Pleuriskutstuntstepjes

Er is een speciaal plekje in de diepste hel gereserveerd voor de uitvinder van het stuntstepje. Of, zoals ik het noem: het pleuriskutstuntstepje. Pleuriskutstuntstepjes zijn het afvoerputje van de jeugdcultuur. Het speeltje van veel te jonge gappen die in nepkleding van In Gold We Trust, Stone Island of Black Bananas (met heuptasje om de schouders, want dat is swag) paraderen.

Je denkt misschien dat ik als skateboarder per definitie een pesthekel aan stuntstepjes heb. Dat is niet waar. Ik wist voordat ik begon met skateboarden niet eens dat de aversie tussen skaters en stuntstepjes een dingetje is. Nee, ik kwam er simpelweg al heel snel achter dat het ondingen zijn.

Op zich kan het stuntstepje zelf daar weinig aan doen. Het probleem zit ‘m in de bestuurder van het ding. Die is nog zeer jong, zwakbegaafd, of allebei. Al snap zelfs ik de appeal van het stuntstepje: het gaat lekker snel en het is, in tegenstelling tot skateboarden, vrij makkelijk te leren. Waar het heel wat schaafwonden, blauwe plekken, ja zelfs hechtingen kost voordat je een beetje zelfverzekerd op een skateboard staat (hier spreekt een ervaringsdeskundige), is het rijden van een stuntstepje niet al te moeilijk. Niettemin dragen alle bestuurders een helm. Waarom is mij een raadsel; een hersenbeschadiging zullen ze niet oplopen.

Maar zoals de vader in Boyhood zo mooi zegt als zoonlief wil bowlen met hekjes in de goten: ‘Life doesn’t give you bumpers.’ Je kunt maar beter op jonge leeftijd leren dat het leven kut is. Daar hoort vallen (en weer opstaan) nu eenmaal bij.

In de skatehal is een duidelijk onderscheid gemaakt: er is een groot deel voor skateboarders en inlineskaters en er is een, toegegeven, veel kleiner deel voor stuntstepjes en bmx’ers. Omdat stuntstepjes mateloos populair zijn, kan het gebeuren dat dit kleine gedeelte overvol is, terwijl het grote deel een stuk leger is. Skateboarden vergt nu eenmaal wat ruimte.

Dat onderscheid is voor veel stuntstepjesrijders niet duidelijk en dus gebeurt het vrijwel dagelijks dat er ineens een koter van een jaar of acht, met verstand op nul en blik op oneindig, op z’n stuntstepje in het verkeerde deel van de hal rondrijdt. Ik rol dan met m’n ogen, verzucht ‘daar gaan we weer’ en probeer omstandig duidelijk te maken dat het joch verkeerd zit. Dat dringt pas na meerdere keren druk wijzen en roepen door, als het al niet voor allerlei vervelende discussies zorgt (wat daarbij niet helpt is dat ik, als 38-jarige, natuurlijk Heel Erg Eng ben).

Het verst ging een jochie dat eerst door mij werd weggestuurd, maar niet wilde geloven dat ie naar elders in de skatehal moest. Hij kwam, aangemoedigd door een vriendje, vijf minuten later doodleuk terug. Dit ging me te ver, dus ik haalde iemand van het personeel erbij. Die stuurde ‘m weg, maar een kwartier later was hij er weer. Zwakbegaafd.

Ook mooi, die ene zaterdag dat vijf of zes stuntstepjes (en een paar bmx’ers, voor de afwisseling) in de skatebowl rondhingen. Ik stond naast de bowl m’n ollies te oefenen en hoefde er niet bij, maar zag één jonge skater ruziën met die gasten. Ik vind dat kinderen zelf hun problemen op moeten lossen maar hier was de verhouding zoek, dus ik haalde het personeel erbij. Die stuurde ze weg. Ik ging daarna elders in de hal skateboarden, maar toen ik een uur later terug kwam, hing hetzelfde groepje weer rond in de bowl. En nu wilde ik er wél bij.

‘Jullie mogen hier niet zijn, jullie moeten daar heen,’ zei ik en wees nadrukkelijk naar het deel van de hal dat specifiek voor stepjes en bmx is bedoeld.
‘Niet waar,’ antwoordde eentje brutaal.
‘Jawel,’ zei ik en wees naar de jongen met de grootste mond, ‘en jij moet dat zeker weten, want jij bent een uur geleden al weggestuurd.’
‘Ik?,’ zei hij met gespeelde verontwaardiging, ‘echt niet.’
‘Dat was je wel, en als je het niet was, dan weet je het nu: je moet dáár heen,’ en opnieuw wees ik welke kant hij op moest.
Ik ging op de rand van de bowl zitten wachten tot ze eruit kwamen. Dat gebeurde met veel misbaar, waarbij eentje klaagde dat hij z’n stepje écht niet uit de bowl getild kreeg. Uh-uh.
‘Geef maar aan,’ verzuchtte ik en ik trok het ding met één ruk uit de bowl.

Het punt is: één stuntstepje is niet zo erg. Als het rustig is, dan vind ik het ook lullig om tegen zo’n knulletje te zeggen dat ie naar elders in de hal moet. Het kind heeft er lol in, is zich van geen kwaad bewust, ach, dan is het toch niet zo erg? Maar wat gebeurt er? Er komt een tweede kind met een stepje binnen, die ziet iemand in het verkeerde gedeelte van de hal op een stuntstepje rijden en denkt: o, het mag en voor je het weet rijden er tien van die krengen rond.

Om de stuntstepjes en bmx’ers ter wille te zijn is op maandag alles gemengd: alles en iedereen rijdt kriskras door elkaar. Ik mijd het park dan als de pest, en met mij veel andere skateboarders. Het is simpelweg te gevaarlijk om te skateboarden als de stuntstepjes in kolonne van hellinkjes af komen snellen. Ze rijden de meest vreemde lijnen (bij skateboarders kan ik meestal wel lezen hoe ze rijden) en zwiepen vervaarlijk met hun platforms.

Afgelopen kerstvakantie waagde ik toch een poging en ging op een maandag naar de skatehal. Ik stond op een verhoging, klaar om in te droppen (dat, even een skate-update tussendoor, steeds beter gaat) toen een uk op een stuntstepje me tegemoet kwam rijden. Nadat hij met het ding op de coping naast mij was geland draaide hij nog even z’n platformpje rond (dat dient geen enkel nut, maar hoort zo) en lette daarbij totaal niet op wat hij deed, waardoor het stepje rakelings m’n enkel miste. Je weet wel, die ene enkel waar ik sinds een paar maanden een prachtig litteken heb. Ik keek het joch zo vernietigend aan dat hij de rest van de dag niet meer in een straal van vijftig meter bij me in de buurt durfde te komen.

Ook op de laatste dag van het jaar was alles gemixt. Dat wist ik vooraf, toch was ik geschokt door het Armageddon dat ik in de skatehal aantrof. Het enige rustige plekje was een minibowl die zo klein is, dat ie amper skatebaar is. Maar nood breekt wet, elke dag oefenen betekent elke dag oefenen, ik hou die discipline toch al sinds januari 2019 vol, dus ik ging uit arren moede in dat ding rondrijden. Binnen twee minuten stonden twee ukken met stuntstepjes aan de rand. Eerst negeerde ik ze. Dat kon makkelijk, want ik had muziek opstaan. Na een minuut of vijf liet ik ze knarsetandend in de bowl.

Twee minuten later wilden ze er weer uit. De ene klauterde er met stepje en al in no time uit, maar de ander had meer moeite. Ik zag dat ze iets tegen me zei, dus ik zette m’n koptelefoon af.
‘Meneer, kunt u m’n stuntstepje aanpakken, ik kom er niet uit,’ vroeg ze.
Stik erin, dacht ik, blijf lekker in die bowl tot na de jaarwisseling, ik gooi er wel wat eten in.

Tussen droom en daad staan praktische bezwaren, dus ik hielp haar er toch maar uit. Maar na twee minuten op de rand van de bowl te hebben gestaan, sprong ze er weer in. In diezelfde bowl waar ze net nog per se uit wilde.

Wijsheid komt met de jaren en dus valt bij veel stuntstepjes na verloop van tijd het kwartje: stuntsteppen is een infantiele bezigheid. Als ze een beetje slim zijn, stappen ze natuurlijk over naar skateboarden, want een volwassene op een stuntstepje is pas écht sneu. Een pluspunt: die weten wel waar ze mee bezig zijn.

Vanaf maandag gaat de skatehal voor zeven maanden dicht voor een grondige verbouwing. Vanaf de heropening is alles gemengd: Area 51 wordt één grote punica-oase. Dan is het sowieso gedaan met skateboarden in het weekend, want ik voorspel: de stuntstepjes nemen overdag het hele park over. Ik zie het somber in.

Vooruit, er is één pluspunt. Stuntstepjes moeten voor het donker thuis zijn.

This entry was posted in Skateboarden, Uncategorized and tagged , , . Bookmark the permalink.