Indroppen

M’n skateboardmaatje (en personal coach) en ik besloten dat we dit keer echt echt echt gingen indroppen. We hadden het al eerder tegen elkaar gezegd, wetende dat we allebei nogal tegen het trucje opzagen. Nouja, trucje. Moeilijk is het niet, het is meer een kwestie van durven. Het is eerder dat je met board over de rand gaat hangen, je ene voet op je tail, je voorste voet op de nose en dan met die voorste voet een flinke stamp op je board geeft. Het fijne is dat je daarmee veel snelheid genereert en dat is leuk. Het vervelende is dat je daarmee veel snelheid genereert en dat moet je wel euh… aankunnen.

Dat indroppen is al vanaf de eerste les een spannende exercitie. Ik zie mezelf nog de eerste keer op de rand staan in de instructieruimte, mezelf afvragend wat ik daar in godsnaam stond te doen. Het heeft nog weken geduurd voordat ik alleen in durfde te droppen in de instructieruimte, en dat is dan een rand van amper een halve meter hoog.

Vorige week reed ik rond in de skatehal terwijl de instructeur die me de eerste weken onder z’n hoede had gehad vanaf het balkon toekeek. Toen ik onder het balkon langs reed, riep ie naar me.
‘Gaat lekker he?,’ riep hij.
‘Jazeker,’ antwoordde ik, trots om een compliment te krijgen.
‘Ik zit zo te kijken, maar je gaat heel lekker,’ vervolgde hij.

Even later zat ie beneden nog een keer te kijken en liep ik op ‘m af om ‘m te bedanken. Dat het zo goed ging kwam grotendeels door een balansoefening die hij me een paar maanden terug had aangeleerd: op je board rijden en daarbij op je voorste voet leunen.
‘Als je dat goed kunt, dan scheelt dat zoveel,’ had hij gezegd, nadat ik voor de zoveelste keer een les met veel gestuntel was doorgekomen.

De weken erna was ik elke avond op het asfaltveldje voor m’n huis heen en weer aan het rijden, steeds sneller en altijd balancerend op m’n voorste voet. Aan het begin zette ik nog geregeld m’n andere voet aan de grond, maar gaandeweg merkte ik dat het niet nodig was. Ik ging inderdaad veel lekkerder, meer ontspannen, rijden. Ik had m’n balans gevonden.

‘Het gaat wel lekker, alleen dat indroppen wil nog niet zo,’ zei ik en vertelde dat m’n skateboardmaatje er net zo tegenop zag.
‘Dat kunnen jullie,’ antwoordde hij.
‘Dat weet ik,’ zei ik en tikte een paar keer op m’n skateboardhelm, ‘maar hierboven wil dat er niet zo in.’
‘Niet bij nadenken, gewoon doen,’ was het antwoord.

Twee dagen later zag een andere instructeur me van een rampje af rijden en aan de andere kant van de zaal een kickturn maken. Het was dezelfde instructeur die me twee maanden terug de geheime tip had gegeven waardoor ik nu überhaupt die draai kon maken, dus toen hij vlak bij me stond, sprak hij me aan.
‘Gaat lekker man,’ zei hij.
‘Ja he?,’ antwoordde ik, ‘elke keer als ik hier ben doe ik nu kickturns.’
‘Je gaat ze ook leuk vinden als ze lukken,’ zei hij.
‘Nu het indroppen nog,’ verzuchtte ik en wees op een opstaande rand achter hem.
‘Dat kan jij,’ zei hij.

Dit weekend moest het gebeuren. Ik was m’n uitstelgedrag spuugzat. Wilde ik verder met skateboarden, dan moest ik kunnen indroppen, period. Daarnaast, over anderhalve maand staat een weekje Malmö op het programma en het hotel dat ik daar op het oog heb ligt pal voor een enorm gaaf skatepark. Toeval bestaat niet. Ik moest kunnen indroppen. Daarbij, ik zag het de meeste jonge gastjes in de hal probleemloos doen: zo moeilijk kon het toch niet zijn?

Thuis sprak ik mezelf moed in. Je kunt dit. Ik kan dit. Ik. Kan. Dit.

‘Wat doen we eerst?,’ vroeg ik aan m’n personal coach terwijl we samen in de hal stonden, want ik vond het logischer om eerst op een lagere rand te beginnen, verderop in de zaal en van daaruit naar dit hogere punt toe te werken.

M’n skateboardmaatje dacht daar anders over. Terwijl ik voor het eerst m’n board over de rand hing en in de afgrond voor me keek, dropte hij in, reed van het rampje een paar meter verder af en was een paar seconden later terug.
‘Ja, zo snel gaat dat bij mij niet he,’ zei ik.
‘Niet bij nadenken,’ was z’n antwoord, ‘en chill.’
‘Ik ben nu zeker niet chill,’ zei ik en voelde het zweet in m’n handen staan.

Verderop in de hal waren twee vrouwen bezig met een photoshoot.
‘Ze staan een beetje in de weg,’ zei ik tegen m’n personal coach.
‘Smoesjes,’ zei hij.
‘Ja oké,’ gaf ik toe.
‘Tien punten als ik haar omver rij?,’ vroeg ik en wees op de vrouw die het meest in de weg stond.
‘Vijftig als je ook de fotograaf omver kegelt,’ antwoordde hij.

Ik bleef een paar minuten naar m’n board staren. De afgelopen weken had ik vaker op die rand gestaan. Gewoon. Om aan het idee te wennen. En elke keer had ik me vooraf ingebeeld dat het echt niet zo moeilijk was, maar eenmaal met m’n board over de rand hangend begon ik daar toch ernstig aan te twijfelen. Nee, die rand was echt niet zoveel hoger als die in de instructieruimte. Maar toch: ik zag mezelf al op de grond liggen.

Een jongen van een jaar of vijftien kwam naast me staan.
‘Eerste keer?,’ vroeg hij.
‘Ja,’ antwoordde ik, ‘wel al vaak in de instructieruimte gedaan, maar de eerste keer hier.’
Hij knikte.
‘Ik zie het iedereen hier doen, jou zie ik het ook doen. Het kan niet moeilijk zijn, maar het blijft een uitdaging,’ zei ik nerveus lachend.
‘Het wordt niet makkelijker als je minutenlang met je board boven de rand blijft hangen,’ zei hij goedbedoeld.

Eigenlijk wilde ik even naar de halfpipe om te pompen. Als ik dat deed, dan werd ik vanzelf losser en leek die rand wat minder hoog. Het is allemaal mentaal, maar dat is zo vaak met skateboarden. De halfpipe was bezet en in plaats daarvan ging ik elders in de zaal kickturns doen. Altijd eerst dingen doen die je goed kunt, dan krijg je zelfvertrouwen en kan je je mentaal voorbereiden op dat ene moeilijke trucje waar je tegenaan hikt.

Een kwartier later ging ik terug. Opnieuw hing ik m’n board over de rand. Ik zette m’n achterste voet op de tail. Zover was ik daarnet ook gekomen. Nu zette ik ook voorzichtig, trillend, m’n voorste voet op de nose, m’n knie naar voren gebogen. Het board boog een beetje door, dat was me nooit eerder opgevallen. Het enige dat ik nu moest doen was stampen, maar dat deed ik niet. Weer stond ik minutenlang te dubben. Soms haalde ik m’n voet eraf, dan zette ik die weer terug.

M’n skateboardmaatje kwam naast me staan.
‘Wat is het probleem? De snelheid?,’ vroeg hij.
‘Nee, het is het idee dat ik hier onderuit ga,’ antwoordde ik.
‘Maar je gaat alleen onderuit als je ook denkt dat je onderuit gaat. Je moet denken dat je het kunt,’ zei hij in z’n rol als personal coach. ‘En je kunt het.’
Dat klonk logisch.

Nog steeds stond ik met m’n board op de rand. Ik gebaarde naar een jongen aan de andere kant van de zaal dat ie kon komen.
‘Als je met je board over de rand hangt, denken ze dat je gaat,’ zei hij.
‘Dat snap ik,’ antwoordde ik geïrriteerder dan bedoeld.
‘Ik wijs je alleen maar op de etiquette,’ antwoordde hij.
‘Maar ik denk dat ze wel zien dat het me niet makkelijk afgaat,’ zei ik.

Een oudere man die we al maanden alleen hadden zien skateboarden gebaarde nu ook dat ik wat hem betreft kon gaan. Ik wuifde terug dat hij voor mocht gaan. In al die maanden had ik ‘m nog nooit tegen iemand iets horen zeggen, maar nu reed ie bij me voor langs, kwam naast me staan en zei: ‘Niet nadenken. Gewoon doen.’
Ik knikte.

Ik stond nog een minuut naar m’n board te kijken. In m’n hoofd speelde zich de volgende dialoog af:
‘Kom op Guido, wat is het ergste dat kan gebeuren?’
‘Nou, dat ik iets breek.’
‘Dat heelt wel weer.’
‘Ja, maar ik moet zo nog naar de verjaardag van m’n nichtje.’
‘Je gaat zo boos op jezelf zijn als je het niet doet.’
‘Dat wel.’
‘Nou dan. Doe niet zo moeilijk en stamp op dat ding.’

Ik slikte een keer en zette opnieuw m’n voorste voet op de nose. Daarna stampte ik. Ik stampte hard. Ik stampte met alle overtuiging. Toen landde ik ‘m. Vervolgens schoot m’n board met een rotvaart de zaal in. Ik lag op de grond.

‘Je hebt het gedaan,’ riep m’n personal coach enthousiast. ‘Wacht, ik ga je board halen.’
Ik keek verdwaasd de zaal in, niet wetend waar m’n board ergens was geëindigd.
‘Nog een keer,’ zei ik toen hij terug was en me m’n board gaf.

Ik klom op de rand. Weer stond ik een paar minuten te twijfelen. Net was ik onderuit gegaan, dat zou me niet nog een keer overkomen. Maar net was het me ook gelukt om me over de drempel heen te zetten. Dus dat moest een tweede keer ook lukken. Opnieuw gaf ik een flinke stamp op de nose. Dit keer bleef ik staan, maar terwijl ik met een noodvaart op het rampje af reed besefte ik dat ik volledig verkrampt en in een verkeerde houding op m’n board stond. Ik reed van het rampje af en wist precies wat ging gebeuren: ik werd gelanceerd. Ik vloog voorover en gleed een paar meter over de grond. Instinctief voelde ik meteen of ik niks had gebroken. Dat was niet het geval. Wel had ik een grote schaafwond op m’n onderarm.

Ik stond op, trillend op m’n benen.
‘Het indroppen ging goed,’ zei m’n skateboardmaatje enthousiast.
Ik grijnsde. ‘Ja, nu de rest nog.’

M’n personal coach ging naar huis om naar de Grand Prix van Azerbeidzjan te kijken.
‘Dinsdag weer?,’ vroeg ik, want nu moest ik doorzetten.
Hij antwoordde dat ‘m dat een goed idee leek.
‘Wel met elleboogbeschermers,’ zei ik en keek naar de schaafwond op de rand van m’n onderarm en m’n elleboog.

In de kantine bestelde ik een worstenbroodje. Ik liet de schaafwond aan de jongen achter bar zien.
‘Eerste keer in de hal ingedropt,’ zei ik, niet zonder trots.
Hij keek met een pijnlijk gezicht naar de wond.
‘Het indroppen ging goed. Nu de rest nog,’ lachte ik.

De oudere man die ik voor het eerst iets had horen zeggen kwam naast me zitten. Hij bestelde een biertje en dronk het zwijgend op.

Toen ik even later naar huis fietste voelde ik de schaafwond op m’n arm. Die deed best veel pijn. Maar ik was apetrots.

I did it.

No pain, no gain.

This entry was posted in Skateboarden and tagged , . Bookmark the permalink.