In Stapelbäddsparken

Stapelbäddsparken, met op de achtergrond m’n hotel.

Net zoals ik vroeger voor bezoek aan een stad eerst checkte of er een leuke platenzaak zat, zo kijk ik tegenwoordig eerst even of een stad een gaaf skatepark (of skatewinkel) heeft. Niet dat ik met m’n skateboard op m’n rug heel Nederland door cross, maar als je toch op vakantie gaat naar Malmö, en je een hotel hebt dat uitkijkt op een ontzettend gaaf skatepark, tja, dan ben je wel gek als je níet je board meeneemt.

Het hield wel in dat ik moest uitzoeken of de pitstop onderweg (ik reed met m’n ouders mee en ze wilden op de heenweg overnachten in Hamburg) ook een leuk skatepark bezat. Elke dag oefenen is elke dag oefenen.

Hamburg heeft inderdaad een indoor skatepark, maar doordat de Duitse Autobahn tegenwoordig een aaneenschakeling van wegwerkzaamheden is kwam ik pas tegen 21.00 uur aan bij dat park. Waar ik ook nog eens niet bleek te kunnen pinnen (in Zweden en Denemarken pin je eigenlijk alleen nog maar, maar Duitsers zweren bij cash, zeker in zo’n shabby toko als een skatehal), waardoor m’n sessie nog meer vertraging opliep.

Of het door mijn neiging kwam om met een betaalpas te willen betalen weet ik niet, maar de medewerkers namen voetstoots aan dat ik Amerikaans ben. Dat vond ik niet zo’n probleem. Beter voor een crappy Amerikaanse skateboarder te worden aangezien dan voor een crappy Nederlandse skateboarder, zo redeneerde ik. Ik heb toch iets van nationale trots.

Die skatehal bleek een stuk kleiner dan Area 51. Daarnaast was de indeling onhandig, dus ‘lijnen’ rijden zoals ik gewend ben was daar eigenlijk onmogelijk. Er was een grote halfpipe waarvan het me niet duidelijk was of die open was. Er was ook een kleine halfpipe, maar die bleek bezet. Toen die uiteindelijk toch vrij was duurde het even voor ik op gang kwam. De man die de halfpipe voor me had gebruikt kwam kijken en bood aan te helpen: ‘Zusammen? Together?’ Ik bedankte vriendelijk. Dat was me de eer te na. Pompen in een halfpipe kan ik (heel goed zelfs), maar ik moet wel even warm worden. Dat bleek; even later kwam hij kijken en zag hij dat het goed was.

Nee, dan het skatepark van Malmö. Het heet Stapelbäddsparken (goede naam) en blijkt wereldberoemd te zijn. Dat wist ik niet, ook niet de vorige keer dat ik in Malmö was geweest. Ik heb dat hele skatepark toen zelfs gemist, en dat terwijl ik de wijk waarin het ligt, Västra Hamnen, wel degelijk had bezocht. Nee, het enige skategerelateerde dat ik toen ben tegengekomen was een groep jongeren op het busstation, waarvan eentje een gebroken deck droeg. Goh, dacht ik, die dingen kunnen dus stuk?

Dit jaar had ik voor m’n bezoek aan Malmö naar een leuk hotel gezocht en was ik stomtoevallig op een hotel gestuit dat uitkeek op een gigantisch skatepark. Het was meteen duidelijk waar ik deze week ging slapen – en skaten.

Op de zaterdag van aankomst was in het skatepark een feestje gaande. Organisatie was in handen van Bryggeriet, de plaatselijke skateschool. Uit de speakers schalde hiphopmuziek. Het was te druk om me nu hier te vertonen. Ik vind buiten skateboarden ongemakkelijk; niet alleen vanwege m’n leeftijd, maar ik voel me ook snel geïntimideerd door andere – veel betere – skateboarders. En dan is er nog dat beton waar ik nog nooit op had gereden.

‘s Avonds ging ik terug. Ik reed een stukje over het grote plein dat achter het skatepark ligt. Dat beton bleek supersmooth te rijden. Nouja, als er geen kiezeltjes liggen. Tot twee keer toe blokkeerde m’n board en werd ik bijna gelanceerd vanwege zo’n stom pokkesteentje: te harde wieltjes, die meer geschikt zijn voor skaten op hout. Het gevolg was dat ik de rest van de week lichtelijk neurotisch het park checkte op kiezeltjes die me een retourtje Universitetssjukhus Malmö op zouden leveren.

De tweede dag ging beter. Ik probeerde wat ramps, reed van heuveltjes af en ging verder het skatepark in. Het viel me op hoe razend slim dat is opgebouwd: alles loopt op of af, zo genereer je makkelijk snelheid. Het beton was eerst nog best eng; het leek me harder te vallen dan hout, al wilde ik dat niet uitproberen. ‘Als je door je knieën gaat, kan er niks gebeuren,’ zeggen de instructeurs in Eindhoven altijd, al vermoed ik dat ze dat sinds mijn komst hebben veranderd in ‘als je door je knieën gaat, kan er bíjna niks gebeuren.’ Ik knoopte dat in m’n oren; als je bang bent te vallen raak je verkrampt en durf je niks meer.

Actiefoto. Om 8.15 uur ‘s morgens. Ja, dat is veel te vroeg.

De avond erop zaten op de rand van het park vier jochies. Ze riepen naar een volwassen man die met z’n skateboard een ollie probeerde te maken en gooiden kiezeltjes naar ‘m. Hij trok zich er niks van aan.

De man riep iets naar me in het Zweeds.
‘Sorry, I’m not Swedish,’ zei ik. In Malmö zijn ze niet zo aan toeristen gewend.
Hij verontschuldigde zich en vroeg waar ik vandaan kwam.
‘Eindhoven? I was there last year for a music festival. Woo-Hah,’ vertelde hij.
Ha, zei ik, dan ben je op je reis van Eindhoven Airport naar de stad langs het gaafste skatepark van Nederland gereden.

Hij bleek Anton te heten en pas naar de buurt te zijn verhuisd. Hij had het skatepark gezien en herinnerde zich ooit een board van een vriend cadeau te hebben gekregen dus hij besloot te leren skateboarden. Ik keek bedenkelijk naar dat board dat me, hij was ongeveer even lang als ik, veel te klein leek. Ik vertelde dat ik vorig jaar was begonnen en zei lachend hoe oud ik ben. Hij schrok toen hij m’n leeftijd hoorde. Of dat was omdat hij het een hoge leeftijd vond om nog te leren skateboarden of omdat ik er zo goed uitzie voor m’n leeftijd heb ik maar niet gevraagd. Ik vermoed het laatste.

Ik stelde voor dat hij verderop in het skatepark de halfpipe kon proberen. Nouja, het is het diepste punt in het park; met een beetje fantasie kan je er een halfpipe in zien. Niet heel moeilijk, maar het geeft een kick als je het kunt. Het zou ‘m een beter gevoel geven dan die mislukte ollies. We stonden nog geen vijf minuten te oefenen toen een andere jonge man erbij kwam. Hij riep iets in het Zweeds en uit de reactie van Anton kon ik opmaken dat hij duidelijk maakte dat ik niet Zweeds ben. Hij stelde zich voor als Marko, had ooit geskateboard en wilde ons wel lesgeven.

‘What’s your name?,’ vroeg hij kordaat. ‘Guido? Kiedo? Really? Wow, that’s a fucking cool name, Kiedo.’
Ik heb met name in Amerika veel lol met m’n naam, maar ‘fucking cool’ wil ik m’n naam niet noemen. Maar al snel bleek dat Marko in elke zin minstens twee keer het woord ‘fucking’ nodig had om z’n boodschap kracht bij te zetten.

Marko wist nog wel een trucje dat we konden doen. Van het bultje af en dan tegen de wand omhoog, achteruitrijden en dan het bultje op. Dan moest ik van m’n board en Anton erop springen. Ik had een paar weken eerder een jochie iets soortgelijks zien doen in de skatehal en het zag er enorm stoer uit. Het leek me moeilijk, maar ook m’n medeskateboarders wilden zich er niet aan wagen.

Ik legde uit dat het trucje voor mij nog iets te hoog gegrepen was. Marko reageerde teleurgesteld.
‘I want to try it, but I’m a bit scared,’ bekende ik en ik deed voor hoe ik vlak voor de wand waar ik in wilde rijden blokkeerde en m’n board afremde.
Hij zuchtte.
‘But you need to break those fucking barriers. Because if you break those barriers, it will help you break barriers in your life as well,’ zei hij.
‘That’s true,’ erkende ik.

Nu richtte hij zich tot Anton: ‘If I can give you some advice, get rid of that fucking crappy board.’
Anton keek wat beteuterd naar z’n board. Ik liet ‘m even op mijn board rijden. Dat beviel ‘m wel. Marko keek naar m’n board.
‘That’s a fucking good board,’ zei hij.

Duh, dacht ik.

Marko ging weg en ook Anton nam afscheid. Ik heb hem later die week niet meer gezien. Misschien voelde ie zich wat beschaamd met z’n fucking crappy board.

Later in de week bleef ik rampjes oefenen en ook de halfpipe in het park kreeg ik snel onder de knie. Wel wachtte ik altijd tot het rustig was. Op de laatste avond vroeg ik m’n vader om een actiefoto te maken, maar net toen hing het in het park met de benen buiten. Geen nood, vond hij, dan zouden we foto’s op vrijdagochtend maken, als hij me toch moest oppikken voor de terugreis.

Dat was makkelijker gezegd dan gedaan. Ik moet even opwarmen, zeker als ik net wakker ben en m’n spieren nog stijf en stram zijn. Ik ben ook al 38.

De volgende ochtend stond ik om 7.00 uur weer in de halfpipe. Ik oefende een half uurtje, wat voor geen meter ging, ontbeet in het eettentje op de hoek van de straat waar ik een praatje maakte met een buurtbewoner, en ging vervolgens weer verder met oefenen. Toen m’n vader rond 8.15 uur de halfpipe in kwam lopen was ik zowaar opgewarmd, maar zo hoog als ik eerder in de week in de halfpipe was gekomen kwam ik niet meer. Jammer, al maakt de blauwe lucht op de achtergrond veel goed. En ik kon terug in Eindhoven trots een coole actiefoto aan de andere skaters laten zien.

Inmiddels ben ik ruim twee weken terug uit Malmö. Dat ene trucje, waarbij ik van het rampje af in de wand rij, oefen ik sinds een week; hout valt minder hard dan beton. Althans, dat denk ik. Moeilijk is het niet, het is meer een kwestie van durven. Ik heb zelfs al bijna de rand van de skatebowl gehaald.

You need to break those fucking barriers.

This entry was posted in Reizen, Skateboarden, Uncategorized and tagged , , , , . Bookmark the permalink.