Het stoere verhaal zou zijn dat ik in een vert ramp ben ingedropt, of dat ik een kickflip wilde maken en dat het een beetje misging. Het minder stoere, maar iets meer realistische verhaal is dat ik een ramp in de skatehal op wilde lopen, of meer, springen, dat daarbij de neus van m’n schoen weggleed en ik hard met m’n onderbeen op een stenen rand landde. Het zag er ongetwijfeld klungelig uit maar het deed niet eens heel erg pijn, dus ik wuifde de bezorgde ‘gaat hets?’ van vrienden in eerste instantie weg.
Toen ik een halve minuut later naar m’n broek keek, bleek daar een gat in te zitten. Shit, dacht ik, ik heb al zo weinig broeken. Er liep bloed in m’n sokken.
‘Ik zou dat maar even gaan uitspoelen,’ zei een vriend. ‘Ik neem je board wel mee.’
Even later stond ik achter de bar in de skatehal met m’n broek omlaag terwijl een medewerker goedbedoeld met servetjes aan kwam lopen. Een andere medewerker wees ‘m terecht: ‘Dat gaat toch niet helpen man, het bloed loopt eruit.’
Dat het bloed eruit liep was overdreven, het bloeden stopte snel genoeg. Wel zat halverwege m’n rechteronderbeen een gapend gat van drie centimeter lang en zeker een centimeter diep. De medewerker kon naar binnen kijken in m’n lijf.
‘Je kan je bot zien man,’ riep ze geschokt.
‘Echt? Gaaf,’ zei ik, nog steeds niet onder de indruk. ‘Maak eens een foto.’
‘Ik zou maar even langs de huisartsenpost gaan,’ zei de medewerker.
‘Nee he, dat is toch niet nodig?,’ antwoordde ik. Ik zag m’n plannen voor de rest van de avond al in de soep lopen. Kon ik in dat koude kloteweer naar het ziekenhuis fietsen.
‘Nou, het is best een diepe wond,’ zei ze.
Ze legde een verband aan en ik liep een beetje rond. Ik had eigenlijk nergens last van. Ik kon lopen, springen, nouja, alles. Maar dan met een gapend gat in m’n onderbeen.
Gelaten belde ik de huisartsenpost. Lekker tegen het einde van het jaar nog even dat eigen risico er doorheen jassen. Eerst kreeg ik een keuzemenu: ‘bevindt u zich in een levensbedreigende situatie? Toets dan 1.’
‘Ik bevind me niet in een levensbedreigende situatie he?,’ grapte ik tegen de medewerker van de skatehal.
Het keuzemenu verordonneerde dat ik 2 moest kiezen en ik kreeg, nadat ik m’n burgerservicenummer had ingetoetst, een medewerker aan de lijn. Wie m’n huisarts is? Euh… even denken. Ik heb die man al jaren niet gezien. Van der Wouden? Woudstra? Wouma? Ownee, Wouda. Omstandig legde ik uit dat ik was gevallen in de skatehal en dat ik nu een wond in m’n onderbeen had. Ja, het zat aan de voorkant van m’n onderbeen. Het scheenbeen? Owja, dat heet zo. Nee, het bloedde niet meer. Nee, ik was niet duizelig, ik kon m’n voet goed bewegen. Ik kan zeker geen foto sturen? Is m’n rechtervoet witter dan m’n linkervoet? Geen idee. Dan moet ik m’n schoenen uittrekken. Heeft u een momentje? Nee, de voeten zien er hetzelfde uit. U overlegt met de huisarts? Oké, ik wacht. Ow, ik moet toch langskomen op de huisartsenpost?
Ik kon pas later op de avond bij de huisartsenpost terecht, dus terwijl ik zat te wachten, bekeek ik eens rustig de foto. Ik had nog nooit m’n lijf van de binnenkant gezien. Ik zag iets lopen dat op een spiertje of pees leek. Best cool eigenlijk.
Later die avond zat ik bij de huisartsenpost. Nadat ik de vragen die de medewerker aan de telefoon had gesteld nogmaals had beantwoord belandde ik, met ontbloot rechterbeen, op een bed. Ze bekeek de wond aandachtig. ‘Dat moet zeker gehecht worden.’
Ze dacht even na en zei: ‘Het is wel een brede wond.’ Ze kneep er een beetje in.
Ik keek mee. ‘Het is een beetje een V-vorm he?,’ zei ik.
‘Beweeg je voet eens?,’ vroeg ze.
Ik bewoog m’n voet een paar keer heen en weer. Ik zag iets bewegen in m’n onderbeen.
‘En je tenen?’
Ik bewoog m’n tenen en weer spande iets in m’n onderbeen zich aan. Grappig om te zien hoe je eigen lijf werkt.
‘Je kunt wat peesjes zien lopen. En hier zit een beetje vet,’ wees ze.
‘Daar ook al?,’ lachte ik.
‘Maar alleen het kapseltje is geraakt,’ zei ze. ‘Je bot kan je niet zien.’
Geen idee wat een kapseltje is, maar het klonk niet al te ernstig.
Nu ging ze ontsmetten (au) en de wond verdoven. De wond hechten was geen probleem, ze had het snel gedicht. Daarna kreeg ik een drukverband, met nog een verband eromheen. Ondertussen praatten we over m’n longboard, en dat ik sinds een jaar skateboardde. En dat ik, omdat ik geen auto heb (en ook niet wil), op de fiets was gekomen.
‘Je houdt er wel een litteken aan over,’ zei ze toen ze klaar was.
‘Dat is m’n eerste. Nouja, dat moet dan maar,’ antwoordde ik.
‘Ik heb een brede draad gebruikt, dus je kunt er gewoon mee fietsen,’ zei ze. ‘Maar niet te hard.’
Eenmaal aan het bureau praatten we verder.
‘Over tien dagen mogen de hechtingen eruit. Dus morgen even een afspraak maken bij de huisarts voor volgende week maandag. En je moet nog een tetanusprik halen. Antibiotica lijkt me niet nodig. Laat het lijf het zelf maar oplossen,’ zei ze.
Dat laatste leek me een goed plan.
Ik pakte m’n rugtas, ze knikte naar m’n board.
‘Dus dit is je longboard?,’ zei ze.
‘Nee, dit is m’n skateboard,’ antwoordde ik en legde uit dat een longboard ruim een meter lang is.
Ik bedankte haar voor haar hulp.
‘Doe het de komende dagen rustig aan,’ besloot ze.
Terwijl ik met een slakkentempo van twintig kilometer per uur naar huis fietste, schoten de woorden van de arts door m’n hoofd. Het rustig aan doen. Ik?