Onderzoeksjournalist

Een paar jaar geleden raakte ik in de sportschool aan de praat met een oudere man, net gepensioneerd. Ik vertelde dat ik als eindredacteur bij de Belastingdienst werkte, en een paar jaar bij de BelastingTelefoon had gewerkt. Z’n zoon had daar ook gewerkt, dus hij vroeg of ik hem kende. Dat bleek het geval. Niet heel gek; ik was werkzaam als expert en moest in die hoedanigheid honderden collega’s beoordelen of coachen.

Die zoon had op zijn beurt verteld dat z’n vader docent was geweest aan de School voor de Journalistiek. In m’n eerste jaar aan de opleiding, in 2000, had ik ‘m zelfs als tutor gehad. Ik vertelde dit aan m’n collega. Z’n vader had een onuitwisbare indruk gemaakt door op de eerste dag van het trimester mede te delen dat hij in z’n derde echtscheiding zat en dat hij van alle medewerkers van de opleiding de meeste klachten van studenten had gehad. Hij was daar trots op.

Dat ik hem ooit als docent had gehad, vertelde ik niet als ik ‘m in de sportschool zag. Ik vond het grappig, hij praatte met me zonder dat hij dat wist.

Een paar weken terug vertelde hij over een bezwaar dat hij aangetekend naar de Belastingdienst had gestuurd. Zou dat ontvangen zijn? Ik dacht van wel, maar wist het niet zeker, dus ik zou het nakijken.

Een week later vertelde ik ‘m dat het bezwaar inderdaad moest zijn ontvangen, maar dat een bezwaar tegen het belastingtarief in box 3 niet meer nodig was, omdat alle te laat ingediende bezwaren toch zouden worden ingewilligd. Hij was blij. Ik gaf op mijn beurt aan dat het als belastingdienstmedewerker fijn is om te horen dat iemand blij met me is.

Blijkbaar had hij afgelopen week over mij verteld tegen z’n zoon, die op zijn beurt eindelijk het grote geheim had gedeeld met z’n vader, want vandaag kwam hij het krachthonk inlopen: ‘Jij hebt nooit verteld dat je journalistiek hebt gestudeerd.’
Ik lachte: ‘Ik heb je zelfs een trimester als tutor gehad.’
‘En daar kom ik pas na twee jaar achter,’ lachte hij.

Nouja, het was niet de module onderzoeksjournalistiek die ik bij ‘m volgde.

Posted in Eindhoven | Tagged | Comments Off on Onderzoeksjournalist

Schoolklas

Op m’n hardlooprondje werd ik tijdens een stuk over het fietspad langs het kanaal bijgehaald door een klas basisschoolleerlingen. Ik ben slecht in leeftijden schatten, maar ze leken me een jaar of tien, elf. Groep 7 of 8 dus, onder begeleiding van enkele docenten. Ze sloegen geen acht op me, alleen de docent die voorop ging in de stoet groette me toen ik in de berm naast het fietspad ging lopen.

Terwijl de schoolklas me langzaam inhaalde, ving ik flarden van gesprekken op. Twee meisjes waren een spelletje aan het doen en probeerden bij elke letter van het alfabet een Engels woord te vinden.
‘De D, de D,’ zei één van de twee hardop denkend, om even later blij uit te roepen: ‘Duck!’

Twee jongetjes bespraken met elkaar de hitlijsten. Het ging over, uiteraard, Harry Styles en eentje probeerde op de titel te komen van die andere grote hit: ‘Watermelon High, Watermelon Sugar, zoiets.’

Dat was ik, dacht ik, terwijl ik verder rende. Ik haalde elke week het blaadje van de Top 40 bij de platenzaak naast de Albert Heijn en hield nauwgezet in de gaten of mijn favoriete hits waren gezakt of gestegen. Een zaak die van levensbelang was.

Maar zo’n tien meter achter de lange trits leerlingen fietste nog één jochie, in gesprek met een docent. Nouja, het was meer een monoloog, druk pratend probeerde hij niet alleen z’n klasgenoten, maar ook z’n gedachten bij te houden. Zij knikte af en toe of zei iets instemmends, al was dat niet nodig. Zo nu en dan ging hij op de trappers staan om niet helemaal achterop te raken bij de groep.

Terwijl de schoolklas langzaam uit het zicht verdween, dacht ik: nee, dát was ik.

Posted in Eindhoven | Tagged , | 2 Comments

Naaiquiz

Ik heb door de jaren heen wel wat meegemaakt met de pubquiz in De Wildeman.

Het is vooral het bedenkelijke niveau wat me al jaren zorgen baart. Het grote aantal vragen over Goede Tijden Slechte Tijden, wat ons noopte een extra teamlid te ronselen dat dagelijks GTST kijkt (al nam het aantal vragen over GTST na haar komst ineens sterk af). Ook gaat het te vaak over eten, en dan vooral het menu van de McDonald’s of bepaalde smaken chips, of ijs van Ben & Jerry’s. De belangrijkste sport van Nederland is darts. Als het over radio gaat komen de makers niet verder dan Radio 538 (daarbij gemakshalve vergetend dat Radio 2 al jaren de best beluisterde zender van Nederland is). Als er naar films wordt gevraagd is het standaard de grootste cliché blockbuster in plaats van een fatsoenlijke arthousefilm, en in de audioronde is geregeld muziek uit het genre ‘Nederlandse feestmuziek’ te horen. Of, zoals een barmedewerker ooit smalend reageerde toen ik het over de B-artiesten uit de audioronde had: ‘Wat? Loopt bij jou het alfabet niet tot de Z?’

Tot slot kan porno zich in de grote belangstelling van de quizmakers verheugen. Er is naar standjes gevraagd waarvan ik niet eens wist dat ze fysiek mogelijk waren.

Maar, zoals de presentator me eens toevertrouwde, ieder team moet een leuke avond hebben en minstens vijftig punten kunnen scoren. Mijn tegenwerping dat pubquizzen dan misschien niks voor je is en dat je beter een andere hobby kunt zoeken werd hooghartig weggewoven.

Niet dat de makers geregeld blunderen. En het daarbij niet over hun hart kunnen verkrijgen om toe te geven dat ze het mis hebben. Bij een vraag over de grondleggers van het kubisme werden de antwoorden Georges Braque en Pablo Picasso niet goed gerekend, ook niet nadat de presentator de halve kroeg boos aan z’n desk had staan. Het moesten Paul Cézanne en Pablo Picasso zijn, aldus de presentatoren. Blijkbaar heeft de organisatie een heel eigen visie op de kunstgeschiedenis. Arme Georges, zomaar op een dinsdagavond in een Eindhovense kroeg kaltgestellt.

Toen om de hoofdstad van Tanzania (uitgesproken met de klemtoon op ‘za’) werd gevraagd, heb ik voorgesteld Dar es Salaam in te vullen in plaats van het correcte antwoord Dodoma, omdat ik zeker wist dat ze het verkeerde antwoord op hun formulier hadden staan en in discussie gaan met de presentatoren zinloos was. Ik kreeg gelijk.

Bij een Top 2000 Quiz kregen we eens de vraag welke drie door Toto bezongen meisjesnamen in de Top 2000 staan. Ik had eerder die dag Mushanga gehoord en wist dus zeker dat dat een correct antwoord was. Maar als Mushanga in de Top 2000 stond, dan zou dat toch zeker ook gelden voor Rosanna en Pamela. We schreven Mushanga en Rosanna op, om tot onze verbazing te horen dat alleen Rosanna en Pamela correct waren. Ik vertelde het hulpje van de quizmaster dat Mushanga toch echt correct was. Na lang wachten kwam hij terug, en sprak de onvergetelijke woorden: ‘Ja, je hebt gelijk, maar je krijgt niet het punt.’

Het was de laatste keer dat ik meedeed aan de Top 2000 Quiz.

Het verkeerd uitspreken van namen zorgt geregeld voor hilariteit. We houden ons hart vast bij namen als Liam Neeson of Ralph Fiennes, en de naam van de Parijse avenue de Champs-Élysées wordt doodleuk in het Engels opgelezen. De naam Zeus is door de jaren heen op heel veel verschillende manieren uitgesproken, zelfs op manieren die ik niet mogelijk had geacht, behalve de juiste. Als quizteams maken we er onderling grappen over.

Toen de quiz tijdens de coronalockdowns via YouTube werd uitgezonden ging zoveel mis (verkeerde slides in beeld, verbindingen die wegvielen, vragen verkeerd genummerd, onjuiste antwoorden in beeld) dat de makers het na een tijdje trots als hun eigen trademark gingen zien. Wij wilden niet te flauw doen. Zij hadden het al moeilijk zat, en wij hadden weer een mooie gelegenheid om met elkaar bij te praten. Ik maakte braaf elke week na het spelen een vrijwillige bijdrage over.

Ik speel dus niet mee voor het niveau van de quiz. Dat is er bijna niet. Maar een avondje pubquizzen verwerd tot een gezellig samenzijn, waarbij we tussendoor invulden wat ‘getting oreod’ of ‘docking’ inhoudt, of hoe de pornoversie van Gladiator heet (google zelf maar).

Die belabberde kwaliteit was de voornaamste reden dat ik jarenlang niet heb meegedaan aan het Zuid Nederlands Quiz Kampioenschap (ZNQK). Het ging te vaak over porno en pijltjesgooiers, en te weinig over goede muziek en kunst. Sommige van m’n teamgenoten speelden dan voor de gelegenheid mee met een ander team en verzekerden me na afloop dat het echt niet zo slecht was als ik me had voorgesteld.

Daarom liet ik me verleiden dit weekend toch met het ZNQK mee te doen.

Boy. Was I wrong.

Het begon goed. Ons team was op volle sterkte en we lieten weinig steken vallen. Na drie rondes stonden we gedeeld tweede. Na zes rondes stonden we nog steeds tweede, maar niet langer gedeeld. Het niveau van de quiz was niet bijster hoog, maar de sfeer was goed en tot mijn opluchting was het aantal vragen over parfumflesjes, of welke smaken ijs ze bij de McDonald’s verkopen vrij beperkt. Ik zou zelfs voorzichtig durven stellen dat de quiz enig niveau had.

Maar toen kwam ronde 7. In deze ronde moesten we een liedje aan een kunstwerk én een tweede afbeelding koppelen. Bijvoorbeeld: een liedje van Keane verbinden met een kunstwerk van Edward Kienholz (The Beanery) en een afbeelding van Mr. Bean. Leuk idee, waarmee het niveau van de quiz danig werd opgekrikt. Bovendien: popmuziek én kunst. Twee van mijn favoriete onderwerpen waarmee in principe niks mis zou moeten gaan. De maximale score van vijftien punten kon ons niet ontgaan. Eitje.

Alleen was het antwoordformulier nogal euh… verwarrend. In de kunstwerken waren twee vakjes gemaakt, maar wat we daar precies moesten invullen was onduidelijk. We overlegden met elkaar maar kwamen er niet echt uit. Ja, we wisten alle antwoorden wel, maar waar en hoe moesten we dit formulier nou invullen? We probeerden de aandacht van de organisatie te trekken. Geen reactie. We bleven zwaaien, en riepen zelfs een keer. Ik begon lichtelijk in paniek te raken. Pas toen de fragmenten voor de tweede keer werden gedraaid kwam één van de presentatoren bij ons staan. Hij haalde z’n schouders op: ‘Hoezo is het onduidelijk? Iedereen snapt het.’ Een weinig toeschietelijke houding.

Op dat moment vulden we alles in paniek in zoals we dáchten dat het moest worden ingevuld. Toen de antwoordformulieren werden opgehaald zei ik dan ook dat we extra tijd nodig hadden en dat het door hun onduidelijke uitleg kwam dat we in de war waren geraakt, en dat ik de antwoorden graag wilde toelichten.

Geen reactie.

Toen had ik al het vermoeden dat we zwaar benadeeld zouden worden. Het liefste was ik meteen woedend weggelopen, maar dan had ik m’n teamgenoten in de steek gelaten. En nouja, misschien, heel misschien zou het toch goed komen. We hoorden om ons heen verschillende teams klagen over het verwarrende antwoordformulier. Als het meeviel zouden ze me wel komen verzekeren dat het toch goed was gekomen met m’n uitleg.

Als alles goed was gegaan, hadden we een eindscore van 130 punten gehad. Een heel goede score, omdat bij de laatste editie 126,5 punt voldoende was geweest voor de eerste plaats.

Maar toen de eindstand werd voorgelezen bleken we slechts 120 punten te hebben behaald. Een zevende plaats. De winnaars hadden 127 punten. Nouja, winnaars. Wíj waren de winnaars. We waren bestolen. Genaaid door de organisatie die ten eerste geen duidelijk antwoordformulier had gemaakt, ten tweede niet tijdig reageerde toen wij aangaven er niet uit te komen en ten derde niet eens thuis gaf tóen ze eindelijk aan onze tafel stonden. Op een half puntje verliezen had ik minder erg gevonden dan buiten onze schuld om tien punten benadeeld worden.

Het is een understatement als ik zeg dat ik woest was. Opvallend genoeg vond niemand van de organisatie het nodig om even aan ons tafeltje te komen staan om ons te feliciteren met onze zevende plaats. Alsof ze zelf ook donders goed doorhadden dat ze er een rotzooi van hadden gemaakt. Ik zocht daarom zelf één van de presentatoren op en hield hem het papiertje waarop we zelf onze score hadden bijgehouden voor: ‘130!’, riep ik woest.
Hij haalde schaapachtig z’n schouders op en stamelde iets onverstaanbaars.
‘Nou?,’ herhaalde ik. ‘Wíj hebben gewonnen.’
Om snel een einde aan de ongemakkelijke situatie te maken pakte hij m’n hand vast en schudde die een keer, om zich vervolgens snel uit de voeten te maken.

Een merkwaardige reactie. Ik stelde me voor hoe dat in De Wildeman zou gaan. Dat ik een vegetarische burger bestel en in plaats daarvan spareribs krijg, en dat de barmedewerker dan de schouders ophaalt als ik zeg dat ik iets anders had besteld.

Nu was ik zo mogelijk nog bozer.

Dat je een quizkampioenschap organiseert en je zaakjes niet op orde hebt is laakbaar. Dat je geen sjoege geeft als je als team vragen hebt eveneens. Maar dat je na afloop zelfs niet openstaat voor feedback, niet snapt dat een team boos is omdat het gigantisch is genaaid omdat het de échte winnaars van de quiz zijn is onvergeeflijk.

Want dat is het grootste probleem. Als je kritiek hebt, dan krijg je geen reactie. Feedback waarmee je de kwaliteit van je quiz kunt verbeteren. Je kunt ervan leren. Of, als je een reactie krijgt, dan krijg je te horen dat je een slechte verliezer bent. Dat is niet overdreven, want dat is al regelmatig gebeurd. De presentator heeft het wel eens gezegd toen we ‘m eens corrigeerden: ‘Ik reken dat antwoord ook maar goed, anders gaan hier straks teams huilen.’

Tja, denk ik dan. Wie is hier nou kinderachtig?

Afgelopen dinsdag heb ik uit veiligheidsoverwegingen de reguliere pubquiz overgeslagen. En dat ga ik de komende weken ook doen. Tegen m’n teamgenoten heb ik gezegd dat de organisatie me best mag bellen, maar alleen als ze hun excuses aanbieden én de uitslag corrigeren. Dat gaan ze niet doen omdat ik weet dat het ze niks interesseert, sterker, ze zijn me liever kwijt dan rijk, en dus kunnen ze me beter niet bellen.

Ik had deze blog liever niet geschreven. Het liefste had ik gehad dat mijn kritiek na afloop serieus was genomen. Dat ze eindelijk, na al die jaren quizzen, eens zouden begrijpen dat het de moeite loont om naar je deelnemers te luisteren. En dat het niet erg is om je fouten toe te geven. Maar ik word niet gehoord.

Ik doe nooit meer aan het ZNQK mee. Waarschijnlijk tot grote vreugde van de organisatie, want die zien me als een lastpak.

Maar ik heb geen zin om nog een keer genaaid te worden. Als ik genaaid wil worden, ga ik wel naar de Wallen. Ik ken inmiddels genoeg seksstandjes.

Posted in Eindhoven, Quizzen | Tagged , , | 2 Comments

Transferwatcher

Veel contact heb ik niet met de expats die naast me wonen. Ik weet niet eens om hoeveel bewoners het gaat, vier of vijf, en het contact gaat doorgaans niet verder dan beleefd groeten op straat, of een pakketje aannemen. Ze lijken me heel aardig en ik zou ze graag beter leren kennen. Een paar van hen zie ik soms voor het huis voetballen, eentje speelt geregeld met kinderen uit de buurt. Hij laat trouwens ook aan de lopende band eten bezorgen, vaak ‘s avonds laat. De deurbel is kapot, dus de bezorger staat soms minutenlang voor de deur te wachten, of laat het eten op de stoep achter.

Een paar maanden terug stond de expat die ik gemakshalve ‘de voetballer’ noem voor m’n huis te dralen. Hij zwaaide naar me terwijl ik aan het werk was en belde uiteindelijk na lang twijfelen dan toch maar aan. Hij legde omstandig in het Engels uit dat ie de grijze bak binnen wilde halen, maar dat ie zichzelf nu had buitengesloten. Kon ik de huisbaas voor ‘m bellen? Dat deed ik, en ik nodigde ‘m uit om bij mij te wachten; een mooie kans om nader kennis te maken. Een huisgenoot van ‘m zou over een half uurtje thuis zijn, zo had de huisbaas me verzekerd, dus we kletsten wat. Ik vertelde over m’n werk als quizredacteur, en dat ik onder andere vragen maakte voor een quiz voor expats in de Carrousel. Het leek ‘m niet echt te interesseren.

‘Where are you from?’, vroeg ik.
‘Oman,’ was het verrassende antwoord. Blijkbaar was m’n reactie zo enthousiast dat ie blij reageerde: ‘Oh, do you know it?’
Nouja, kennen, kennen. Ik ken Oman zoals ik kan schaken: ik ken de regels, maar ben er niet goed in. Ik wilde niet de indruk wekken dat ik de volledige geschiedenis van z’n thuisland kan opdreunen (al komt het wel eens voor dat ik meer weet van het thuisland van een expat dan de expat zelf, wat weer vrij ongemakkelijk is). Toen bedacht ik dat veel Nederlanders niet eens weten waar Oman ligt.

Hij legde uit dat hij mechatronics studeerde bij Fontys. Ik betuigde m’n medeleven. Daarna vertelde hij dat hij in het jeugdelftal van Oman (toch nr. 75 op de wereldranglijst van FIFA) had gespeeld, en dat hij z’n voetbalcarrière graag in Eindhoven voortzette. Het liefste bij FC Eindhoven, maar hij had al zolang niet getraind dat hij zich zorgen maakte over z’n conditie. Nouja, zo gaf hij toe, hij moest ook wat minder vaak eten laten bezorgen.

Ik bood aan rond te vragen en we wisselden telefoonnummers uit. Via vrienden en kennissen kwamen wat namen bovendrijven: VV Gestel, Brabantia, Best, maar ook FC Eindhoven kwam weer voorbij. Ik raadde ‘m aan het toch nog eens bij die club te proberen. Ze zouden toch wel begrip op kunnen brengen dat z’n conditie wat achteruit was gegaan?

Een paar weken later wilde ik ‘s avonds naar de sportschool gaan toen hij voor het huis aan het voetballen was. Toen ik de voordeur achter me dicht deed kwam hij enthousiast op me aflopen: hij was bij FC Eindhoven gaan voetballen, was meteen opgenomen in de selectie en stond opgesteld op het middenveld. Hij kreeg zelfs vijf seizoenkaarten van FC Eindhoven om weg te geven. Eentje was voor mij, voor alle hulp. En owja, nu hij me toch sprak, hij zou met z’n teamgenoten een keertje komen pubquizzen in de Carrousel. Kon ik het adres doorgeven?

Een gevoel van trots vervulde me. Het leek me leuk om af en toe naar FC Eindhoven te gaan kijken. Het is toch dé cultclub van Eindhoven (‘Olé olé voor EVV’); als ik bij m’n ouders in Stratum ben, kan ik ze horen juichen als er gescoord is. En dat is, eerlijk is eerlijk, de laatste seizoenen zeer regelmatig.

Ik deelde m’n verhaal op Twitter. Het tweetje werd hier en daar gedeeld en een dag later werd ik in een podcast over voetbaltransfers geciteerd als transferwatcher; een titel die ik met verve draag. Je bent nooit te oud om een nieuwe carrière te beginnen.

Maar daarna werd het stil. Ik hield de sociale media van FC Eindhoven nauwgezet in de gaten. Af en toe werden nieuwe spelers voorgesteld. Ik bekeek filmpjes op Instagram van trainingskampen. Soms spoelde ik terug als ik meende mijn buurman, mijn prof, toch ook een beetje door mij ontdekt, te ontwaren. Ik zag niks. Ik hoorde niks meer, ook niet over de seizoenkaart die me was beloofd. Ik heb ‘m niet één keer in de Carrousel gezien.

Inmiddels is het nieuwe seizoen acht competitiewedstrijden oud. FC Eindhoven heeft de goede lijn van vorig seizoen voortgezet en staat op de tweede plek in de Keuken Kampioen Divisie. Mijn buurman heeft daar geen aandeel in gehad (dan hadden ze wel bovenaan gestaan). Ik heb ‘m nog geen minuut zien spelen, hij zit zelfs niet bij de selectie. Ik durf niet te vragen wat er is gebeurd.

Wel rijdt hij tegenwoordig Eindhoven rond als maaltijdbezorger voor Getir. Ook dat is een carrière.

Posted in Eindhoven | Tagged , | Comments Off on Transferwatcher

Skydive

‘Ga je verder nog iets doen?,’ vroeg m’n surfleraar.
‘Ik ga skydiven,’ antwoordde ik besmuikt.
‘Ow echt?,’ reageerde hij. ‘Ze moeten me heel veel geld betalen voor ik uit een vliegtuig spring.’

Dat zit er niet in. Vooralsnog moet je zelf heel veel geld betalen om uit een vliegtuig te springen.

Lastminute vakanties in het buitenland zijn onbetaalbaar, en dus belandde ik deze zomer een lang weekend op Texel. Daar is weinig mis mee. Ik ben gek op de Waddeneilanden. En hoewel het jammer is dat Texel niet autoluw is, heeft het eiland zat leuks te bieden: sfeervolle dorpjes, mooie stranden, fijne surfschool (Paal 17, aanrader), goed skatepark. Je kunt er prima fietsen.

En je kunt er dus skydiven: vanaf zevenduizend, tienduizend of dertienduizend voet. Met zevenduizend voet heb je een vrije val van slechts tien seconden, bij tienduizend voet is dit dertig seconden en bij dertienduizend voet is het een minuut. Natuurlijk kiezen de meeste springers voor dertienduizend voet. Dat leek me wel wat.

Maar ik ken mezelf. Grote kans dat ik eenmaal op Texel het toch niet aan zou durven. Chickening out. Daar verandert de zeer rationele opmerking op de website dat het veiliger is om te skydiven dan om de weg over te steken weinig aan. Daarom vertelde ik vooraf aan vrienden over m’n voornemen; een voornemen wordt pas concreet als je het durft uit te spreken. Voor mij was het een goede stok achter de deur; nu kon ik echt niet meer terug.

Toch schoot het door m’n hoofd toen ik me maandagochtend op het afgesproken tijdstip bij het kantoortje meldde en de laatste benodigde formulieren invulde: wat als de parachute niet opengaat? Of als ik niet goed aan m’n tandemspringer vast blijk te zitten? Of als het weer omslaat?

Ik dacht aan Alex Honnold in de documentaire Free Solo. Hij beklimt daarin El Capitan in Yosemite National Park, een bergwand van een kilometer hoog, zonder zekering: ‘Als het misgaat, zijn de gevolgen enorm. Maar het gaat niet mis.’ Een bewonderenswaardige zelfverzekerdheid.

Nadat ik was gewogen en licht genoeg bevonden wachtte ik in de hangar waar tientallen mannen en vrouwen rondliepen die druk waren met hun materieel. Een medewerker gaf mij en vier andere tandemspringers instructies: ‘Je kunt je tandemspringer helpen als je bij het springen je borst vooruit houdt, met je hoofd tegen het hoofd van de tandemspringer. Als de springer op je schouders tikt, kan je een normale houding aannemen.’

Terwijl ik een tuig kreeg aangemeten, stelde m’n tandemspringer zich aan me voor.
‘Hi, I’m Lucas. I am your best friend today,’ zei hij.
‘I hope so,’ antwoordde ik nerveus lachend.

Alles in de aanloop naar de sprong is adrenalineverhogend. Als in de hangar m’n naam op het scherm verschijnt dat ik ga springen. Als ik na de kennismaking met de tandemspringer ook kennismaak met Bas, de springer die m’n skydive fotografeert en filmt (ik wil bewijs hebben), en me verzekert dat Lucas heel ervaren is. Het wordt pas echt spannend als ik met de andere springers in het vliegtuig stap en we in twee rijen achter elkaar op de vloer van het toestel plaatsnemen. Als ik door de wolken heen vlieg en vertwijfeld door het raampje naar beneden kijk. En als op vier kilometer hoogte het rolluik opengaat en de eerste skydivers springen.

Shit. Ik ga dit echt doen.

‘I want you to keep your head close to me,’ legde m’n tandemspringer uit terwijl we op de rand van het vliegtuig zaten. Vier kilometer beneden me lag Texel.
‘Oké,’ zei ik en stak m’n duim omhoog. Ik doe niet zo moeilijk.

Het volgende moment leek het alsof ik over de kop ging. Uit m’n ooghoek zag ik het vliegtuig verder vliegen. Het duurde slechts een paar seconden, toen tikte m’n tandemspringer me op de schouders. Ik hing op m’n buik en we vielen met tweehonderd kilometer per uur naar beneden. Ik vloog.

Skydiven is overweldigend. De eerste seconden, het besef dat je het écht doet. Het gevoel van de koude wind die langs je lijf suist. De oorverdovende herrie. De lucht, het mooiste en diepste blauw dat je je kunt voorstellen. Onder je de wolken en Texel, in de verte de contouren van de andere Waddeneilanden. M’n tandemspringer die gebaart dat ik de hand van m’n filmer moet vastpakken. We geven elkaar een zwieper.

Het is niet eens eng. Skydiven voelt niet als vallen. De ervaring is zo overdonderend dat alle angsten die ik vooraf had meteen weg zijn. Geen moment schiet het meer door m’n hoofd of de parachute wel open zal gaan, of dat ik wel goed vastzit aan m’n tandemspringer.

En dan is er na een kleine minuut een kort rukje aan m’n schouders en is er ineens serene rust. Het is windstil. De parachute is opengegaan en we vliegen vlak boven de wolken. Even ben ik gedesoriënteerd.

M’n tandemspringer geeft de hengsels van de parachute aan mij: ik mag sturen.
‘Can I aim for the cloud?’, vraag ik, terwijl we in de richting van een wolk vliegen.
‘Yeah sure,’ lacht hij, al stuurt hij een beetje bij naar de rand van de wolk als hij merkt dat ik écht midden door de wolk wil vliegen.

Langzaam begin ik weer de contouren van het eiland te herkennen. In de verte liggen Vlieland en Terschelling. Ik zie De Slufter, en de rechte wegen van de Eierlandpolder, waar het vliegveld en het parachutecentrum zijn gevestigd. Als we een paar honderd meter boven de grond zijn neemt Lucas de hengsels van me over en maakt een paar wilde bochten naar links en naar rechts, daarna bereiden we ons voor op de landing. Die is snel, maar zacht.

Terwijl ik beduusd op het gras zit, komt de filmer op me aflopen voor een eerste reactie. Ik probeer m’n ervaringen onder woorden te brengen, wat amper lukt. Ik kan alleen maar zeggen hoe heftig het is, en dat ik door een wolk ben gevlogen.
‘Ze smaken lekker he, de wolken?’, lacht hij.
Hij bedankt me voor de mooie sprong.

Ik geef m’n tandemspringer nog een korte omhelzing: ‘That was amazing.’
Hij grijnst: ‘It was a good jump.’

Een uur lang sta ik naar het veld te kijken waar regelmatig andere skydivers landen. De adrenaline giert nog door m’n lijf. Af en toe kijk ik vertwijfeld naar boven. Je kunt vanaf de grond niet eens het vliegtuig zien waar iedereen uit springt. Het is een andere wereld daarboven. En wat is het er mooi.

Posted in Reizen | Tagged , | 3 Comments

Dierenbegraafplaats

‘Perhaps the most horrible spectacle in Britain.’

‘Heb je de sleutel?,’ riep de gids tegen de beheerder van Hyde Park.
‘Oh yes,’ reageerde hij, een opmerking die hij visueel ondersteunde door een grote sleutel omhoog te houden.

Het was het begin van de Secrets of Hyde Park Walk en hoewel die wandeling van anderhalf uur allerlei leuke weetje over Hyde Park omvat, is het duidelijk dat de deelnemers van de wandeling voor maar één ding komen: de Victoriaanse dierenbegraafplaats die plagerig als laatste stop op de rondleiding wordt aangedaan.

Ja echt, Hyde Park heeft een dierenbegraafplaats. Het is een goedbewaard geheim, want het staat op lang niet alle plattegronden van het park aangegeven. Het Pet Cemetery ligt vlakbij Lancaster Gate, één van de ingangen aan de noordkant van het park. Het begraafplaatsje is zorgvuldig afgeschermd voor het grote publiek, met aan één kant grote rozenstruiken en een gebouwtje van parkbeheer, en aan de andere kant een hoge muur. Maar klim op die muur of gluur door de tralies en je kan een glimp opvangen van tientallen kleine grafzerkjes. ‘Perhaps the most horrible spectacle in Britain’, aldus schrijver George Orwell. Niet voor tere zieltjes.

Goed, ik zal niet ontkennen dat ik m’n reisplannen voor Londen deels heb omgegooid toen ik deze wandeling op de website van Royal Parks aangekondigd zag staan. Het is simpelweg de enige manier om het begraafplaatsje te bezoeken.

Leuk dus, al die andere tussenstops tijdens de wandeling: het eiland waar volgens Peter Pan baby’s vandaan zouden komen (‘ik ben tijdens de coronacrisis twee keer opa geworden dus ik weet dat het niet klopt,’ merkt de gids droogjes op, wat bij mij de vraag oproept hoe hij over de totstandkoming van z’n eigen kinderen denkt), en het pleintje waar vroeger de galg stond met de toelichting dat de meeste terdoodveroordeelden stomdronken op hun executie verschenen. En de beheerder van het park wijst met alle plezier het bankje aan waar Damon Albarn z’n hit Parklife heeft geschreven (‘het is één van die twee bankjes, maar hij wil niet zeggen welke. Of hij weet het niet meer’).

Britten leven in het verleden. Met name de Victoriaanse tijd wordt aanbeden, een periode waarin Brittannia still ruled the waves. Er is een diepgeworteld idee dat het land nog steeds een grote wereldmacht is, terwijl het Verenigd Koninkrijk toch echt niet meer het rijk van koningin Victoria is ‘where the sun never sets’. Nouja, of je moet die minuscule eilandjes in het Caribisch gebied, de Atlantische Oceaan en de Pacific meetellen.

Maar het verhaal over Victoriaans Engeland is niet compleet zonder een verwijzing naar de begraafplaatsen. Want hoezeer Britten dan ook verlangen naar de tijd van Charles Dickens, het leven was zwaar, zeker in de hoofdstad Londen. De levensverwachting voor mannen was 40, voor vrouwen 42. De stad had tijdens de industriële revolutie een enorme groei doorgemaakt en telde rond 1840 bijna twee miljoen inwoners en was daarmee de grootste stad ter wereld. Londen was overbevolkt en ronduit smerig. Ziektes tierden er welig. De stad had als bijnaam The Big Smoke, een verwijzing naar de fabrieken.

Mede door die lage levensverwachting ontwikkelden de Britten in de negentiende eeuw een morbide fascinatie met de dood. Een bezoek aan één van The Magnificent Seven, de nieuwe begraafplaatsen die het stadsbestuur buiten het overvolle centrum had laten aanleggen in de jaren dertig en veertig van de negentiende eeuw, was een zondags uitje voor de upper class. Nog steeds zijn met name Highgate Cemetery en Nunhead Cemetery geliefde toeristische attracties. Ik ben er zelf meerdere malen geweest. En tijdens de wandeling door Hyde Park raakte ik aan de praat met een vrouw die verrukt vertelde dat ze als vrijwilliger aan de slag ging in Brompton Cemetery, een andere van The Magnificent Seven.

Dat ook de al evenzeer beminde huisdieren een begraafplaats zouden krijgen is dus niet verwonderlijk. Al ontstond het begraafplaatsje bij toeval. Op verzoek van de diepbedroefde eigenaren werd hier in 1881 de Maltezer terriër Cherry begraven, omdat hij het altijd zo naar z’n zin had in Hyde Park. Voordat we het begraafplaatsje betreden laat de gids dan ook een foto zien van de eigenaar met vermoedelijk de betreurde Cherry. Vanuit het gezelschap klinken vertederende ‘ahs’ en ‘ohs’.

In de decennia erna werd dit hoekje van Hyde Park de favoriete begraafplaats voor huisdieren, voor het overgrote deel honden van gegoede Londenaren. De grafjes hebben hetzelfde type kleine zerkjes (een Londense steenhouwer heeft goede zaken gedaan), met namen als Prince, Baby, Drag, Smut, Marmaduke of Scum (ja echt waar) en opschriften als ‘In loving memory of our faithful little friend Wobble’, ‘Jock, my true and faithful friend’ en ‘To darling little Monty who was drowned in Old Windsor Lock’. Hier is diep gerouwd.

Tussen de graven liggen etensresten en plastic zakjes. Het bewijs dat niet iedereen de officiële manier gebruikt om het begraafplaatsje te bezoeken. Sommige belangstellenden klimmen gewoon over het muurtje.

‘Hebben jullie het moordslachtoffer al gespot?,’ vraagt de gids terwijl alle bezoekers druk foto’s maken, ondergetekende incluis. Het zerkje blijkt langs het smalle pad te staan dat toegang tot de begraafplaats verschaft. Het grafschrift is duidelijk: ‘Balu, son of Fritz, poisoned by a cruel Swiss’.

Rond 1900 stopten de Londenaren met het begraven van hun huisdieren in Hyde Park. Al werd decennia later nog een uitzondering gemaakt voor één van de weinige katten. Maar wat voor één: ‘Ginger Blyth, a king of pussies’. Overleden op de rijpe leeftijd van 24 jaar en zeven maanden; een leven welbesteed.

‘Inclusief een citaat van Shakespeare,’ merkt de parkbeheerder geamuseerd op.

Posted in Foto's, Reizen | Tagged , , , | 1 Comment

Woordle

Ik hou van taal, maar niet van taalspelletjes. Dat klinkt vreemd, maar voor mij is taal het gereedschap om mooie dingen mee te doen. Schrijven bijvoorbeeld. Ermee spelen? Not so much. Het is de reden dat ik een words round in de BBC-quiz Pointless saai vind, en toen ik aan de Nederlandse versie van Pointless (die één seizoen heeft gedraaid) meedeed en een taalvraag kreeg, gaf ik zelfs een verkeerd antwoord. Ik ben helemaal niet goed in taalspelletjes, en het is best irritant dat mensen denken dat ik dat als taalnerd wél ben.

Toen een paar maanden terug de hype rond Woordle losbarstte, stond ik dus niet vooraan. Lingo, maar een beetje moeilijker omdat je de beginletter niet hebt. Of Lingo, maar een beetje makkelijker omdat je zes in plaats van vijf pogingen hebt om het juiste woord te raden.

Toch werd ik nieuwsgierig en deed ik een paar pogingen. En bij elk spelletje (of quiz) ga ik daarbij voortvarend te werk: waar in het format zit het zwakke punt? Kan ik de code kraken? Ik had bedacht dat je moet beginnen met een woord met veel klinkers. Ik gebruikte daarvoor ‘opium’, waarmee je in één klap zestig procent van de klinkers hebt, een goede score. Een vriend wees me erop dat ik met ‘adieu’ zelfs in één keer vier van de vijf klinkers heb. Dat is nog efficiënter. Ik ging variëren met die twee woorden en ik raadde het woord vrijwel altijd.

Mijn beste prestatie was een reeks van achttien goede antwoorden, maar toen ging het mis. En dat was met een woord waarbij de opties eindeloos lijken. Het exacte woord weet ik niet meer, maar denk aan iets als ‘wa.en’. ‘Waden’, ‘wagen’, ‘waken’, ‘wanen’, ‘wapen’, ‘waren’, ‘waxen’: het kan allemaal. En daarvoor is zes pogingen net te weinig. Je kunt een poging (of twee) uitsparen door een heel ander woord te noemen waarmee je drie of vier opties kunt wegstrepen (in dit geval: ‘drang’ of ‘grond’), maar als je al bij poging vijf of zes bent, is dat geen mogelijkheid meer.

Het frustreerde me. Dat ik een woord niet kan raden is nog tot daaraantoe, maar dit voelde meer als domme pech. Gokwerk. Zo zou ik nooit die reeks van 98 overwinningen op rij waar een vriend mee had gepocht overtreffen.

Ik bedacht dat het weliswaar handig is om snel de klinkers van het woord te achterhalen (het tegenovergestelde van Twee voor Twaalf, waar juist de medeklinkers belangrijk zijn omdat die het geraamte van het woord vormen), maar dat je ook zo snel mogelijk belangrijke medeklinkers moet hebben. Maar welke medeklinkers? Genootschap Onze Taal heeft een lijst met de meest voorkomende letters in het Nederlands. Die stamt uit 1985, maar er zal niet gek veel veranderd zijn; misschien komt de y iets meer voor, omdat we meer Engelse leenwoorden gebruiken. De top-15 is als volgt: e, n, a, t, i, r, o, d, s, l, g, v, h, k en m (de u komt pas op plaats nr. 16).

Ik noem de top-15, omdat ik daarmee in drie pogingen dus 15 van de 26 letters van het alfabet kan achterhalen. Ervan uitgaande dat letters als x, y en q (de nrs. 24 tot en met 26) zeer weinig worden gebruikt is drie woorden met vijftien verschillende letters dus heel efficiënt (goed, sommige letters komen misschien meer voor in lange woorden dan in vijfletterwoorden, maar dat verschil lijkt me verwaarloosbaar). Vervolgens ging ik puzzelen of ik drie woorden kon bedenken waarin vijftien van de zestien (de u neem ik ook mee, het blijft toch een klinker) meestgebruikte letters zaten. Dat is lastig, maar ik kwam tot de volgende drie woorden: ‘opium’, ‘krant’ en ‘schel’. Daarmee negeerde ik de d en de g, maar pakte ik wel de p (nr. 18) en c (nr. 22) mee.

Die methode werkte goed. Toch was ik er niet helemaal tevreden mee, dus na wat puzzelen kwam ik tot ‘krant’, ‘gloed’ en ‘visum’. De enige letter uit de top-16 die dan buiten de boot zou vallen was de h, nr. 13 in de lijst. Daar viel mee te leven, in de wetenschap dat er ook vijfletterwoorden zijn met ‘sch’ of ‘ch’.

Terwijl ik dit schrijf borrelen allerlei nieuwe vragen bij me op. Zou je met de percentages die achter de meestgebruikte letters staan een kansberekening kunnen maken (wat ik overigens liever aan iemand als Ionica Smeets overlaat)? En wat zou het slechtste woord zijn om Woordle mee te beginnen? Met enkel letters uit de onderste helft van de lijst? ‘Puppy’ lijkt me miserabel (‘yuppy’ zou nog slechter zijn, maar dat is geen Nederlands volgens Woordle). ‘Buxus’ is niet veel beter.

Een klein probleem is dat sommige woorden maar drie of vier verschillende letters hebben. Denk dan aan woorden als ‘radar’, ‘tenen’ of ‘rotor’. Ik heb daar geen goede oplossing voor gevonden, maar het is zaak dat in het achterhoofd te houden als je na het invoeren van drie totaal verschillende woorden nog maar drie letters van de oplossing hebt.

Ik paste mijn methode een paar weken toe. Soms had ik na twee woorden al drie of vier letters en was het verleidelijk te gaan raden, maar ik wist die verleiding bijna altijd te weerstaan. Nadat ik de drie woorden had getypt kon ik in bijna alle gevallen bij poging 4 al het goede woord invullen. Heel soms had ik nog een vijfde poging nodig. Bijkomend voordeel is dat Woordle aangeeft welke letters je nog niet hebt gebruikt, waardoor je nog makkelijker ziet wat de mogelijke oplossing is.

Ik dacht daarmee de code gekraakt te hebben, maar na dertig keer op rij winst ging het toch mis, en wel bij een verkleinwoord (of verkleinwoordje). Ik begon met m’n vaste rijtje: ‘krant’, ‘gloed’, ‘visum’. Maar daarmee had ik nog altijd weinig letters. Ik probeerde ‘piste’, maar dat was evenmin een succes. Toen ik nog twee pogingen had, probeerde ik ‘zitje’ en ‘eitje’. Het antwoord was ‘bitje’. Nu begon ik me af te vragen of ik geen rekening moest houden met verkleinwoorden. De j staat op nr. 20 in de lijst van Onze Taal, maar er is nog altijd een shitload aan vijfletterwoorden in de Nederlandse taal die op ‘-je’ eindigen. (Al was ‘piste’ een domme keuze, ‘pitje’ was beter geweest.)

Daarna werkte ik een tijdje met de woorden ‘krant’, ‘jodel’ en ‘visum’. Dat ging goed, het werd alleen bij ‘rugby’ (een b én een y), ‘garen’ (waar ik gelukkig goed gokte terwijl ik nog drie andere opties had) en ‘zwaar’ (een z en een w, brrr) een beetje spannend.

Maar tegenwoordig speel ik weer met de woorden ‘krant’, ‘gloed’ en ‘visum’, en hou ik in m’n achterhoofd dat de oplossing ook een verkleinwoordje kan zijn (zoals ik dat al bij sch-woorden deed). Het blijft spannend, want toen ik bij één Woordle na de drie vaste woorden slechts alleen de letter o had, bovendien ook nog op de verkeerde plek, sloeg de paniek toe. Na rustig nadenken bleef als enig mogelijk antwoord ‘hobby’ over (‘jodel’ in plaats van ‘gloed’ had niet veel geholpen, al had dan de o wel meteen op de juiste plek gestaan). Ik blijf dus op m’n hoede, zeker omdat Woordle soms woorden heeft waar ik toch even van achter m’n oor ga krabben (‘heute’, really?).

Inmiddels heb ik de grens van 50 overwinningen op rij overschreden, een mooi record, én een mooie mijlpaal om m’n theorie te delen. Al heb ik nog even te gaan voor ik die reeks van 98 heb overtroffen.

Niet iedereen is onder de indruk van mijn methode.
‘Ik denk dat het werkt,’ constateerde een vriend droogjes. ‘Maar ik denk niet dat ik het zo ga doen. Ik vind het leuker om gewoon te raden.’

Tja. Dat kan natuurlijk ook nog.

Posted in Media, Quizzen | Tagged , | 1 Comment

Trainingsdoeleinden

Leuk hoor, die hangplek in Nuenen: zo’n vijftig meter van het skateparkje, aan de rand van het dorp bij de bossen, bij een buitengym en een klein voetbalveldje. Deze avond hing er een grote groep jongeren rond. De sfeer was gespannen. Alsof je een kamer binnenkomt waar net daarvoor een enorme ruzie is geweest. De spanning hangt in de lucht en schreeuwt je toe: DON’T. GO. HERE. Die behoefte had ik toch niet. Als ik ga skaten, zoals vanavond met een vriendin, heb ik niet veel van doen met de jongeren. Zij hangen, wij skaten. Hoogstens kijken we wat onverschillig naar elkaar.

Na een kwartier kwam een aantal jongeren onze kant op, met hun scooters.
‘Ik zet m’n scooter liever hier,’ zei één van de meisjes zenuwachtig lachend.
Ze gingen op de bankjes bij het skatepark zitten en keken naar ons. Ik was er niet gelukkig mee. Ik hou niet van publiek. De vriendin van me keek ongemakkelijk. ‘Gewoon negeren,’ verzekerde ik haar. ‘Ze zijn niet in ons geïnteresseerd.’

Ik moest denken aan iets dat vorig jaar gebeurde. Een groepje jongeren dat ik vaag kende uit Area 51 was aan het skaten in Meerhoven en kreeg ruzie met een andere groep jongeren. Daarop liep één van hen naar mij toe en legde z’n spullen naast die van mij. Vervolgens begon ie tegen me te praten alsof we elkaar al jaren kenden. Ik speelde het spelletje mee. De groep waarmee hij ruzie had durfde niks meer te doen. Voordeeltje van m’n leeftijd.

De paar jongeren die dachten dat hun rivalen hen niet in het skateparkje met vreemden erbij zouden opzoeken, hadden gelijk. Ze zijn te dom om te poepen, maar ze zijn ook weer niet zó dom.

Maar toen ze naar huis wilden gaan, en richting het fietspad dat tussen het skatepark en de hangplek ligt reden, kwam de spanning die al minutenlang in de lucht hing tot een kookpunt. Iemand schreeuwde ‘kankerhomo!’ en kwam met een groep jongeren uit de bossen gerend. Vanuit de hangplek kwamen andere jongeren aangerend. Voor ik het wist waren zo’n twintig jongeren elkaar midden op het fietspad aan het schoppen, slaan, uitdagen en schelden. Ze gooiden met takken en stenen. Een paar jongeren bleven intrappen op een jongen die al op de grond lag.

Er was een massale vechtpartij gaande en ik zat eerste rang. Gewoon negeren was er niet meer bij. Ik hoopte dat het bij een paar klappen over en weer zou blijven, maar toen het spelletje van afstoten en aantrekken langer doorging liep ik de bossen in en belde de politie.

Eerst probeerde ik 0900-8844: ‘Dit telefoongesprek kan worden opgenomen voor trainingsdoeleinden. Wilt u de politie spreken? Kies dan 1. Wilt u een ambulance? Kies dan…’
Oké, dacht ik. Dat gaat te lang duren. Dan maar 112. Daar kreeg ik, na aangegeven te hebben dat ik in Nuenen was, meteen iemand aan de lijn. Ik legde uit dat er een grote vechtpartij bezig was: zo’n twintig jongeren waren elkaar het schoppen, slaan, scholden elkaar verrot.
‘Hebben ze ook wapens?’ vroeg de medewerker van de meldkamer verveeld.
‘Nee, dat niet,’ zei ik. ‘Maar ze slaan elkaar ook met grote takken.’
‘Ze vechten dus. Verder niks?’, ging hij verder.
‘Nou, ze dagen elkaar uit, schelden, intimideren,’ probeerde ik.
‘Ja, wat is het nou,’ verzuchtte hij, ‘net zei u nog dat ze aan het vechten waren. Nu is het schelden, intimideren. U belt met 112, dan moet het wel levensbedreigend zijn.’

Die laatste opmerking had hij niet moeten maken. Nu was ik woest. Nee, er was niemand in levensgevaar. Nóg niet. Moest ik eerst wachten tot er iemand bloedend op de grond ligt? De medewerker van de meldkamer deed m’n melding af als een onschuldig stoeipartijtje. Dit leek me geen onschuldig stoeipartijtje, en als de politie op tijd was konden ze erger voorkomen.

Terwijl ik in de bossen aan het bellen was, kwam één van de jongeren voorbijlopen. Hij hoorde me praten, rende op de groep vechtende jongeren af en riep: ‘Ze bellen de politie!’

Ik voelde me betrapt en liep terug naar het skatepark.
‘Moet ik even m’n telefoon omhoog houden?,’ zei ik boos tegen de medewerker van de meldkamer.
Ik hield m’n telefoon tien seconden omhoog zodat hij kon meegenieten van het gescheld en gedreig over en weer. Toen hernam ik geïrriteerd het gesprek: ‘Hebt u dat gehoord?’
‘Oké, ik stuur iemand,’ zei hij snel.

Toen de politie vijf minuten later met loeiende sirenes arriveerde, waren de meeste jongeren gevlucht, of hielden zich schuil in de bossen. Ik praatte nog even met de agent. Of het voetbalsupporters waren. Niet dat ik wist. Ze waren in het zwart gekleed, in de bekende paupermerken van hangjongeren.

Toen ik terugliep naar het skateparkje zag ik op het fietspad stenen en grote takken liggen.

Nu maar hopen dat het telefoongesprek is opgenomen. Voor trainingsdoeleinden.

Posted in Eindhoven, Skateboarden | Tagged , , | Comments Off on Trainingsdoeleinden

Labyrint

Ik was een paar dagen in Londen. Eerlijk gezegd wist ik niet waarom ik per se een stedentrip naar Londen wilde maken. Of nouja, eigenlijk wel. Het verlangen stamde van eind februari. Terwijl Nederland heel langzaam alle coronamaatregelen ophief (weet u het nog? De vergislockdown van december en januari?), was in Engeland alles weer terug bij het Oude Normaal. Het voelde als een andere wereld en ik wilde weg uit de hysterie. Toch wachtte ik uiteindelijk nog een paar maanden; je wilt ook een beetje mooi weer hebben.

M’n laatste bezoek aan Londen was inmiddels negen jaar geleden, dus het was tijd voor een hernieuwde kennismaking. Daarvoor kwam ik er een tijdje elk jaar. Boeken en cd’s kopen, foto’s maken, musea bezoeken (The Wallace Collection bijvoorbeeld, te onbekend).

De stad deed verrassend vertrouwd aan: het is er nog steeds druk, chaotisch, ongeorganiseerd en vooral duur. Londen is belachelijk duur. Dat was altijd al zo, maar nu prijst de stad zichzelf helemaal de markt uit. De metro stinkt als vanouds en overal hangen bordjes: don’t do this, don’t do that. Het meest komisch zijn de bordjes die naar corona verwijzen: nee, u hoeft geen mondkapje meer te dragen, maar denk aan andere reizigers die het prettiger vinden als u er wél één draagt, én – whiplash! – wilt u niet oordelen over reizigers die géén mondkapje dragen want daar hebben ze misschien wel een heel goede reden voor. Ze hangen er uit naam van de ‘Mayor of London’ en ik heb tijdens m’n verblijf best een hekel aan die man gekregen.

En toch, die metro blijft fascinerend. De keurige damesstem die ‘mind the gap’ omroept. De namen van de metrolijnen: Piccadilly, Hammersmith & City, Jubilee, Northern (triviafeitje: Morden, het meest zuidelijk gelegen station van de London Underground, ligt grappig genoeg aan de Northern Line). De namen van de metrostations: Mornington Crescent (tevens de naam van een radiospelletje op de BBC), Burnt Oak, Elephant and Castle; ik wil nog altijd een keertje naar Cockfosters, alleen al vanwege de naam. En natuurlijk de plattegrond, wellicht de bekendste kaart van een metronetwerk ter wereld.

Sinds 2014 heeft de metro er een attractie bij. Vanwege het 150-jarig bestaan, het oudste deel van de Londense Underground werd in 1863 geopend en liep van Paddington naar Farringdon Street, maakte Mark Wallinger een uniek kunstwerk. Of beter: hij maakte 270 unieke kunstwerken. Voor elk metrostation (stations van de Docklands Light Railway mochten niet meedoen) ontwierp hij een labyrint, geïnspireerd op de buurt waar het station is gevestigd. (Er is een verschil tussen een labyrint en een doolhof; een labyrint heeft maar één route, een doolhof heeft verschillende doodlopende paden.)

Die labyrinten hebben verschillende betekenissen. Ze zijn een verwijzing naar het doolhof van metrogangen dat onder de Engelse hoofdstad kronkelt, of metrostations, dat op zichzelf kleine labyrinten zijn, maar waar je altijd de uitgang vindt. Daarnaast verwijzen ze naar Ulysses van James Joyce, een roman die vaker als inspiratiebron heeft gediend voor Wallinger en waarin hoofdpersoon Leopold Bloom een dag door Dublin reist, zoals elke dag duizenden mensen met het openbaar vervoer door de Engelse hoofdstad reizen. Je kunt denken aan Daedalus, die uit het labyrint van de minotaurus probeert te ontsnappen. Misschien wel de duidelijkste verwijzing is die naar het labyrint in de kerk. Het volgen van een labyrint, bijvoorbeeld op de vloer van de kathedraal van Chartres, is een vorm van meditatie en bezinning.

De labyrinten zijn in elf verschillende stijlen, of design families, ontworpen, met namen als Square, Woodcut, Chamfered, Native American en Medieval (de laatste is overduidelijk geïnspireerd op het labyrint uit Chartres). Woodcut is m’n favoriet, van Native American ga ik scheel kijken. Het is leuk om de Easter eggs te spotten. De labyrinten van Camden Town en Aldgate East hebben beiden een funky ontwerp, en dat van Bank lijkt in het centrum een soort kluis te hebben. Een ander labyrint lijkt op een stel hersenen, wat misschien een knipoog is naar het ziekenhuis dat er in de buurt zit. De labyrinten van Kingsbury en Queensbury zijn duidelijk broer en zus van elkaar en het kan niet anders of die afgesloten ruimte in het labyrint van Kennington is een verwijzing naar de loop, een stuk metrolijn waar de trein inrijdt om te kunnen keren; niet toegankelijk voor reizigers.

Ik had me niet voorgenomen om elk labyrint dat ik zou tegenkomen te fotograferen, maar toen ik uitstapte op station Marble Arch liep ik er per toeval tegenaan. De rest van m’n verblijf maakte ik er een sport van het labyrint te spotten en er een foto van te maken (daarin ben ik niet de enige). Het is best lastig, want deel van het spel is dat in elk station slechts één exemplaar hangt, waarbij grote stations soms wel vijf of zes ingangen hebben. Een speurtocht in een speurtocht: het past allemaal in het spel dat Wallinger met de reiziger speelt.

Maar mijn nieuwsgierigheid was gewekt, dus ik bestelde het boek dat in 2014 tegelijk met de onthulling van de 270 kunstwerken was verschenen: Labyrint: A Journey Through London’s Underground by Mark Wallinger. Het is een fantastisch koffietafelboek, met op de omslag het labyrint van Chigwell (uit de design family Medieval), de buurt waar de kunstenaar opgroeide. Elk metrostation staat erin beschreven, met een afbeelding van het labyrint in het station. In de tekst staat niet uitgelegd waarom Wallinger een bepaalde ontwerpkeuze heeft gemaakt. Eerst was ik teleurgesteld, maar eigenlijk maakt het niet veel uit. Je kunt er zo op los fantaseren waarom het ene labyrint heel uitgebreid is, en het andere een stuk kleiner. Heeft het te maken met de bevolkingsdichtheid in de buurt? Met het aantal metro-ingangen? Of het aantal reizigers?

Elk labyrint is genummerd, en aanvankelijk kon ik geen lijn vinden in die nummering. Maar die vraag wordt beantwoord in het boek: de nummering volgt de snelste route door de Londense metro, zoals vermeld in het Guinness Book of Records:

‘The numbering of the artworks refers to the order of stations visited by Andi James, Martin Haze land Steve Wilson on 14 December 2009. They completed the challenge in a record-breaking 16 hours, 44 minutes and 16 seconds, setting out from Chesham at 6:20 am, and finishing at Heathrow Terminal 5 at 11:04 pm.’

Wallinger wilde ‘something slightly nerdy or cult-y’ introduceren. Dat is gelukt, al is het record waarop hij de volgorde heeft gebaseerd in 2013 scherper gesteld. Maar toen was de kunstenaar al aan z’n huzarenstukje begonnen.

Posted in Kunst, Reizen | Tagged , , , , | Comments Off on Labyrint

Meivakantie

De Meivakantie zit erop. Gelukkig. De twee weken voelden als een eeuwigheid. Het was mooi weer, dus het veldje voor m’n huis was elke dag van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat vrijwel constant bezet. Daardoor kon ik hooguit tussendoor een half uurtje skateboarden voordat er weer kinderen op het veldje stonden die wilden voetballen.

Belangrijker nog, ik heb zo’n dertig keer de bal uit het net boven het veldje kunnen peuteren. Op het dieptepunt drie keer in vijf minuten tijd. Ik verzucht daarom wel eens dat de gemeente het net er beter af kan halen. Aan de andere kant vind ik het niet zo erg. Het lospeuteren van de bal maakt me geliefd in de buurt en die kinderen zijn heel netjes. Ze zeggen zelfs meneer en u tegen me.

Dat losmaken gaat elke keer volgens een vast stramien: één van de kinderen kijkt vertwijfeld naar m’n huis, steekt de weg over en kijkt dan naar binnen of ik thuis ben. Soms bellen ze meteen aan. Ik taxeer dan of ik alleen de bezem nodig heb, of dat ik ook het IKEA-krukje mee moet slepen. Of, in voorkomende gevallen, als de bal óp het net ligt, geen van beiden, en dan moeten ze maar even een voetbal van mij lenen en de bal van het net af trappen (hoe de bal óp het net terecht is gekomen: ik heb geen idee).

In eerste instantie deden slechts een paar jongetjes uit de buurt dit, maar de laatste tijd zijn het ook mij volstrekt onbekende kinderen die aanbellen, dus ze vertellen elkaar ook: ‘Heej, als de bal vastzit, moet je bij nr. 92 zijn.’ (Of ze noemen me ‘het huis met de olifantjes’, dat lijkt me leuker.)

Zaterdagmiddag was het weer raak. Dit keer lag de bal op het net.
‘Die krijg ik er niet af met m’n bezem. Probeer ‘m er maar af te schieten met de bal,’ zei ik en ik reikte het jongetje m’n voetbal aan; hij heeft ongetwijfeld een betere traptechniek dan ik. Maar die bal is best slap. Hij ligt er vooral voor als m’n nichtjes en neefje op bezoek komen. Dat is zelden, dus die bal wordt niet veel gebruikt. Dat de bal slap was, merkte ook één van de kinderen op, dus ik haalde de pomp. Nu ik toch bezig was, pompte ik meteen de basketbal die erbij ligt op.

De bal was snel van het net geschopt, maar nu wilden ze met míjn basketbal en voetbal spelen. Ik vond het geen probleem, als ze die maar netjes terug zouden brengen.

Een kwartier later stonden ze aan de deur. Een van de kinderen merkte op: ‘Waarom heeft u een basketbal en een voetbal?’
‘Omdat ik wel eens basketbal en voetbal,’ antwoordde ik. Domme vraag, dom antwoord.
‘Ook al?,’ zei ie stomverbaasd.
Ik antwoordde bevestigend.
‘Ik heb u een keer zien skateboarden met een koptelefoon op. U deed toen een flip met uw skateboard,’ zei hij. Het klonk alsof hij er zeer van onder de indruk was.
‘Ja, dat kan kloppen,’ zei ik droogjes.

Ik heb nog nooit een flip gemaakt met m’n board. Maar ik maak ‘m niet wijzer dan ie is.

Posted in Eindhoven | Tagged , , | Comments Off on Meivakantie