’.
Op de bovenste tien foto’s Tivoli, op de onderste foto’s Nyhavn en de directe omgeving.
Kopenhagen heeft niet echt een publiekstrekker waarvoor je naar de stad móet. Ja, er zijn mensen die voor het beeldje van de kleine zeemeermin komen, maar dat kan ik afraden. Het stelt echt niks voor, dat wist ik van tevoren en ja, ik ben tóch even gaan kijken, tussen de – vooral Aziatische – toeristen die uit de touring cars naar het beeldje worden geleid.
Daarin doet Kopenhagen denken aan Dublin. Een leuke stad die je zeker een keer (of vaker) moet bezoeken, maar geen must see heeft. Het is een stad waar je heen gaat voor de sfeer. Nee, als Kopenhagen al een publiekstrekker is, dan is het een attractiepark: Tivoli. Het ligt midden in het centrum. Alsof de Efteling midden in Amsterdam staat. Tivoli is niet groot, wat oppervlakte betreft nog niet de helft van de Efteling, maar het is een leuk park waar je rustig kunt wandelen. Op zomeravonden worden er regelmatig gratis concerten gegeven. Tivoli is tot ‘s avonds laat open en is dus ideaal om op een avond te bezoeken als de musea toch al dicht zijn. Ik had me voorgenomen nergens in te gaan, in je eentje in een attractie heeft iets sneus, maar ik kon het niet laten om in The Demon, de hoogste en snelste achtbaan van Tivoli te gaan. En omdat ik toch bezig was ook een attractie van waaruit je een mooi uitzicht over het centrum van Kopenhagen hebt.
De veiligheid nemen ze hier trouwens heel serieus. Alle beugels van attracties worden handmatig gecontroleerd, bij de ingang hangt duidelijk zichtbaar een verklaring wanneer de attractie voor de laatste keer is gecontroleerd en een meisje dat een centimeter te klein is voor een attractie wordt resoluut geweigerd. Safety first.
Op de bovenste foto het beroemdste beeld(je) van Kopenhagen, daaronder het centrum van de Deense hoofdstad. Op de negen onderste foto’s de Rundetaarn en Vor Frelsers Kirke, twee torens met een bijzonder spiraalvormige opgang.
Naast Tivoli bevat Kopenhagen ook minstens twee opvallende torens. Hartje centrum staat de Rundetaarn, een observatietoren die in 1642 is gebouwd en geen trap maar een helling heeft om naar boven te lopen. Het is een prachtig bouwwerk, dat eerder het toneel is geweest van een fietswedstrijd en waar in 1989 een eenwieler in een recordtijd van 1 minuut en 48 seconden naar boven snelde. Tegenwoordig is het geliefd bij kinderen die (hoewel het niet mag) hun skateboard mee naar boven nemen (hoe ze die dingen onopvallend voorbij de entree hebben weten te krijgen is me een raadsel, al heb ik er niemand op naar beneden zien crossen).
Een paar straten verder is het de spiraalvormige trap buitenom bij de barokke Vor Frelsers Kirke die veel toeristen trekt. Om bij de trap te komen moet je eerst over smalle houten trapjes door smalle ruimtes waar het zo heet is dat je hevig bezweet bent tegen de tijd dat je aan de laatste treden naar de top van torenspits kunt beginnen. Naar boven toe worden de treden steeds smaller, totdat je niet meer verder kunt en een sticker van Studio Brussel het einde markeert. Een vreemde ervaring. Soms valt er trouwens iets naar beneden; toen ik weer beneden stond landde een petje een meter van me af.
Na Engeland en Frankrijk hebben Denemarken en Zweden het vaakst met elkaar oorlog gevoerd. Denemarken was eeuwenlang heer en meester in Scandinavië, maar heeft gestaag z’n grondgebied zien afnemen, terwijl Zweden tegenwoordig de belangrijkste macht op het schiereiland is. Tegenwoordig heeft Denemarken alleen nog Groenland, de Faeröer en wat eilandjes in de Botnische Golf in bezit: het kan verkeren. Tegenwoordig zijn de landen innig met elkaar verbonden; sinds de opening van de Sontbrug letterlijk.
Op de bovenste twee foto’s Den Sorte Diamant oftewel de Zwarte Diamant, de bibliotheek en moderne trots van Kopenhagen. Daaronder de olifant, het symbool van de Deense bierbrouwer Carlsberg en op de onderste twee foto’s Nordatlantens Brygge, inclusief richtingwijzer voor de hoofdsteden van respectievelijk Groenland, IJsland en de Faeröer.
Vooraf had ik het me afgevraagd: zou er ergens in Kopenhagen aandacht zijn voor de Faeröer en Groenland, die laatste twee overzeese gebieden van de Denen? Het antwoord kreeg ik toen ik op de tweede dag van m’n bezoek op Nyhavn, de meest toeristische straat van Kopenhagen, stond en aan de overkant van het kanaal fier de vlaggen van die twee gebieden én die van Denemarken en IJsland zag wapperen. Dit was Nordatlantens Brygge, een expositieruimte die op initiatief van Vigdís Finnbogadóttir, de IJslandse president en het eerste democratisch gekozen vrouwelijke staatshoofd ter wereld, is opgericht.
Het is een bescheiden gebouw, met twee verdiepingen met ruimte voor exposities van kunstenaars uit IJsland (een voormalige Deense kolonie), de Faeröer en Groenland. Het leukste zijn de houten paneeltjes in het trappenhuis met triviafeitjes over de gebieden. Zo zijn de straten van de Faeröer voor Google Street View deels in beeld gebracht door camera’s op de rug van schapen te binden en zijn slechts twee plaatsen op Groenland met een weg verbonden: Ivittuut en Kangilinnguit. En een ijsbeer heeft een zwarte huid, de haren van de vacht zijn transparant.
Het ware prijsnummer van het museum zijn twee koepels die aan de kade voor het museum staan: één koepel fungeert als ingang, in de andere koepel bevindt zich Cosmic Space. Een kunstwerk gemaakt door de Faeröerse glaskunstenaar Tróndur Patursson. Het is geïnspireerd op een ervaring die hij had tijdens een expeditie met Tim Severin. De boot waarin hij voer maakte water en op het moment dat hij tot z’n middel in het water stond was hij omringd door eindeloze lucht en zee. Het liep goed af, maar in Cosmic Space waan je je, net als Patursson, midden in de nacht in een eindeloze zee.
Selfie in Cosmic Space, een kunstwerk van Tróndur Patursson.