
Toen ik voor het eerst in de skatehal kwam zag ik een man, ongeveer tien jaar ouder dan ik, door de bowl rijden. Hoog tegen de wanden, anderhalf meter boven de bodem, vloog hij rond. Het leek hem geen moeite te kosten, alsof het vanzelf ging. Op dat moment besloot ik: dit wil ik kunnen. Het kon me niet schelen hoe lang het zou duren, of hoeveel blauwe plekken, schrammen en gebroken botten het me zou kosten: dit wilde ik. Door die bowl rijden. Hárd rijden. Vliegen.
Dat het daarna niet soepel ging is een understatement. Nouja, de eerste anderhalf jaar ging ik behoorlijk vooruit. Er waren valpartijen, er was een enkel bezoek aan de eerste hulp van het ziekenhuis, indroppen bleek doodeng (ik had er niet bij stilgestaan dat indroppen wel essentieel is voor rijden in een grote, diepe skatebowl) en de ollies lukten voor geen meter, maar er was een stijgende lijn zichtbaar.
Op 1 maart 2020 ging de skatehal dicht voor een grote verbouwing die anderhalf jaar zou duren. Dat hoefde geen probleem te zijn; op de laatste dag timmerde ik een eigen skateramp in elkaar. Ik reed tegen die tijd al veel buiten, dus de sluiting van de skatehal zou ik wel overleven. Op het Stadhuisplein stond een funbox, met vrienden bedacht ik hoe we die uitdagender konden maken. En die lessen? Ach, desnoods ging ik een tijdje skatelessen volgen in Den Bosch of Tilburg.
Toen kwam corona, en daarmee ook de angst, de neerslachtigheid en de eenzaamheid. De eerste maanden ging ik nog vooruit. Er waren fijne bezoekjes aan skateparken in Den Bosch, Amsterdam en Düsseldorf. Maar na die eerste coronazomer werd ik angstiger. Ik werd voorzichtig en ging verkrampt rijden. Wie verkrampt rijdt, valt sneller, en wie vaak valt, durft minder. Ik ging niet alleen niet meer vooruit, ik verleerde dingen.
‘Leren gaat niet altijd in een gelijkmatig stijgende lijn,’ hield een vriend me voor.
Geen stijgende lijn, oké, maar ik was de schamele dingen die ik wel kon in sneltreinvaart aan het verliezen. Dit was geen stagnerende lijn, dit was een achtbaan die heel hard naar beneden denderde.
Voorjaar 2022 bereikte ik een dieptepunt. Stond ik weer bijna trillend op m’n board. Eventjes op m’n skateboard naar de stad rijden? No way. Indroppen in de bowl op Kastelenplein? Ik moest er niet aan denken dat ik dat ooit zou doen. De golfjes in de skatehal? Ik zou ze probleemloos moeten kunnen nemen, maar ik blokkeerde volledig. En de funbox op het Stadhuisplein? Meer no-funbox. Ik durfde niks meer. Eerst maakte ik een lelijke val in de skatehal, daarna ging ik onderuit in het skatepark in Meerhoven en moest ik naar de eerste hulp voor hechtingen in m’n kin. Wat deed ik nog op dat board?
Toen kwam het herstel. Het ging langzaam, maar na de zomer was het er weer. Ik voelde me beter, het zelfvertrouwen kwam terug, en daarmee ook de oude trucjes. M’n skateleraar bleef geduldig. Ik maakte weer vooruitgang. Tijdens een les gingen we switch rijden. Dat wil zeggen: met je andere voet voor op het board dan dat je gewend bent. Voor niet-skaters: het is het beste te vergelijken met schrijven met je andere hand. Een enorme mindfuck, maar het hielp wel. Ik kreeg meer vertrouwen als ik weer in m’n gebruikelijke houding op m’n board stond. Ik leerde zelfs nieuwe dingen. Steeds meer oude trucjes kwamen terug; de funbox, iets supersimpels, lukte weer. Waar ik eerst verkrampte en m’n hele lijf uitschreeuwde dat ik het niet moest doen, kon ik mezelf er nu toe zetten om bepaalde trucjes te proberen.
Soms reed ik rond in de nieuwe, tweede skatebowl die het skatepark tijdens de renovatie had verbouwd. Hij was nog altijd te hoog voor mij om in te droppen, dus ik miste de snelheid. Af en toe dropten we in tijdens de les, maar meestal was het te druk met andere skaters. Soms stond ik met m’n board op de rand minutenlang te twijfelen, om het uiteindelijk toch níet te doen. Skateboarden is negentig procent psychologisch.
Januari vorig jaar zat ik na afloop van de skateles op donderdagavond aan de bar wat te drinken met een vriend. Een vast ritueel. Hij is de enige die ik volledig vertrouw met het helpen bij trucjes, maar ik vraag niet graag om hulp. Ik had gezien dat het niet druk was bij de bowl.
‘Zou je willen helpen indroppen?,’ vroeg ik voorzichtig.
‘Ja hoor, natuurlijk,’ was het geruststellende antwoord.
Hij hoefde maar twee keer te helpen, daarna deed ik het zelf. Dat niet alleen, ik reed probleemloos op de eerste bocht af, nam die backside (de makkelijke manier, met je gezicht naar beneden), reed op de volgende bochten af en deed die ook meteen frontside (de moeilijke versie, paradoxaal met het gezicht naar boven gericht). Daarna bleef ik tot na sluitingstijd de indrop oefenen.
De dag erna ging ik ‘s middags meteen weer terug naar de skatehal. Even stond ik twijfelend op de rand. De angst was er weer, maar gelukkig was dit keer een andere bevriende skater aanwezig, dus ik vroeg ‘m of ie één keer wilde helpen. Daarna ging het weer zonder problemen. De rest van de middag deed ik niks anders meer. Zaterdagmiddag: hetzelfde verhaal, alleen had ik nu bij het indroppen echt geen hulp meer nodig. De eerstvolgende keer dat ik daarna in de skatehal kon zijn was dinsdagmiddag. Ik stond met klamme handjes op de rand, maar ook toen lukte het alleen. Ik haalde opgelucht adem: nu kan ik het écht.
Maanden later reed ik nog niet vlekkeloos door die bowl. Het aansnijden van de bochten ging moeizaam, en ik kwam niet hoog genoeg. De snelheid kon ook beter, maar dat bleek een kwestie van blijven oefenen. Nouja, de nieuwe wieltjes die ik voor m’n verjaardag had gekregen hielpen ook. Een keer kwam nadat ik een rondje had gereden een jonge gast naar me toe die me verlegen vroeg of ie me tips mocht geven. Ik legde daarop uit dat ik nog maar pas indropte in de bowl, waarop ik uitvoerig werd gecomplimenteerd (en alsnog tips kreeg).

Niet alleen de bowl lukte nu goed. Ik deed powerslides op de hoge ramp in het skatepark in Meerhoven (een jonge skater merkte vol ontzag op dat ie dat nog nooit iemand had zien doen). De golfjes in de skatehal? Ik probeerde ze weer eens. Ik skatete weer regelmatig naar de stad en terug. Ik was bijna weer op m’n oude niveau.
Intussen bleef die grote bowl in m’n achterhoofd hangen. Die bowl, waar ik ooit die man in had zien rijden. Om daar hard in rond te kunnen vliegen moest ik indroppen. Maar die bowl is diep; Als ik erin sta, kom ik niet boven de rand uit. Ik ben 1 meter 88. Dat maal twee is de diepte waar ik van bovenaf in kijk.
Eind november hielp een vriend me met de indrop, want alleen ging ik dit nooit durven. M’n maag keerde om, maar ik deed het. Daarna deed ik het nog vijf keer. Met hulp, maar toch. Zo ging het een paar weken verder. Elke donderdag na de les hielp hij me met indroppen. Het ging steeds beter.
‘Die kan je makkelijk alleen,’ verzekerde hij me.
Hij was niet de enige. Menig andere skater keek toe en zei dat ik ‘m écht alleen kon doen. Ik tikte dan tegen m’n helm en antwoordde dat het koppie daar echt anders over dacht, maar dat ik snapte dat ik er heel dichtbij was.
29 december was ik weer in de skatehal. Ik wilde die drop-in nog voor het einde van het jaar kunnen. De week erop zou ik m’n twee jongste nichtjes en neefje meenemen naar het skatepark. Hoe cool zou het zijn als ik ze dit trucje kon laten zien?
Ik deed een paar pogingen met hulp van m’n vriend. Eerst liep hij mee, daarna hield ik één hand vast. Eén hand is geen hand, hield ik mezelf voor. En ineens viel het kwartje. Ik focuste me op een punt in de bowl en kon me steeds beter over de angst neerzetten. Na nog een paar pogingen kon ik alleen indroppen. Het ging zo snel dat ik pas tegen de tijd dat ik aan de andere kant van de bowl was besefte wat er was gebeurd. Daarna bleef ik tot sluitingstijd doorgaan met indroppen. Mijn vriend maakte een paar filmpjes die ik meteen naar de appgroep van m’n skateklasje stuurde. ‘Trots’, appte m’n skateleraar. Op Instagram kreeg ik veel positieve reacties van andere skaters. Als je zelf skatet, weet je hoe moeilijk het is om deze stap te zetten.
Die nacht sliep ik slecht. Van opwinding dat het me eindelijk was gelukt alleen in te droppen in de skatebowl, maar ook van het vooruitzicht dat ik morgen weer terug moest naar de bowl en het nu écht alleen moest doen. Ik dacht aan die andere bowl, die ik op een avond kon, om de volgende dag toch weer met trillende benen, klamme handen en een lijf dat schreeuwde dat ik dat toch écht niet moest doen aan de rand te staan.
Met die grote angst ging ik de volgende dag, direct na de opening van de hal, terug. Eerst reed ik een paar rondjes om de bowl, de Top 2000 op m’n koptelefoon. Ik haalde een paar keer diep adem en praatte mezelf moed in: ik kon dit gisteren alleen, dan kon ik het vandaag ook. En ik wilde dit toch zo graag? Als ik deze bowl zou kunnen, zou ik komende zomer ook de bowls buiten kunnen rijden. Die op het Kastelenplein, of in Amsterdam, Den Haag of Leeuwarden.
Ik luisterde nog naar 505 van de Arctic Monkeys (nr. 381 in de Top 2000), toen deed ik m’n koptelefoon af, zette m’n helm op en zette m’n bord tegen de coping. Ik zuchtte diep en voelde het zweet in m’n handen staan. Toen focuste ik me op een punt, telde af en ging. Ik deed het. Ik wilde het uitschreeuwen van blijdschap, maar in plaats daarvan zuchtte ik nogmaals heel diep. Ik klom uit de bowl en stond vijf minuten te trillen op m’n benen. Toen appte ik m’n vriend dat het me was gelukt. Daarna dropte ik nog een keer in. En nog een keer. En nog een keer. In totaal dropte ik die dag dertig keer in. Elke keer als ik indropte werd die bowl een beetje minder diep. Na tweeëneenhalf uur indroppen én weer uit de bowl klimmen kwam het m’n neus uit.
Vlak na de jaarwisseling ging ik skaten met m’n neefje Sjors. We gingen naar de grote bowl.
‘Kijk eens wat ik kan,’ zei ik tegen ‘m en ik dropte in. Ik geloof niet dat hij heel erg onder de indruk was. Een dag later had ik m’n nichtjes Lise en Sophie meegenomen. Ook hen liet ik zien wat ik kon. Ik kreeg als reactie twee goedkeurende blikken. That’ll do.
Nu rij ik elke keer als ik in het skatepark ben in de grote bowl. Ik drop in en probeer de beste lijnen te vinden om te rijden. Steeds ga ik een stukje hoger en sneller. Nouja, snéller is lastig want de bowl is notoir stoffig dus ik heb de lagertjes in m’n wielen al een keer moeten vervangen; ik kwam nog amper vooruit. Indroppen kost bijna geen moeite meer, de grootste uitdaging is nu om op zo’n manier uit de bowl te klimmen dat ik geen blauwe plekken op m’n knieën krijg. En stiekem kijk ik naar nog hogere drop-ins, elders in de hal. Die heb ik nu ook unlocked.
Sommige dingen die ik tijdens en na corona ben kwijtgeraakt, heb ik niet meer teruggekregen. De onbevangenheid ben ik kwijt. Maar als ik zeg dat het skaten lekker gaat, probeer ik eigenlijk te zeggen dat het goed met mij gaat. De twee zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Die man die ik in de bowl zag skaten, de eerste keer dat ik in de skatehal kwam, zie ik nog wel eens rijden. Ik heb ‘m nog nooit gesproken.
