Gitaarvirtuoos

Mijn bucketlist is zo bescheiden dat je het eigenlijk geen lijst kunt noemen. Maar wat daar al een slordige twintig jaar op stond, was leren gitaarspelen. Elk jaar nam ik me op 1 januari voor: dit jaar ga ik écht die gitaar kopen en ga ik lessen nemen. Vervolgens ging er weer een jaar voorbij dat ik het niet deed. Geen idee waarom ik het al die jaren voor me uitschoof.

Nouja. Misschien zat er een beetje angst bij. De angst dat sommige van m’n favoriete bands of artiesten door de mand zouden vallen. Dat ik door zou krijgen dat de liedjes die me zo dierbaar zijn, die me al die jaren plezier of troost hebben gebracht, die me recht in het hart weten te raken, eigenlijk heel eenvoudig zijn. Een simpel trucje, waar ik met beide benen ben ingetuind. Een vriend verzekerde me dat ik de liedjes dan nog steeds zou kunnen waarderen: ‘Respect the craftmanship.’

Maar ik vond het ook best genant: ik heb al tientallen jaren een uitgesproken mening over muziek, eentje die ik graag met anderen deel. Terwijl die mening enkel was gebaseerd op gevoel, niet op basis van muzikale kennis. Goed, ik had als kind twee jaar blokfluitles gehad (een lijdensweg), en daarna had ik, totdat ik een beugel kreeg, met veel plezier panfluit gespeeld. Dus vooruit, ik had wel enig muzikaal inzicht; én ik kan noten lezen.

Af en toe vertelde ik anderen over m’n voornemen. Een jongen uit de skatehal die in een band speelt vertrouwde me toe dat gitaarspelen nóg moeilijker is dan skateboarden. Dat kon ik me nauwelijks voorstellen. Een professioneel gitarist stelde me gerust dat het de eerste paar maanden ploeteren was, maar dat daarna alle stukjes op z’n plaats zouden vallen. Oké dan.

Deze zomer kocht ik een gitaar. Een akoestische, want als je al twintig jaar lang het voornemen om hebt om gitaar te leren spelen weet je inmiddels wel dat je het beter leert op een akoestische dan een elektrische. Ook boekte ik er een proefles bij. In afwachting van m’n eerste gitaarles pielde ik af en toe op m’n nieuwe speeltje. Voorzichtig, want ik wilde geen dingen verkeerd aanleren. Ik dacht aan Frank Zappa, die muzikanten die bij z’n band kwamen eerst alles wat ze hadden geleerd áfleerde. Er zat een mooi geluid in het instrument. Zo mooi dat ik af en toe verrukt alle snaren tegelijkertijd aansloeg. Het resoneerde door de huiskamer, maar ook daarbuiten; een paar kinderen die voor m’n huis aan het voetballen waren keken verschrikt op.

‘Wat is je doel?,’ vroeg m’n gitaarleraar bij m’n eerste les.
O jee, dacht ik, ik moet een doel hebben. En dat terwijl ik al 41 jaar naar redelijke tevredenheid vrij doelloos door het leven ga.
‘Gewoon een beetje kunnen spelen,’ zei ik schouderophalend.
‘Wat voor muziek vind je leuk?,’ vroeg m’n leraar.
‘Depressieve zelfdestructieve singer-songwriters. Nick Drake, Elliott Smith, Townes Van Zandt,’ antwoordde ik.
‘Nice,’ knikte m’n leraar.

Vanwege m’n doelloosheid besloot de leraar te beginnen met de zes ‘kampvuurakkoorden’.
‘90% van de hits zijn op die akkoorden geschreven,’ voegde hij eraan toe. M’n bewondering voor de grote muziekhelden kreeg al een bescheiden knauw.

Ik leerde de kampvuurakkoorden: E, E mineur, C, A mineur, G en D. M’n leraar gaf me een volgorde waarmee ik de akkoorden kon oefenen. Beetje strummen, en van akkoord wisselen. Ik oefende elke dag een kwartier, soms meerdere malen. Dat ik noten kon lezen was leuk, maar hielp me uiteindelijk geen steek verder; daar doen ze bij de gitaar niet aan.

Tijdens een les viel m’n oog op de uitgeschreven tabulatuur van Wonderwall. Ik zag vooral C- en A-akkoorden. Dat verbaasde me niet. Oasis leek me altijd al een echte kampvuurband.
‘De broertjes Gallagher vallen ook door de mand he?,’ grapte ik.

Zo ging dat een paar weken door. Een enkele keer deed ik m’n riedeltjes. M’n leraar improviseerde er met z’n elektrische gitaar overheen.
‘Heej, wat was dat?,’ vroeg ik blij verrast.
‘Ow, ik speelde er wat overheen,’ zei hij achteloos.
Ik genoot van het samenspelen en vroeg me af hoe mooi het zou zijn om in een band te spelen.

Omdat m’n leraar me week na week verzekerde dat ik als een speer ging (‘jij kunt al akkoorden zuiver spelen waar ik drie maanden over heb gedaan’), besloot hij na vier lessen dat ik wel toe was aan m’n eerste liedje. Dat werd Hallelujah, maar dan in de uitvoering van Jeff Buckley.
‘Of John Cale,’ verbeterde ik ‘m. ‘Jeff Buckley baseerde zijn versie op die van John Cale, niet die van Leonard Cohen.’
Je bent een muzieknerd of je bent het niet.

Ik vroeg me af waarom hij Hallelujah had gekozen. Misschien kwam het doordat ik had gezegd dat ik van depressieve, zelfdestructieve singer-songwriters hou. Wat ook hielp was dat de eerste acht maten afwisselend op het C- en het A-akkoord moeten worden gespeeld. Dat betekende dat ik maar één vinger hoefde te verplaatsen. Het tempo is ook niet extreem hoog, een goede oefening voor een beginner zoals ik. Eitje, zo leek me.
‘Die Leonard Cohen is ook een overschatte prutser he?,’ lachte ik.

Ik met m’n bijdehante opmerkingen. Na die acht maten volgde een overgang naar het F-akkoord. Ik ontdekte al snel dat de F voor ‘Fucked’ staat, omdat ik om het akkoord te spelen vier vingers moest ontwrichten, waarbij ik alsnog de noot niet zuiver uit de gitaar kreeg. M’n leraar probeerde me zonder succes zelfs het barre (je zegt ‘barree’, maar het zou niet misstaan als bijvoeglijk naamwoord voor ‘bar’) F-akkoord te leren en kwam vervolgens tot nog een derde, naar zijn idee ‘minder mooie’ optie. Het fijne met gitaarspelen is dat vele wegen naar Rome leiden.

Het duurde een weekje of twee voor ik het F-akkoord onder de knie had. Wat lastiger bleek was het overpakken tussen de verschillende akkoorden. Goed, ik moest niet zulke hoge eisen aan mezelf stellen, ik was tenslotte amper een maand aan het spelen, maar toch: de muscle memory, waarbij je vingers feilloos de juiste plek op de fret weten te vinden, zat er nog niet in. Die 28 maten van Hallelujah zuiver én soepel spelen was nog net iets te veel gevraagd. Ik oefende weer veel, maar moest toegeven dat het niet lukte.

I’m in a rough patch,‘ bekende ik, want soms kan je het beter in het Engels zeggen dat het stroef gaat. Het overpakken van het A- naar het F-akkoord bleek een uitdaging.
‘Dat is helemaal niet gek. We zijn in één keer van level 1 naar level 5 gegaan,’ stelde m’n leraar me gerust. Om er grinnikend aan toe te voegen: ‘Ik dacht al: wanneer gaat ‘m een keer iets níet lukken.’

Wat ik vooraf al vermoedde, bleek te kloppen: ik ging anders naar muziek luisteren. Lette ik eerst altijd op de zanglijn van een liedje (ik zing alles probleemloos mee, maar dan wel op m’n eigen toonhoogte), nu was het de leadgitaar waar ik op ging letten. Het repetitieve intro van Nica Libres at Dusk van Ben Howard, die prachtige opening van ’74-’75 van The Connells, of het onweerstaanbare gitaarloopje van Stephen Street in Morrissey’s Suedehead. Ik ging er vanzelf luchtgitaar bij spelen, zonder de akkoorden of de juist noot te weten. En telkens als ik op m’n gitaar het loopje van Hallelujah speelde, kreeg ik automatisch Everybody Knows van Johan in m’n hoofd (dat laatste vroeg ik eens na aan m’n leraar, maar hij kon geen enkele connectie tussen de twee songs vinden).

Na een paar weken was ik wel klaar met Hallelujah. M’n leraar ook.
‘Kunnen we Drive van R.E.M. doen?,’ vroeg ik. ‘Het is één van mijn favoriete nummers.’
M’n leraar zocht het op op YouTube, luisterde kort, speelde de gitaarmelodie na en noemde de akkoorden. ‘Heej, dat is een D mineur, die hebben we nog niet gedaan. Leuk, die gaan we doen.’
Geen kampvuurakkoord dus. Pluspunten voor R.E.M., dacht ik.

Ik speelde het gitaarmotief van Drive. Ook nu weer ging ik anders naar die song luisteren. Het was altijd al een favoriet liedje van me. Melancholiek, grotendeels akoestisch, met op 2 minuut 04 een elektrische gitaar die erdoorheen komt scheuren. Maar daarna keert de rust terug, het komt nooit echt tot een uitbarsting. En Drive heeft zoals de beste liedjes geen refrein.

De gitaarlijn in Drive is vrij hoog, maar de bas doet veel van de heavy lifting. Ook luisterde ik naar de gitaarlijn die telkens in het instrumentale refrein terugkomt, terwijl in de coupletten alleen een strumming gitaar te horen is. Een opbouw die trouwens niet eens zo heel bijzonder is; eerder exemplarisch voor alle rocksongs. Kreeg m’n respect voor R.E.M. toch een beetje een knauw.

Maar ik ging niet alleen anders naar Drive luisteren. Veel intro’s van songs bestaan uit simpele gitaarmotiefjes waar een beetje op wordt gevarieerd, en die één of twee keer worden herhaald (‘rond gaan’). Eigenlijk best simpel, én knap. Zoals de beste kunst.

Bij concerten stond ik niet langer naar het gezicht van de zanger te kijken, maar keek ik soms minutenlang naar de vingers op de gitaar. Hoe speelt ie dat akkoord? Hoe pakt hij het over? En speelt hij nu alleen barre akkoorden?

Tijdens een pubquiz met een live optreden van een gitarist, kreeg ik de gitaar van de zanger in m’n handen geduwd: een Stratocaster. Ik durfde er niet op te spelen, maar wat voelde dat ding gaaf. Een stuk zwaarder ook dan m’n akoestische exemplaar. En geïnspireerd door mijn verhalen haalde een vriend z’n elektrische gitaar van zolder en begon er weer op te spelen. Ik speelde er wat akkoorden op. Mooi spul, dacht ik verrukt.

Maar de bevriende gitarist had gelijk. Na een tijdje begonnen de puzzelstukjes op hun plaats te vallen. Want kostte het me nog zo’n anderhalve maand om Hallelujah onder de knie te krjgen, en had ik ook m’n handen vol aan Drive, de liedjes die daarop volgden had ik sneller geleerd: (Don’t Fear) The Reaper van Blue Öyster Cult en Wanted Dead Or Alive van Bon Jovi. Vooral de getokkelde riffs vond ik heel fijn. Onlangs stelde m’n gitaarleraar voor iets van ABBA te leren. Ik antwoordde enthousiast; ABBA is één van m’n all time favoriete bands. Inmiddels ploeter ik op Gimme! Gimme! Gimme! (A Man After Midnight), al laten we de synthriff, die je zelfs op gitaar kunt spelen, toch maar even schieten. Ik kan niet mijn innerlijke Yngwie Malmsteen unleashen. Nog niet.

Af en toe wissel ik af. Dan doe ik de solo’s uit (Don’t Fear) The Reaper, of het gitaarloopje uit het intro van Wanted Dead Or Alive, met die mooie slide aan het einde. Heel soms speel ik nog Hallelujah, al blijft Drive van R.E.M. favoriet. Ik speel ze nooit helemaal, ik ben vooral gek op die pakkende riffjes. Ze maken me nieuwsgierig: hoe is dit liedje opgebouwd? Waarom die afwisseling tussen hoge en lage noten? Wat maakt deze melodie zo goed?

Toen ik me een keer verveelde, pakte ik de tabulatuur van een ander liedje erbij, I Want It That Way van de Backstreet Boys. Ik kon de noten lezen, maar wist nog niet hoe ik de akkoorden het meest efficiënt kon overpakken. En afgelopen kerstvakantie, ik had toch een paar weken vrij, probeerde ik voorzichtig te zingen bij een liedje. Ik koos het simpelste liedje dat ik kon vinden, Anything Could Happen van The Clean (drie akkoorden, allemaal barre te spelen), maar het bleek lastiger dan ik had gedacht. Als ik aan m’n gitaarspel dacht, was ik niet aan het zingen, en als ik aan het zingen was, stopte ik met gitaarspelen. Zoals een vriend opmerkte: ‘Sinds ik drum heb ik heel veel respect gekregen voor Don Henley van de Eagles.’

Ik vertelde m’n gitaarleraar hoe ik was gevaren.
‘Zingen en gitaarspelen tegelijk is supermoeilijk. Het is multitasken. Een beetje als autorijden.’
Ik keek ‘m glazig aan. Toen zei hij: ‘Ow, je hebt geen rijbewijs?’

De eerste tijd van ploeteren zit er inmiddels bijna op. Een virtuoos als Jan Akkerman, Jimi Hendrix of John Mayer zal ik niet worden. Al is het maar omdat m’n voornaam niet met een J begint. Er is nog hoop voor m’n gitaarleraar (die heet Jip).

Ik heb zo m’n eigenaardigheden. Zo kan m’n gitaarleraar een slagje voorspelen en weet ik precies wat ik moet doen, maar weigert mijn hand het te doen. Sowieso hoor ik die slagjes, het op en neer strummen van m’n gitaar, niet. En ik heb idioot veel moeite om ritme te houden. Gek, want met m’n panfluit had ik daar helemaal geen problemen mee. Al komt het ook doordat ik soms zo blij ben dat ik akkoorden goed kan spelen én correct overpak dat ik mezelf voorbij ren. Dan maant m’n leraar me het rustiger aan te doen als ik de riff uit Wanted Dead Or Aliver veel te snel speel. Het schijnt allemaal later goed te komen, zo is me beloofd.

Gitaarspelen is in elk geval niet zo moeilijk als skateboarden. Je valt in elk geval een stuk minder. Wel krijg je er eelt van op je vingers. En het streelt m’n ego, als de leraar zowat elke week benadrukt dat ik over een jaar ook speel zoals hij. Al denk ik daar zelf iets anders over. En ondanks dat ik nu snap hoe veel van m’n favoriete liedjes in elkaar zitten, is er nog niemand van een voetstuk gevallen.

Ik heb zowaar een doel. Nouja, soort van. Ik wil zoveel mogelijk verschillende technieken leren. En zo goed kunnen spelen dat ik zelf die tabulaturen kan lezen en weet hoe ik het meest efficiënt van het ene naar het andere akkoord over kan pakken.

Maar intussen droom ik over een elektrische gitaar. Niet die Stratocaster, die is veel te duur; ik vind vast wel een ander mooi exemplaar. Lekker met een versterker midden in de huiskamer staan en op die snaren raggen (sorry buren). Die aanschaf gaat niet zolang duren als die akoestische gitaar. Deze zomer. Echt waar.

This entry was posted in Muziek and tagged , . Bookmark the permalink.

One Response to Gitaarvirtuoos

  1. Frances says:

    Er is vaak een reden waarom dingen je in je hart raken eenvoudig zijn. Geniet ervan (alsof je dat nog niet doet) – dit zou nog wel eens een passie kunnen worden!
    En dat craftsmanship zit er ook nog wel in. Ga zo door! En wanneer mag ik naar je eerste concert komen?

Comments are closed.