Baasje

Op vakantie in Groningen appte m’n moeder een foto van een oude ansichtkaart. Op de voorkant stond een tekening van een kind op een skateboard, op de achterkant een boodschap van m’n opa en oma: ‘Dag Baasje.’
De kaart hadden m’n grootouders aan m’n moeders kant, oma Toos en opa Frans, in 1986 gestuurd, toen we op de camping in Luxemburg stonden. Ik kon me de kaart niet meer herinneren, maar moest lachen om de voorkant en appte terug dat het was voorbestemd.

Terwijl ik door het Groningse landschap fietste, dacht ik aan ‘Dag baasje’. Het raakte me, alsof m’n oma me 35 jaar na deze kaart nog een keer groette. Oma Toos noemde mij haar baasje. Ik vond dat niet leuk, omdat ik het woord baasje associeerde met bazig. Pas later begreep ik dat baasje voor haar een koosnaam was, zoals knaapje, ventje of kereltje.

Toen ik zondag bij m’n ouders op bezoek was, ging de telefoon. De vader van m’n zwager was overleden. Hij was al lange tijd ziek. M’n zus en haar man belden om dat te vertellen, en om te vragen of ze m’n neefje Sjors (5) mochten komen brengen. Hij was terug van scoutingkamp en stuiterde aan alle kanten.

‘Opa is in de ruimte,’ vertelde hij me in de huiskamer, terwijl m’n zus en zwager in de hal de condoleances van m’n ouders in ontvangst namen. Sjors vertelde het droogjes, alsof het vanzelfsprekend was.
Ah ja, dacht ik, mensen die overlijden worden tegenwoordig sterretjes.
‘Als Vlekkie doodgaat, gaat ie ook naar de ruimte. Dan kan opa met Vlekkie spelen,’ ging hij verder. Vlekkie is de hond van de ouders van m’n zwager.
‘Dat kan zeker,’ beaamde ik.
‘Opa kan nu met Karel spelen, die is al in de ruimte,’ vervolgde hij. Karel was de kater van m’n zus die vorig jaar, vlak voordat de coronashit losbarstte, overleed. M’n zus denkt dat ie is overleden aan corona. Dat zou kunnen, Karel was obees en op leeftijd. Hij zat in de risicogroep.
‘Ik mis Karel,’ zei hij.
‘Dat snap ik,’ zei ik. ‘Karel was een heel lieve poes.’
‘Maar Fientje leeft nog. Ik hoop dat ze nog heel lang bij ons blijft,’ zei Sjors.
‘Dat hoop ik ook,’ zei ik, al is Fientje vermoedelijk tegen de 20 en loopt ze op haar laatste pootjes. Sjors is dol op de poes. Hij had haar het liefst meegenomen op kamp. Dat vond m’n zus geen goed idee.

‘Iedereen gaat naar de ruimte,’ concludeerde hij.
‘Dat klopt,’ zei ik. ‘Er zijn dan ook heel veel sterren. Maar er is heel veel ruimte in de ruimte.’
‘Veel ruimte in de ruimte,’ zei hij me lachend na.

‘s Avonds at Sjors mee. Hij had geen trek in warm eten en at een broodje kaas dat hij in de appelmoes en de ‘mooienaise’ depte. Waarom ook niet.

In gedachten was ik in de zomer van 1987. Ik was 6 en opa Frans was overleden. Om m’n ouders te ontzien logeerde ik bij juf Henny, m’n kleuterjuf, en haar man Dieter (die ik Gieter noemde). Henny en Dieter waren een jong stel, nog zonder kinderen, en ze vonden het prima om mij een paar dagen te verwennen. Ik herinner het me als een leuke tijd. Henny en Dieter woonden in een groot, oud huis. Ik mocht m’n bord vol met appelmoes smeren, en Gieter beweerde dat hij tot 10 kon tellen, wat hij vervolgens helemaal niet goed deed.

Na het overlijden van opa Frans heb ik jarenlang bij elke vallende ster gewenst dat opa weer ‘laf’. Het was een groot verzoek, dus ik had berekend dat het duizend vallende sterren kostte voor m’n wens zou uitkomen.

Na het eten haalde m’n zus Sjors op. Ik ging ook naar huis. Thuis zette ik Find The River van R.E.M. op.

The ocean is the river’s goal,
we need to leave, the water knows’

This entry was posted in Overig. Bookmark the permalink.

One Response to Baasje

  1. Frances says:

    Mooi stukje, Guido. Het idee dat je een ‘sterretje’ wordt is voor kinderen natuurlijk mooi. (Voor volwassenen lijkt het me ook niet zo gek.) En een hemel zonder huisdieren lijkt me alleen maar saai.
    En wens je zwager en zus sterkte!

Comments are closed.