Puzzelstukjes

Actiefoto.

Toen ik vorig jaar net was begonnen met skateboarden, ging ik vaak op zondagmiddagen extra oefenen in Area 51. De lessen liepen nog niet bepaald voorspoedig en een medeleerling had me aangeraden om op zondag wat trucjes uit te proberen. Het was immers rustig. De dienstdoend medewerker, ongetwijfeld op de hoogte van m’n moeizame vorderingen, liet me dan stiekem gratis binnen en stak me een hart onder de riem: ‘We moeten het stimuleren dat mensen komen oefenen.’
‘Thanks,’ zei ik dan. ‘En euh… ik heb wel een board nodig.’

Nu wil het geval dat op zondagochtend vaak kinderfeestjes in de skatehal zijn. Die feestjes zijn afgelopen als de hal voor het grote publiek open gaat, maar de kinderen hangen nog even rond op het balkon. Zo kon het gebeuren dat ik eens op een zondagmiddag als eerste in de hal stond, me af te vragen wat ik daar stond te doen én wat ik zou gaan doen. Heel veel keus had ik niet. Terwijl ik in gedachten verzonken was, hoorde ik een paar jongetjes op het balkon. Eentje, iets luidruchtiger dan de rest, kon ik verstaan: ‘Heej, een skateboarder. Eens kijken wat ie kan.’
Ga weg, dacht ik, ga ranja drinken ofzo. Ineens wist ik wat ik wilde oefenen: ik pakte m’n skateboard en ging onder het balkon, uit het zicht van de kinderen, staan poppen.

Een paar maanden later maakte ik iets soortgelijks mee. Ik kon al iets meer, maar het was nog steeds behelpen. Weer was er een kinderfeestje geweest en weer stond een groepje jochies van een jaar of tien op het balkon te kijken. Ik kon wel voorspellen welke kant het op zou gaan.
‘Heej, een skateboarder,’ riep er eentje.
‘He ja,’ antwoordde een ander, ‘een oude. Die zal wel heel goed zijn.’
Nee he, dacht ik, daar had ik dus geen zin in. Ik pakte m’n skateboard en ging uit het zicht wat staan oefenen.
‘He jammer, hij gaat weer weg,’ sprak eentje teleurgesteld.

Na een maand kocht ik een eigen skateboard. Nee, het liep nog niet echt soepel, maar het zou allicht helpen als ik m’n eigen board zou hebben, in plaats van die leengevalletjes van de area. Maar ik moest dat ding ook mee naar de les nemen. Ongemakkelijk, zeker toen bleek dat ik net die keer de enige leerling was.

Eerst probeerde ik het nog een beetje uit het zicht van de instructeurs te houden, wat best lastig is met een stuk hout van 84 centimeter. Het vocabulaire van de instructeurs beperkt zich voornamelijk tot Engelstalig slang van woorden van één lettergreep: chill, nice, sick, maar toen ik m’n board tegen de coping zette en het écht niet meer te ontkennen viel, kwam er bij één van de twee ineens een spraakwaterval uit.
‘Ho ho, wacht even,’ zei hij, ‘wat hebben we hier?’
‘Janieuwboardikdachtdatwordtweltijdmooidinghezallikdanmaargaanindroppen?,’ mompelde ik.
‘Heej kijk, een nieuw board,’ riep hij, nu tegen z’n collega aan de andere kant van de instructieruimte. Hij kwam kijken. Ik voelde m’n hoofd steeds roder worden.
Sick,’ oordeelde hij.

Niet lang daarna zat ik bij de kapper. Het duurde een paar minuten voordat hij het onderwerp te berde durfde te brengen, maar toen kwam toch de vraag, of meer opmerking: ‘Ik zag u vorige week met een skateboard door de stad fietsen.’

Elke dag oefenen is elke dag oefenen. Desnoods fiets ik naar een halfpipe aan de rand van Eindhoven.

Na een tijdje besloot ik dat twee keer in de week rijden niet voldoende was. Eigenlijk moest ik, wilde ik het skateboarden goed onder de knie krijgen, elke dag rijden. Om dagelijks naar Strijp-S te fietsen ging wat ver, dus ik moest de straat op. Het liefst ‘s avonds, als het donker was; dan valt het net wat minder op als je op je muil gaat. Tijdens zo’n avondsessie ging ik streetskaten bij het havenhoofd. Dat viel niet mee, zeker voor iemand die alleen het hout van de skatehal gewend is. Toen ik van een bescheiden hellinkje af reed bleef ik met m’n wieltjes achter een stoeptegel haken. M’n board schoot naar achter, ik viel hard voorover op m’n knieën, maar het eerste dat ik deed toen ik weer was opgestaan was checken of niemand m’n val had gezien. Keeping up appearances.

Als ik echt weinig tijd heb, dan rijd ik een half uurtje rond op het asfaltveldje voor m’n huis, of pak een stukje straat mee. Dan zet ik muziek en een capuchon op en skate wat rond. Op die manier sluit ik me af voor eventuele opmerkingen die me af kunnen leiden. Ik heb mijn buurt het afgelopen jaar goed leren kennen. Ik weet nu dat bezoekers van de coffeeshop hun auto het liefst een paar straten verder parkeren, dat de buren van een paar deuren verder wel eens een escortdame laten komen, en dat bezoekers van die (inmiddels op last van de gemeente tijdelijk gesloten) coffeeshop de gekochte waar het liefst op een bankje, verderop in het park nuttigen.

Andersom heeft de buurt mij ook leren kennen. Een keertje reed ik, in een lekker tempo, door de straat. Een oude dame liet haar hondje uit en omdat ik zag dat ze iets wilde zeggen hield ik stil en zette m’n koptelefoon af.
‘Je doet het goed hoor,’ sprak ze bewonderend.
‘Dank u wel mevrouw,’ zei ik, niet zonder trots.
Ha, dacht ik, ik heb de granny approval. Nu de jongere generatie dames nog.

Een andere keer reed ik ‘s middags rond op het asfaltveldje toen ineens twee jochies voor m’n neus stonden. Ik ken ze, omdat ze regelmatig voor m’n huis voetballen.
‘Meneer, wilt u met ons voetballen?,’ vroeg eentje.
‘Best,’ antwoordde ik.
Een kwartiertje later zei ik dat ik weg moest, waarop eentje zei: ‘Wanneer gaat u weer skateboarden? We zien u hier vaak rijden.’
Kut, dacht ik, betrapt.

Maar de oudere dame en jochies uit de buurt zagen me wel als skateboarder. Dat stemde hoopvol. Want als ik iets geleerd heb, is het wel dat veel mensen (tienjarige snotjong uitgezonderd), vermoedelijk bij gebrek aan geschikt vergelijkingsmateriaal, al snel onder de indruk zijn. Ik vind mezelf dan nog niet zo goed, het publiek denkt daar anders over.

Stadhuisplein. Favoriete hangout van skaters, jong én oud.

Een paar maanden geleden was ik op een maandagavond in de skatehal. Ik had twee meisjes van hoogstens een jaar of zestien bezig gezien met een skateboard. Duidelijke beginners. Ik stond naast ze op een verhoging, reed eraf, maakte een hoge kickturn in de quarter en reed terug naar de verhoging. Ook ik heb geldingsdrang. Ze keken naar me en fluisterden met elkaar.

‘Meneer,’ riep eentje naar me, ‘kunt u ons dat leren?’
‘Wat?,’ vroeg ik gespeeld nuchter.
‘Nou, die draai die u net maakte, die willen wij ook kunnen,’ vervolgde ze.
Ik vertelde dat ik lessen volgde en dat het makkelijker zou zijn om vanuit het vlakke deel de wand in te rijden en dan de draai proberen te maken. Dat leek haar te hoog gegrepen.
‘Kan je inleunen?,’ probeerde ik.
Het meisje dat het woord voerde keek me vragend aan.
‘Dat je inleunt in de wand, je knieën lichtgebogen, en achterstevoren terug rijdt?’, ging ik verder. ‘Wacht, ik doe het voor.’
Ik reed van de verhoging af, reed de quarter in, leunde in, ging hoger dan ik had gedacht en reed terug. Op het vlakke deel maakte ik een 180 Fakie – het eerste trucje dat ik ooit had geleerd.
Ze keek met grote ogen.
‘Wilt u pro worden?,’ vroeg ze.
‘Daar ben ik echt te oud voor,’ lachte ik.
‘Nou, u doet het heel goed,’ zei ze.
Ik straalde.
‘Zeker vergeleken met ons,’ vervolgde ze.

Die laatste zin vond ik dan jammer.

Ik heb het afgelopen jaar vaak gedacht dat ik aan cognitieve dissonantie lijd. Dat ik het me allemaal maar inbeeld dat ik beter word, dat ik wat af stuntel, en nouja, blijf stuntelen. Dat me ooit de schellen van de ogen vallen en dat ik inzie dat ik eigenlijk niks kan. Dan hou ik mezelf voor dat ik zeker beter ben dan een jaar geleden, dat ik beter ben dan een maand geleden en zeer waarschijnlijk ook beter ben dan de week ervoor. Dat ooit alle puzzelstukjes in elkaar vallen.

Maar eigenlijk gaat het daar niet om. Het gaat erom dat je plezier hebt – en dat heb ik. Dat niet alleen; ik ben verslaafd.

Messiaenpark, andere skatershangout.

Een paar weken geleden reed ik een rondje in de minibowl in het skatepark. Terwijl ik nog uitreed, kwam een meisje van een jaar of vijftien, ik zie haar geregeld in de area maar we zeggen nooit iets tegen elkaar, op me afgereden. Ze maakte een high five, daarna een boks en zei toen enthousiast: ‘Wow, jij gaat vooruit!’
Ik glunderde van oor tot oor en stamelde: ‘Thanks, man.’
De rest van de dag zweefde ik een paar centimeter boven de grond.

Het zelfvertrouwen groeide. Stond ik de eerste keren als we op het Stadhuisplein gingen skaten een beetje te dralen aan de rand van het plein en me geïntimideerd te voelen door al die veel betere skaters, waarbij m’n vrienden me inprentten dat ze zich echt niks van me aantrokken (eentje heeft voorgesteld om ‘nobody cares’ op m’n griptape te kalken), later nam ik wat meer initiatief en oefende ik dingetjes waarvoor het plein heel geschikt is.

Ik ben zelfs al een paar keer op m’n skateboard naar de bioscoop geweest. De eerste keer koos ik daarbij net een verkeerde route, wat ertoe bijdroeg dat ik de helft van de weg toch nog moest lopen, ook omdat ik langs een drukke weg reed en veel te veel bekijks trok. Eenmaal in de bioscoop voelde ik me, terwijl ik in de gang zat te wachten tot de film zou beginnen, redelijk opgelaten. Toen kwam een groepje jongeren voorbijlopen. Eentje riep verbaasd naar z’n vrienden: ‘Die man heeft een skateboard bij.’
Ik keek ‘m onverschillig na en mompelde: ‘Bij me.’

Vlak daarna ging ik een dagje naar Groningen. M’n voornemen om elke dag te rijden moest ook nu standhouden, dus ik nam m’n skateboard mee en bezocht Colosseum, het plaatselijke skatepark. Het is, en dat is wel zo historisch verantwoord, gevestigd in een voormalig zwembad. Terwijl ik aan het skateboarden was, kwam een vader binnen met twee kinderen, een jongetje en een meisje, beiden een jaar of zeven. Hij leidde ze rond en vertelde dat hij hier vroeger zwemles had gehad. Na een tijdje liep het jongetje naar de rand van het zwembad.
‘Wow,’ riep hij naar me, ‘jij bent écht goed.’
‘Dank je,’ zei ik enthousiast. ‘Kan jij skateboarden?’
Hij schudde nee. ‘Maar ik kan wel heel goed voetballen.’
‘Daar ben ik heel slecht in,’ antwoordde ik.
‘Echt?,’ zei hij verbaasd.
Nu kwam z’n zusje erbij staan.
‘Ik ben heel goed in dansen,’ zei ze.
‘Daar ben ik ook heel slecht in,’ lachte ik.
Daarna maakte ik een praatje met de vader, en bood de kinderen aan om een stukje op m’n skateboard te rijden. Ik moest toch iets terug doen voor hun aardige compliment. Dat durfden ze, schoorvoetend, en na enig aandringen van vaders.

Een skatepark in een voormalig zwembad is volstrekt logisch.

Onlangs stond ik weer eens op een verhoging in de skatehal en wilde de quarter in rijden. Er stond een jongen van een jaar of veertien naast me. Hij wilde een kickturn maken in de wand, maar elke poging mislukte. Ik voelde met ‘m mee, omdat ik er zelf weken over heb gedaan om het trucje te leren, maar ook omdat in de deuropening twee volwassenen, vermoedelijk z’n vader en een vriend, ‘m op zaten te jutten. Ik zag hoe hij met een kleine aanpassing het trucje zou flikken. Niet mee bemoeien, dacht ik eerst, maar toen hij even later naast me stond kon ik het toch niet laten. Het hoort bij skaters dat je elkaar helpt.
‘Je zit er heel dicht bij,’ zei ik, ‘je draai is goed, maar je moet meer op je voorste voet leunen. Dan heb je ‘m.’
Hij reed van de ramp af, deed een halfslachtige poging om meer op z’n voorste voet te leunen en landde ‘m bijna.
‘Nu met iets meer overtuiging,’ zei ik toen hij de verhoging op liep.
Hij probeerde het opnieuw en het lukte. Hij was trots en de mannen in de deuropening juichten. Ook ik straalde.
‘Easy, toch?,’ lachte ik naar ‘m.
‘Ja, nu is ie makkelijk,’ antwoordde hij gelaten, bijna teleurgesteld.
Vanuit m’n ooghoek zag ik één van de volwassenen een duim naar me opsteken.

Vlak daarna ging ik naar de film in het Natlab. Ik besloot van tevoren nog een uurtje te gaan skateboarden. Ik kwam binnen in de hal en zag een hoop beginners.
‘Veel nieuw volk?,’ vroeg ik aan de medewerker.
‘Ja, dus als je iemand ziet rijden die het niet goed kan: help dan alsjeblieft even,’ lachte ze.

Toch, kinderfeestjes blijven een crime. Als ik weer een kolonne koters over het balkon zie denderen denk ik als eerste: pleuriskinderfeestje. Ik deed daar quasi verontwaardigd m’n beklag over bij één van de medewerkers.
‘Ah joh,’ zei ie met een wegwuifgebaar, ‘niks van aantrekken.’
Dat probeerde ik de eerstvolgende zondag. Weer was er een kinderfeestje geweest. Weer stond het balkon vol met jochies van een jaar of tien. Ik pakte m’n IDGAF-mentaliteit uit m’n rugtas, reed van een ramp af, maakte aan het einde een kickturn en skateboardde vervolgens naar een plek elders in de hal. Dat zal ze leren. Op het balkon hoorde ik een jochie onverschillig zeggen: ‘Dat kan ik ook.’

Ik ben nu een jaar verder. Toen ik begon stelde ik mezelf als doel dat ik de skatebowl wilde masteren. Ik schatte in dat ik een paar jaar nodig zou hebben om dat doel te bereiken. Maar de laatste weken doe ik voorzichtig een klein deel van de bowl. Het stelt niet heel veel voor, maar ik kan zonder problemen een rondje door het diepste deel rijden. Het is een klein onderdeel van het grotere plan, een plan dat onder andere ook indroppen behelst, iets dat tot op de dag van vandaag een heikel punt blijft.

Maar de laatste weken heb ik rust in m’n hoofd gevonden. Stond ik bij ieder nieuw trucje eerst mezelf tien dingen tegelijkertijd af te vragen, sinds kort kan ik me veel beter concentreren op wat ik doe. Ik denk er niet meer bij na, ik ga gewoon. Dat is de mindset die je nodig hebt. De puzzelstukjes vallen in elkaar.

M’n medeskateboarders valt het ook op. Die verbazen zich over de progressie die ik de laatste maanden heb geboekt. Het gemak waarmee ik nieuwe trucjes probeer en, misschien nog wel het vreemdste, ze onder de knie krijg.
‘Je kunt wel merken dat je elke dag rijdt,’ sprak een medeleerling bewonderend.

Afgelopen week kocht ik een nieuw deck. Immers, ik had toen ik m’n eerst skateboard kocht met mezelf afgesproken dat ik na een jaar een nieuw deck mocht. Terwijl de medewerker van de skatewinkel de griptape op m’n splinternieuwe deck plakte en de trucks van m’n vorige board overzette, praatten we honderduit over skateboarden. Dat ik meer park dan street ben, dat ik bowlskaten het leukste vind en dat ik in de zomer in Malmö had geskatet. Vroeger haastte ik me dan erbij te zeggen dat ik nog niet zo lang bezig ben en dat ik nog veel moet leren, maar dat hou ik tegenwoordig voor me. Ik ben een skateboarder. Eentje die nog steeds veel moet leren, maar dat geeft niet. We zijn ons leven lang leerling.

Later die dag kwam ik met m’n nieuwe deck in de area. Ik zag één van m’n instructeurs skaten.
‘Kijk,’ riep ik enthousiast naar ‘m, ‘nieuw deck.’
Nice,’ knikte hij.

Een nieuw jaar, een nieuw deck.

This entry was posted in Skateboarden and tagged , , . Bookmark the permalink.