Donor

Daar ligt bijna een half litertje Guido.

Zo’n beetje elke supermarkt of andersoortige openbare ruimte is de laatste maand veranderd in een oorlogsgebied, met niemandslanden die met lint of ducttape zijn afgezet: u dient hier en hier te lopen, en bij binnenkomst graag meteen uw handen ontsmetten met iets smerigs met alcohol erin.

De bloedbank is hierop geen uitzondering. De vorige keer dat ik er was (de 77ste keer), halverwege maart, ging het er nog redelijk ontspannen aan toe. Bij donatie nr. 78 staan de dames en heren medewerkers me met mondkapjes voor op te wachten. Ik ben altijd tegen het boerkaverbod geweest omdat het symboolpolitiek is, maar nu ik steeds meer mensen met mondkapjes zie lopen begin ik een enorme aversie tegen gezichtsbedekkende kleding te krijgen. Vanaf 1 juni zijn mondkapjes zelfs verplicht in het openbaar vervoer, wat de coronahysterie compleet maakt. De dingen werken niet, maar het geeft de reizigers blijkbaar een veilig gevoel, of anders de NS een excuus om de treinen extra vol te stouwen. Al vraag ik me nu wel af hoe het met de andere veiligheidsmaatregelen bij de NS zit. Zijn die er ook alleen voor de schijn?

Goed, ik was dus bij de bloedbank. De rest van de procedure was niet wezenlijk anders. Legitimeren, formulier invullen, bloeddruk, polsslag en ijzerwaarde meten. Nouja, ik bleek ineens een polsslag van 54 te hebben.
‘Is dat niet wat laag?,’ merkte ik ongelovig op.
‘U hoort mij niet klagen,’ mompelde de zuster van achter haar mondkapje.
‘Nouja, het is beter dan nul,’ zei ik schouderophalend.
‘Dan zou het apparaat stuk zijn,’ antwoordde ze.
Dat is het ook, dacht ik, maar ik zei niks.

Begrijp me goed, ik skateboard elke dag, doe al m’n vervoer in Eindhoven en omstreken op de fiets en ben sinds kort weer aan het hardlopen, dus die conditie is prima, maar ik heb geen sporthart. Normaal is mijn polsslag 70.

Even later mocht ik in een stoel gaan liggen en ging een zuster me prikken. Bij haar zoektocht naar een geschikte ader ging ze heel zorgvuldig te werk. Opvallend zorgvuldig. Terwijl ze het rampgebied schoonmaakte om me te prikken, kwam een andere zuster meekijken.
‘Zij kijkt even met mij mee,’ legde de zuster die de naald ging inbrengen uit.
Ah, ze is nieuw, wist ik nu, maar ik hield wijselijk m’n mond.
Na nog een keer alles schoongemaakt te hebben, prikte ze de naald in m’n arm. Het bloed begon meteen te stromen.
‘Die loopt goed door. Dat gaat niet lang duren,’ constateerde de medewerkster tevreden.
‘In de roos dus,’ zei ik.
‘U bent echt een geboren donor,’ zei ze enthousiast.

Ik dacht terug aan een eerdere donatie, jaren geleden. Toen had de zuster, nadat ze de naald had ingebracht, verrukt uitgeroepen: ‘Meneer, u heeft werkelijk prachtige aderen.’
Ik wist niet hoe ik moest reageren, maar het vervulde me toch met een zekere trots. De buitenkant is dan niet om aan te gluren, de aderen zijn prachtig.

‘Het is m’n eerste dag,’ legde ze uit, en ze knikte naar de collega die had meegekeken.
‘Dat dacht ik al,’ lachte ik. ‘Ik wilde het niet zeggen om je niet zenuwachtig te maken, maar ik ben eigenlijk helemaal niet zo goed te prikken.’

Daar is geen woord van gelogen. Toen ik nog geen topconditie had, en m’n armen meer vet dan spieren bevatten, was het zoeken naar aderen elk bezoek aan de bloedbank weer doffe ellende. Die werkelijk prachtige aderen van mij lagen heel diep of rolden weg. Het gebeurde regelmatig dat ik onverrichter zake naar huis kon: niemand had raak geprikt. Het heeft ervoor gezorgd dat nog jarenlang in het bestand bij de bloedbank stond: lastig te prikken. Die melding heb ik er een paar donaties geleden uit laten halen.

Maar dat hoeft die zuster niet te weten.

This entry was posted in Eindhoven, Overig and tagged , , . Bookmark the permalink.