Cornwall

St Ives bij hoogwater.

‘Dan heb je goed gekozen,’ zo vond het Engelse stel.
Het was 2011 en ik was op rondreis door Ierland. Ik zat in een bootje dat ons naar de Blaskets zou brengen, een eilandengroep voor de kust van Dingle, aan de westkust. Een van de natste plekken van Ierland, maar vandaag was het droog en zonnig. Ik vertelde dat ik had getwijfeld tussen Ierland en Cornwall. Wat hen betreft was Ierland dus de juiste keuze. Ze waren Engels, dus ze konden het weten.

Toch bleef Cornwall trekken. Het heeft iets magisch, mythisch zelfs. Dit is het gebied waar King Arthur z’n kasteel zou hebben. Voorbij Land’s End zou het mythische Avalon liggen (ik heb het niet gezien). En de mythe van Tristan en Isolde is gesitueerd in Cornwall. Het Engelse county heeft net als Ierland Keltische wortels. Ooit leefden de Kelten in heel Europa, maar de Romeinen drongen ze terug tot de uithoeken van West-Europa: de meest geïsoleerd gelegen delen van de Britse eilanden en Bretagne.

Daardoor heeft Cornwall tot een paar eeuwen terug zelfs een eigen taal gehad: het Cornish. Een Keltische taal dus, die verwant is aan het Welsh en het Bretons, twee zustertalen die nog wel worden gesproken. Maar het Cornish is toe aan een herwaardering, en tegenwoordig spreken enkele honderden mensen de taal weer. Een minderheid; in Ierland kon ik op straat regelmatig mensen Iers horen spreken, zeker in plaatsen als Galway en Dingle, onderdeel van de Gaeltacht. In Cornwall (het heet in de eigen taal Kernow) zal je dat niet overkomen. Volgens Wikipedia spreken 563 mensen Cornish, en dat is uitsluitend als tweede taal. In boekwinkels moet je goed zoeken om boeken over de taal te vinden, en verder dan het een klein woordenboek of het geestige Teach Your Dog (or Cat) Cornish komt het amper. Ook lp’s van Gwenno, één van de warmste pleitbezorgers van het Cornish die twee albums in de taal opnam, bleken onvindbaar (ik vond later wel een exemplaar in Londen).

Een fietstocht door het gebied ten westen van St Ives. Het heuvelachtige landschap, het dorpje Zennor, één van de vele ruïnes van de tinmijnen in Cornwall, Mên-an-Tol en Lanyon Quoit.

Cornwall ligt geïsoleerd; de grote snelweg eindigt in Plymouth, op de grens met Devon. Het is de laatste grote stad die je tegenkomt als je naar het meest zuidwestelijke punt van Engeland reist. Cornwall is landelijk, en relatief arm. Visserij en landbouw zijn de belangrijkste inkomstenbron (ja, hier werd in meerderheid voor de Brexit gestemd). Het kent geen grote steden, Truro, Falmouth, Newquay, Camborne, St Ives en Penzance zijn geen gehuchten, maar schommelen qua inwoneraantal allen rond de twintigduizend inwoners, vergelijkbaar met Geldrop of Nuenen. Het heeft zelfs geen professionele voetbalclub in de hoogste vier divisies van het Engelse voetbal (Plymouth Argyle in League One (dat is twee niveaus onder de Premier League) komt het dichtste bij, maar Plymouth ligt in Devon.)

Tegelijkertijd zorgt die afgelegen ligging ervoor dat Cornwall z’n eigenheid lijkt te hebben bewaard. Ik ben geen McDonald’s of Burger King tegengekomen. Ik heb zelfs geen Subway gezien. De grootste supermarkt is de Co-op, een soort Spar. En de geïsoleerde ligging brengt vreemde muziek voort. Ver weg van Londen en zonder noemenswaardige platenzaken ontwikkelde de enigmatisch Aphex Twin, die in het county opgroeide, een heel eigen elektronicastijl. Hij schijnt regelmatig door Cornwall te rijden in z’n eigen tank (ik heb ‘m niet gezien).

Ondanks de bedenkingen van m’n Engelse bootgenoten ging ik dit jaar toch naar Cornwall. Met de trein. Dat kan prima vanuit Nederland, al vergt het wat planning. De Eurostar brengt je in ruim drie uur naar London St. Pancras. Vandaar kan je met de metro naar London Paddington Station voor de trein naar Penzance in Cornwall. Dat komt vrij nauw, dus ik besloot op de heenweg een nacht in Londen te verblijven.

Daarnaast had ik een week in Cornwall gepland, waarbij ik had bedacht dat ik vier dagen nodig zou hebben voor de échte must sees. Mijn redenering was bij Cornwall dezelfde als indertijd bij Ierland: het weer kan wisselvallig zijn. Zélfs in het zuidwesten, dat een subtropisch klimaat zou hebben. Op die manier zit je ruim in je jasje om alles te doen wat je vooraf hebt gepland; twee verregende dagen zijn ingecalculeerd. In Ierland werkte dit perfect. Ik heb toen alles kunnen doen wat ik wilde doen, het is nog steeds m’n favoriete vakantie.

Helaas. Engeland is geen Ierland. De Engelse zomer was niet anders dan de Nederlandse dit jaar: regen, regen en regen. En niet af en toe een bui, maar vier van de zes dagen was het ronduit grauw, met eindeloze miezer, of storm en slagregens. Het enige devies was binnenblijven op de glampingsite, bovenop een heuvel bij St Ives, en er het beste van proberen te maken. Dat ging trouwens prima; in boekwinkels in St Ives en Penzance kocht ik twee verhalenbundels: eentje met verhalen die zich in Cornwall afspelen, en eentje met verhalen van Daphne du Maurier, de belangrijkste schrijver die het county heeft voortgebracht (Du Maurier schreef The Birds, later verfilmd door Alfred Hitchcock. Het verhaal speelt zich af in Cornwall; niet gek gezien de hondsbrutale zeemeeuwen).

De twee Autralische meisjes van amper twintig die ook op de glampingsite verbleven maakten er eveneens het beste van. De gezamenlijke keuken fungeerde als ontmoetingsplek voor de gasten. We kletsten er geregeld bij.
‘Het is nu twintig graden en zonnig in Sydney,’ sprak één van de twee geschokt. ‘En dat is winter in Australië. Hier is het zomer met achttien graden en regen.’
‘Welkom in Engeland,’ lachte ik.

St Ives bij laagwater. Als de haven een speelplaats is voor jonge gezinnen. En Tate St Ives, op een prachtige locatie aan de boulevard boven Porthmeor Beach.

Maar op de schaarse momenten dat de zon doorbrak, trok ik eropuit. Cornwall is prachtig en St Ives is de perfecte uitvalsbasis. Het ligt prachtig aan de kust, en is gezegend met maar liefst drie stranden. Het heeft idioot steile straatjes, bovendien zeer smal, die vreemd genoeg niet autoluw zijn gemaakt. Dat zorgt op die schaarse zonnige dagen voor enorme verkeersopstoppingen in het centrum (Gwenno heeft er een liedje over, Daromres Y’n Howl, dat ‘verkeer in de zon’ betekent). Niet dat iemand op het idee komt om autogebruik te ontmoedigen. De weg langs de haven is het drukste, met daarachter Fore Street, de enige straat die alleen voor voetgangers is.

Ondanks de drukte in de smalle straatjes is het moeilijk niet verliefd te worden op St Ives. De haven die bij laagwater verandert in een speeltuin voor jonge gezinnen, maar die bij hoogwater nog in gebruik is als vissershaven. Het visserstuig ligt op de pier te drogen.

Het stikt van de galeries in St Ives, waarbij de nadruk ligt op keramiek en glas. St Ives groeide halverwege de twintigste eeuw uit tot een kunstenaarskolonie, vergelijkbaar met Bergen of Domburg in Nederland. Het bracht Tate er in de jaren tachtig toe om een filiaal van het museum in het stadje te openen. Tate St Ives zit in een pand aan de boulevard boven Porthmeor Beach, één van die drie stranden. Het is klein, met slechts tien zalen, waarbij het grootste deel van de ruimte opgaat aan tijdelijke exposities. Maar de vaste collectie is prachtig, met werken van lokale helden als Alfred Wallis, Ben Nicholson en Barbara Hepworth. Die laatste woonde tot haar overlijden in 1975 in St Ives, haar huis en studio is nu een museum, het ligt vlak achter Tate St Ives en je kunt met je kaartje beide musea bezoeken.

Tegenwoordig is toerisme de belangrijkste inkomstenbron van St Ives. Dat zorgt voor wrevel. Op stickers met de vlag van Cornwall staan teksten gekerfd als ‘Fuck your second home’. Toeristen drijven met de aankoop van vakantiehuisjes de prijzen verder op, terwijl de lokale bevolking geen huis meer kan betalen. Het merendeel van die toeristen komt uit Engeland zelf, maar ook Duitse toeristen hebben Cornwall in de armen gesloten; op de schaarse momenten dat mensen níet doorhadden dat ik niet Engels ben, gokten ze maar dat ik Duits was. Maar zelfs voor toeristen is St Ives duur geworden. Ik wilde eerst in een bed & breakfast of hotel in het centrum verblijven, maar koos uiteindelijk voor de glampingsite, die wel betaalbaar was (geen slechte keuze, al was het een half uur lopen naar St Ives).

Een stukje Great Coastal Walk: van Land’s End naar Porthcurno.

Reis vanuit St Ives naar het westen en je komt in een glooiend landschap terecht met hier en daar nog een klein dorpje. Zennor, met een oude kerk, waar de dienst net voorbij was en de Reverend een praatje met me maakte en me zegende. Het dorpje heeft een café en een pub. Ga verder naar het westen en de landelijkheid neemt het helemaal over. Hier vind je ruïnes van oude tinmijnen, direct herkenbaar aan de schoorsteenpijpjes. Onderweg naar Land’s End is St Just de laatste stop voor je echt aan het einde van de wereld bent aanbeland. Nouja, het einde van Engeland dan.

Reis het binnenland in en je vindt er overblijfselen uit het Neolitihicum, zoals Mên-an-Tol, een grote cirkelvormige steen met een gat erin. Als je er als vrouw zeven keer poedelnaakt achterstevoren doorheen kruipt, is dat goed voor je vruchtbaarheid. Het schijnt ook goed tegen reuma te zijn. Ik geef het maar even door. Fiets nog een stuk verder, over die extreem smalle en steile weggetjes, en je vindt de dolmen van Lanyon Quoit, niet meer zo spectaculair als voor 1815, toen het bouwwerk instortte bij een storm, maar nog steeds indrukwekkend.

Later in de week trok ik er met de Land’s End Coaster op uit. Die brengt toeristen naar alle uithoeken van het meest westelijke puntje van Cornwall. Door de dorpjes St Just en Sennen, de laatste stops voordat je bij het einde van Engeland bent aanbeland: Land’s End. Niet dat het uitkijkpunt zo indrukwekkend is. Het is verworden tot een pretpark waar je tegen betaling een tekst op het beroemde wegwijsbord kunt laten plaatsen. Uiteraard is er een experience, al is die van de hand van het geweldige Aardman Studios.

Ze vergeten echter dat de echte attractie het landschap is. Prachtig ruw, met de rotsformatie The Longships en de vuurtoren. Vanuit Land’s End kan je een mooi stuk van de Great Coastal Walk wandelen; loop in zuidelijke richting en je komt langs de spectaculairste kustlijn van de Britse eilanden. Langs Nanjizal Beach, een prachtig klein en beschut gelegen strandje, ver weg van de hectiek van Sennen of St Ives, of Gwennap Head, waar je in zuidwestelijke richting weg kunt kijken over de Atlantische Oceaan. De Land’s End Coaster heeft een opstapplaats bij het Menick Theatre, een openluchttheater aan zee. In het binnenland ligt een museum dat zich richt op telegrafie: het was hier waar de transatlantische kabels aan het land kwamen.

Tate St Ives en het Barbara Hepworth Museum. Niet iedereen is blij met toeristen die huizen opkopen, en het stadje bij hoogwater.

Met de trein kan je makkelijk excursies maken naar andere stadjes in Cornwall. Naar het Eden Project, dat buiten het stadje St Austell ligt. Het project werd gerealiseerd in een verlaten steengroeve en bestaat uit zes biomes waar een mediterraan en een tropisch klimaat is nagebootst. Het is de belangrijkste toeristische trekpleister van Cornwall. Het heeft duurzaamheid hoog in het vaandel, vandaar dat bezoekers wordt gestimuleerd met de bus of de fiets te komen. Maar bussen rijden er amper vanuit St Austell, en de route vanuit het treinstation van St Austell is vier mijl én staat zeer slecht aangegeven. Zo slecht dat ik mezelf na een tijdje op een slecht pad met grote keien bevond en me ernstig afvroeg of dit de route naar het Eden Project moest zijn. Immers, op de website waren me goed begaanbare paden beloofd.

Het Eden Project is overweldigend. Met name de tropische kas is indrukwekkend. Er is een waterval, er groeit fruit zoals bananen, passievrucht en avocado’s. Educatie over duurzaamheid en natuurbehoud is hier het devies; het is één van de favoriete projecten van voormalig prins, tegenwoordig koning Charles. Helemaal bovenin de tropische kas is een uitkijkpunt. Niet dat ik daar ben gekomen; er was een wachttijd van drie kwartier. Want het Eden Project is druk. Zeker in de vakantieperiode is het zaak vroeg te gaan, voordat de biomes worden overgenomen door gezinnen.

St Austell zelf is een middelgroot stadje waarover de reisgids weinig positiefs kan melden. Ik snap dat wel. Het centrum is uitgestorven en de meeste zaken in de belangrijkste winkelstraat zijn gesloten. Het maakt een troosteloze indruk, zeker vergeleken met het bruisende St Ives, of Falmouth, waar een filiaal van de University of Exeter is gevestigd (want Cornwall heeft geen eigen universiteit).

Falmouth doe ik later in de week aan. Als ik weer een verregende dag heb, maar ik geen zin heb om weer m’n tijd op de glampingsite te verdoen. Het is een drukke plaats, met een haven met tientallen bootjes. Naast die haven zit het Maritime Museum dat zich vooral op kinderen richt. Als ik er naar binnen ben gevlucht om de eindeloze miezer te ontwijken, is er net een toneelvoorstelling bezig waarin drie als piraten verklede acteurs uitleggen dat ze een hekel hebben aan de Britten. Wie ze wel leuk vinden? De Nederlanders. Even had ik zin om hard te roepen: ‘En terecht.’

Het museum is verrassend leuk en alleen al een bezoek waard vanwege het prachtige uitzicht op de haven van Falmouth. Ga naar de kelder en je kunt zien hoe het onderwaterleven in de haven is. De stad zelf is ook op zo’n verregende dag verrassend druk. De belangrijkste straten, Arwenack Street en Church Street, zijn gezellig, al moet ook hier iedereen wijken voor automobilisten (bij thuiskomsde gemeente zowaar auto’s wil verbieden in het centrum).

Het Eden Project, toevluchtsoord bij slecht weer. Op de onderste foto de haven van Falmouth.

En zo ging het zes dagen lang door. Op de meeste dagen harde regen, met af en toe een redelijk zonnige dag tussendoor. Na een week reisde ik terug naar Londen, om daar nog een paar dagen musea te bezoeken en te winkelen. Maar ook in de Engelse hoofdstad werd ik achtervolgd door het wisselvallige weer.

Toch hadden mijn Engelse reisgenoten in Ierland niet gelijk. Cornwall haalt het dan niet bij Ierland, maar het is verrassend mooi. En de eigen taal mag dan door de eeuwen heel zijn gemillimeterd, door de landelijke ligging doet het nog heel authentiek aan. Ik ga graag nog een keer terug, ik ben zelfs al aan het kijken hoe ik dat het beste kan regelen. Als ik de reisplanner moet geloven, kan ik zelfs in één dag vanuit Eindhoven naar Cornwall reizen, waarmee ik een overnachting in Londen uitspaar. En dan zou ik een paar dagen naar de Isles of Scilly kunnen gaan, de archipel 45 kilometer voorbij de kust van Land’s End, die ik nu maar heb laten zitten.

Echt, het zal niet twee keer na elkaar zo’n rotweer zijn. Toch?

Zonsondergang boven St Ives.

This entry was posted in Foto's, Reizen and tagged , . Bookmark the permalink.

2 Responses to Cornwall

  1. Thomas van der Steen says:

    Heerlijk om te lezen, supermooie foto’s. Was eens 14 dagen in Cornwall, gezin van 4 leden. Regen 11/14

  2. Frances says:

    Genoten van de mooie foto’s! En je moet echt eens teruggaan. Het weer blijft een gok (net als in Schotland, Ierland en Engeland), maar er is altijd wel iets te doen en/of te zien.
    Al moet ik zeggen dat toen ik in Cornwall (en Devon – vriendin in Exeter) was, het weer mooier was. Heb toen ook een aantal best aardige foto’s in St. Ives gemaakt. Het licht is er zo mooi….

Comments are closed.