Wuft

Er hangt sinds een maand een bordje op het muurtje bij de ingang van de parkeergarage op het Stadhuisplein van Eindhoven, met als opschrift ‘Op 2 mei viel minister-president Jan Peter Balkenende (2002-2010) hier van een skateboard. Opdat wij nooit vergeten.’ En laten we inderdaad nooit vergeten dat het Stadhuisplein niet alleen een skatespot is, maar ook een belangrijke rol heeft gespeeld in de vaderlandse parlementaire geschiedenis. Het bordje is een eerbetoon, opgehangen door het kunstenaarscollectief De Dienst, en het haalde vanzelfsprekend het lokale nieuws.

Wie ook het nieuws haalde, was een zure gemeenteambtenaar die in het lokale sufferdje uitlegde dat het bordje zou worden weggehaald. Dit om te voorkomen dat straks ‘heel Eindhoven volhangt met bordjes.’ Hij kreeg veel hoon over zich heen, en terecht. Alsof er in gans Eindhoven voortdurend prominente politici van skateboards kukelen. Nouja, als Henri Bontenbal tijdens de komende verkiezingscampagne een bezoek aan Eindhoven brengt, zal ik wel even met m’n skateboard bij ‘m langsgaan om te vragen of hij de traditie van skatende CDA-partijleiders in stand wil houden; misschien levert het een mooi bordje op.

Het stomme is dat de gemeenteambtenaar zich de toorn van half Eindhoven had kunnen besparen. Het Stadhuisplein gaat de komende jaren op de schop, waarbij ook de ingang naar de parkeergarage, inclusief het bordje, gaat verdwijnen. Het probleem lost zichzelf dus op. Want dat Stadhuisplein is iedereen in Eindhoven al jaren een doorn in het oog. Het is lelijk en kaal, en is alleen nuttig als er grote evenementen zijn (zoals de jaarlijkse huldiging van PSV).

Anderhalf jaar geleden was ik bij een inspraakavond over het nieuwe Stadhuisplein, want na jaren gebakkelei gaat er nu dus eindelijk iets gebeuren. Een vriendin had aan een eerdere inspraakavond meegedaan, haar ex-vriend ging niet mee, dus ze vroeg of ik interesse had. Dat had ik wel. Ik ben gek op directe democratie. Ik skatete die avond naar het Muziekgebouw, waar in de foyer van de Kleine Zaal drie bureaus hun ontwerpen voor het nieuwe Stadhuisplein presenteerden. Mijn vriendin liet haar skateboard achter in de garderobe, ik hield ‘m liever bij me.

Ik bekeek het eerste ontwerp, m’n skateboard in m’n linkerhand. Het zag er aardig uit, met meer groen. Meer groen is altijd winst. Ook de Dommel zou meer ruimte krijgen, wat met de klimaatverandering welkom is.

Toen viel mijn oog op vier toegangspoorten die aan de randen van het plein zouden komen. Ze zouden de namen van de stadsdelen krijgen waar ze naartoe gaan leiden: de Poort van Stratum, de Poort van Tongelre, de Poort van Strijp, etc. Ik verzin dit niet. Er is ergens een ontwerper geweest die het een goed idee vond om aan de randen van het vernieuwde Stadhuisplein metershoge toegangspoorten te bouwen. Toegangspoorten die ik alleen kan omschrijven met het intens tuttige woordje wuft.

Net terwijl ik bedacht dat alleen ontzettende boomers die wufte poortjes leuk zouden vinden, stootte een grijzende man van een jaar of zeventig me aan.
‘Wat vindt u ervan?,’ vroeg hij. Die vraag was retorisch, want voor ik kon antwoorden, vervolgde hij: ‘Ik vind het zo’n leuk ontwerp. Vooral die poortjes.’

Terwijl ik naar de Kleine Zaal liep voor de presentatie, tikte een man met een grote microfoon, met in z’n kielzog een cameraman, op m’n schouder: ‘Jou wil ik na afloop even spreken.’
‘Sure,’ zei ik schouderophalend.

Dit bleek de opmaat voor een avond waarop ik mateloos populair was, want na afloop van de presentatie wilde werkelijk íedereen mijn mening weten over de drie plannen voor het nieuwe Stadhuisplein. Als man boven de 40 ben je maatschappelijk gezien eigenlijk afgeschreven. Niemand ziet je meer staan. Maar ga met een skateboard onder je arm naar een inspraakavond van de gemeente en je staat in het middelpunt van de belangstelling. Het is dat ik zo bescheiden ben, anders zou ik ervan naast m’n Vans gaan skateboarden.

Een ontwerper wilde weten of er wel voldoende ruimte voor skaters in zijn ontwerp was. Hij nam m’n tips dankbaar in ontvangst. Een andere architect wees op de wenteltrappen die naar een omgang om het Stadhuisplein zouden leiden: ‘We hebben ook aan jou gedacht hoor. Die trappen zijn ontzettend leuk om vanaf te skaten.’ Ik had weinig zin om ‘m te vertellen dat ik nog nooit iemand met een skateboard van een wenteltrap af heb zien rijden, dus ik gaf ‘m voor het gemak maar even gelijk. De man die me voor de presentatie op m’n schouder had getikt bleek van de gemeente en maakte een sfeerimpressie van de avond. Hij wilde weten wat ik ‘als skater’ van de ontwerpen vond. Ik heb het filmpje nooit gezien, omdat ik het haat om mezelf op tv terug te zien (tenzij het in een quiz is). Bovendien had ik m’n skateboard vast in een mall grab, wat ontzettend fout is (ik doe dit tegenwoordig niet meer).

Ik stapte dus schoorvoetend in mijn nieuwe rol als vertegenwoordiger van de lokale skategemeenschap. Wellicht kwam het door alle aandacht, maar na afloop kon ik me niet alle ontwerpen meer goed herinneren. Wel was ik fan van een tweede, ambitieus ontwerp. Het Stadhuisplein zou in dit ontwerp veranderen in een oerwoud, dat bovendien ook nog ecologisch verantwoord zou worden. Het leek me perfect voor de groene, moderne stad die Eindhoven zo graag wil zijn.

Een week later koos de gemeenteraad voor het eerste ontwerp. Het meest conservatieve idee, waarmee Eindhoven zichzelf niet de eenentwintigste eeuw in gaat katapulteren, maar terugreist naar een Brabants dorpsplein anno 1800. Een blamage voor ons progressieve college. Brainport, my ass.

Toen het winnende ontwerp op Instagram werd gepresenteerd schreef ik in een reactie dat ik die poortjes ontzettend tuttig vond. Daarop nam een architect van een concurrerend ontwerp het op voor het winnende ontwerp. Hij vond poortjes namelijk tijdloos. Nee, poortjes zijn niet tijdloos. En zeker niet als je die poortjes ook nog namen gaat geven. Hooguit zijn ze handig als je met carnaval twijfelt in welk stadsdeel je huis staat, al vraag ik me af of je nog in staat bent om te lezen als je zoveel drank achter je kiezen hebt dat je de weg naar huis niet meer kunt vinden.

Ik weet niet wat de gemeente in de anderhalf jaar sinds die inspraakavond én de keuze voor dit ontwerp heeft gedaan, maar vandaag werd het plan voor het Stadhuisplein, inmiddels omgedoopt tot masterplan, nogmaals groots gepresenteerd. Op de artist’s impression ziet het er prachtig uit (grappig eigenlijk dat het woord artist’s impression de initialen a.i. heeft), maar zoals m’n oma vroeger al zei: papier is geduldig. Hetzelfde geldt voor artist’s impressions.

Zoals beloofd kent het ontwerp meer ruimte voor groen (al had het veel meer kunnen zijn). Er komen trappen naar de daken van de panden die om het Stadhuisplein staan, of nog worden gebouwd; voor een omgang. De Dommel krijgt meer ruimte, én de omgeving rond het plein wordt autoluw. Er is zelfs alle ruimte om te skaten (dus ik heb mijn rol als incidentele spokesperson van de lokale skategemeenschap met verve vervuld).

Het bordje heb ik niet gezien. Wel vier, nouja, ontzettend wufte toegangspoorten.

Posted in Eindhoven, Politiek, Skateboarden | Tagged , , | 1 Comment

PSV

Het is niet dat ik alle wedstrijden van PSV op de voet volg. Ik hou de uitslagen bij, kijk de samenvattingen (als PSV heeft gewonnen), mopper over de gemiste kansen, en mopper nog harder over het doelpunt dat PSV standaard elke wedstrijd tegen krijgt. Ik heb nooit een seizoenkaart gehad, want het voelt te veel als een verplichting om zeventien keer per seizoen op een tribune te gaan zitten. Maar af en toe kan ik mee met iemand die een kaartje over heeft, of hebben we kaartjes gewonnen met quizzen. En eerlijk is eerlijk, dat is dus écht heel leuk. Hartgrondige voetbalhaters, waarvan ik er helaas een aantal in mijn vriendenkring heb, zullen nooit begrijpen hoe leuk het is om met dertigduizend mensen naar een wedstrijd te kijken en hartstochtelijk te juichen bij een doelpunt.

Ondanks dat ik dus niet elke twee weken in het Philips Stadion te vinden ben, zijn sommige van die ‘waar was jij toen dat gebeurde’ gebeurtenissen onlosmakelijk verbonden met kampioenschappen van PSV. Dat zijn de keren dat het kampioenschap op miraculeuze wijze op de laatste speeldag in het voordeel van PSV werd beslist. Fun fact: het is twintig keer voorgekomen dat de titel pas op de slotdag van de competitie is vergeven en acht keer trok PSV daarbij aan het langste eind; dat is meer dan elke andere voetbalclub.

Toch heeft elk kampioenschap een connectie met een bepaalde levensfase. En allemaal zijn ze onvergetelijk.

2007

Ik schreef al eens over de leuke tijd die ik op de muziekafdeling van de bibliotheek in Eindhoven heb gehad. Een van de beste herinneringen is verbonden aan die ene zonnige dag in mei 2007. Drie ploegen konden nog landskampioen worden: AZ, Ajax en PSV. PSV had een riante voorsprong op de ranglijst verspeeld en AZ leek de beste papieren voor de titel te hebben.

Ik moest die zondagmiddag werken. In de bibliotheek hing een landerige sfeer, zoals wel vaker op zondagen het geval was. Ik ruimde cd’s op, en wilde de tussenstanden niet in de gaten houden. Ik was gefrustreerd over hoe PSV de zekere landstitel had weggegeven. Het vooruitzicht dat AZ, of godbetert Ajax landskampioen zou worden, vond ik weinig aanlokkelijk. Maar in de rust kon ik mijn nieuwsgierigheid niet langer bedwingen en keek op Teletekst op m’n computer. AZ stond achter. PSV en Ajax stonden allebei voor, maar PSV had een beter doelsaldo.

Een man kwam naar m’n balie lopen. Hij zag me naar het scherm kijken.
‘En?’, vroeg hij.
‘Nou, als het zo blijft zijn we kampioen,’ antwoordde ik, stomverbaasd.

De tussenstand veranderde nog, maar het resultaat bleef hetzelfde. AZ verloor van Excelsior. Ajax won met 2-0. PSV versloeg Willem II met 5-1. Ik liep naar een hogere verdieping en zette een raam open. Ik kon het gejuich op straat horen. Toen ik om 17.00 uur klaar was met mijn werk, liep ik verdwaasd in een stroom mensen over de Wal richting het Stadhuisplein, nog steeds niet beseffend wat er was gebeurd.

Het wedstrijdverslag van die dag is later op cd uitgebracht. Die heb ik gekocht, omdat ik het als radiomaker hilarisch vond (en vind) dat een aflevering van Langs De Lijn ooit op cd is uitgegeven.

2016

PSV speelde uit tegen PEC Zwolle. Ajax ging op bezoek bij De Graafschap. Het was een mooie zondagmiddag, en ik zat achter m’n laptop bij m’n ouders te werken. Waar ik aan werkte weet ik niet meer. Het kan een blog zijn geweest voor de beeldkrant van m’n werk, of misschien was ik een les aan het voorbereiden voor de middelbare school waar ik één dag in de week les gaf. Alleen mijn vader was thuis. Mijn moeder was met een van mijn zussen aan het winkelen in de stad.

PSV moest winnen, maar om kampioen te worden zou Ajax moeten verliezen of gelijkspelen. PSV deed wat het moest doen, en Ajax nouja, ook. Tussen het werk door hield ik het live blog op de site van de NOS bij. Af en toe keek ik, tegen heug en meug, naar de tussenstand. Ajax was met een 1-0 voorsprong de rust in gegaan, maar De Graafschap had in de tweede helft de gelijkmaker gescoord.

‘Als Ajax niet meer scoort, is PSV kampioen,’ zei ik tegen m’n vader.
Hij leek niet echt geïnteresseerd.

De seconden tikten tergend langzaam weg. Ik kon niet wachten tot de wedstrijd was afgelopen. Ik hou van PSV, maar mijn weerzin tegen Ajax is nog groter. Jammer als PSV een keer níet kampioen wordt, maar ik walg als ik aan een kampioenschap van Ajax denk. Pas achteraf hoorde ik dat Ajax amper nog in de buurt van de goal van De Graafschap is geweest. De ploeg was volledig ingestort. Het bleef 1-1 in Doetinchem en, in navolging van Excelsior in 2007, degradeerde De Graafschap. PSV versloeg PEC Zwolle met 1-5. Ergens halverwege de terugreis naar Eindhoven kreeg PSV op een parkeerplaats de schaal overhandigd.

Het kampioensfeest liet ik aan me voorbijgaan. Ik hou helemaal niet van mensenmassa’s en al helemaal niet van slechte muziek.

2025

Dit keer was het niet de laatste speeldag die écht spannend was. Dat was de aanloop náár die laatste speeldag, waar Ajax week na week punten verspeelde. Een 0-4 nederlaag bij FC Utrecht, gevolgd door een gelijkspel tegen Sparta. Mooi natuurlijk, want elke nederlaag van Ajax is een cadeautje. Toch durfde ik op dat moment niet te hopen. De kans dat PSV kampioen zou worden leek me nog steeds theoretisch.

Dat veranderde toen PSV een 2-0 achterstand tegen Feyenoord wist om te draaien tot een 2-3 overwinning. Waar ze in Amsterdam eerst dachten tegen NEC de kampioenswedstrijd te spelen, moesten ze nu omschakelen. Ze móesten winnen om niet nog meer averij op te lopen. De eerdere seizoenen indachtig wist ik dat Ajax wel eens zou kunnen gaan choken. En inderdaad, NEC versloeg Ajax in de Arena met 0-3. Een dag later sprak ik een Ajaxsupporter. Hij baalde, maar, zo zei hij, we staan nog altijd één punt voor. Daarin moest ik ‘m gelijk geven. Op dat moment had Ajax, ondanks de acht punten die het in drie wedstrijden tijd had verspeeld, nog steeds de beste papieren.

Later die week, woensdagavond, beleefde ik mijn ‘waar was jij toen dat gebeurde’ moment. Waar ik was? In Dynamo, voor een inspraakavond van de gemeente over urban sports. Ik skate inmiddels al ruim zes jaar, en heb een mening over het beleid van de gemeente (want waar blijft dat écht goede, moderne skatepark?). De gastheer van de avond begreep dat sommige bezoekers met hun gedachten elders waren: ‘We snappen het als je af en toe op je telefoon kijkt voor PSV.’

Ik wilde niet op mijn telefoon kijken. Alleen in de rust keek ik snel hoe PSV het deed. Ze stonden met 4-0 voor tegen Heracles. Toen de avond rond 21.30 uur was afgelopen, nodigde de presentator de bezoekers uit om vooral nog even een rondje door de stad te lopen en vertelde een teaser van jewelste: ‘Het kan nog wel eens heel gezellig worden.’

Ik praatte samen met een medeskater nog wat na met de organisatie. Nog steeds weerstond ik de drang om op m’n telefoon te kijken. Maar toen ik rond 22.00 uur met de medeskater naar buiten liep, hoorde ik bij de Irish Pub, honderd meter verderop, een enorm gejuich opstijgen.

‘Nu moet ik toch even op mijn telefoon kijken,’ zei ik nerveus lachend tegen de medeskater.
De tussenstand was op dat moment nog 1-2 voor Ajax bij FC Groningen, maar terwijl ik naar huis liep (in plaats van te skaten) bleef ik driftig mijn telefoon verversen. En inderdaad: het was 2-2 geworden.

Ik ging weer skaten, en bij het Eindhovens Kanaal werd ik ingehaald door een fietser die juichte dat de wedstrijd in Groningen was afgelopen, en hard scandeerde: ‘Kampioenuh!’

Twee weken geleden liep ik op zaterdagochtend door de stad. Op het Stadhuisplein werd alles in gereedheid gebracht voor een eventuele huldiging. Aan de lantaarnpalen hingen banieren met de tekst ‘PSV Kampioen’. Ik ben niet bijgelovig, maar zoveel overmoed voelde als een jinxen. Ik sprak met vrienden af om op het Wilhelminaplein, weg van de al te grote drukte van de Markt, het 18 Septemberplein en het Stadhuisplein, de wedstrijd te volgen. Ik vertelde een vriend dat ik een theorie had, maar dat ik die pas wilde delen als PSV in de tachtigste minuut voor zou staan.

Vooraf was ik gespannen geweest, maar toen PSV met 0-1 voorkwam, werd ik rustiger. Zelfs het tegendoelpunt van Sparta, aan het begin van de tweede helft, maakte me niet nerveus. Dat had ik ingecalculeerd. Toch nam ik geen risico met het delen van mijn theorie. Maar toen PSV in de 84ste minuut bij Sparta de 1-3 scoorde, durfde ik ‘m wel te delen: ‘Elke negen jaar beslist PSV de titel op de laatste speeldag. In 2007, 2016 en nu, in 2025.’

Ik weet niet waar ik in 2034 ben. Maar ik kan alvast verklappen dat de ontknoping van het eredivisieseizoen dat jaar knotsgek gaat worden.

Posted in Eindhoven | Tagged , | 3 Comments

Mantra

Iedereen heeft een mantra nodig. Een woord of zin om op te focussen op die momenten dat concentratie nodig is, of een geruststellende gedachte. Zo zeg ik altijd als ik bovenaan de rand van de hoogste bowl in Area 51 sta, en drieëneenhalve meter de diepte in kijk, tegen mezelf dat ik die drop-in al honderden keren heb gedaan en dat ie nog nooit mis is gegaan. Wat niet waar is want het is wel een keertje fout gegaan, maar de consequenties waren te overzien (een verrekte spier en wat blauwe plekken). Of ik hou mezelf voor dat ik beter een arm of pols kan breken dan mijn telefoon, omdat botten vanzelf helen en een reparatie van mijn telefoon duurder is.

Sinds ik naar een ander skateklasje ben overgestapt, heb ik medeskaters die in dezelfde leeftijdscategorie als ik zitten. Veertigers, de meeste met kinderen. Soms gaan die kinderen ook mee skaten als we afspreken in een parkje in of rond Eindhoven, of ze rijden rond op een stepje (tot grote schaamte van de vader).

Vorige week was ik ‘s avonds met een man uit mijn skateklasje aan het rijden. Hij had z’n oudste zoon van een jaar of tien meegenomen. Ik oefende wat nieuwe dingen (ja, ook na jaren skaten kan je nog nieuwe dingen leren. Bovendien ben ik niet de snelste leerling) en mijn medeleerling hielp me daarbij. Het liep niet zo lekker, omdat ik last heb van een reflex. Zo gauw het een beetje eng wordt, spring ik van mijn board af. Het is een reflex die me enorm hindert. Als ik in de skateles een nieuw trucje wil leren gaan de eerste pogingen altijd mis, want dat is spannend en dan spring ik van m’n board. Tegen de tijd dat ik mijn reflex onder controle heb, zijn we bijna klaar en gaan we iets anders oefenen.

Terwijl ik op mezelf mopperde vanwege m’n onhandig reflex, riep het zoontje van m’n medeleerling naar me: ‘Je moet bij jezelf denken ‘Het lúkt!”
‘Dat ga ik proberen,’ zei ik, ‘bedankt voor de tip.’
Ik zette af om het trucje opnieuw te proberen, z’n vader hielp en ik zei tegen mezelf: het lúkt. Nu sprong ik niet van m’n board.
‘Het helpt,’ riep ik naar het jochie. Hij was trots, ik was tevreden.

Het weekend erna was ik in hetzelfde skatepark. Het was prachtig weer en het toch al niet zo grote parkje barstte uit z’n voegen. Ik telde zo’n vijftien skaters, en daar tussendoor reden nog wat kleine kinderen op stepjes rond. Ik vond het niet prettig om in die mierenhoop te skaten. Liever keek ik vanaf de zijkant met een blikje fris in de hand tevreden toe, wachtend op een rustig moment. Blijkbaar had ik mezelf gunstig geposteerd, want al snel kwam een jochie van een jaar of tien vragen of ik een trucje van ‘m wilde filmen. Na uitgebreide instructies maakte ik een paar filmpjes.

Terwijl het jochie tevreden keek naar het filmpje dat ik van ‘m had gemaakt, viel m’n oog op de griptape, het donkergrijze, ruwe schuurpapier op de bovenkant van z’n board. In witte letters stond erop geschreven ‘stop worrying, trust god’. Ik vond het mooi. Niet dat ik gelovig ben, maar omdat ik het stoer vond dat ie een boodschap waarmee hij zich ook kwetsbaar opstelde, openlijk deelde. En ik dacht aan Baz Luhrmanns hit Everybody’s Free (To Wear Sunscreen), met de onsterfelijke regels: ‘Know that worrying is as effective as trying to solve an algebra equation by chewing bubblegum.’

Die tekst van Luhrmann is wat te lang voor op mijn griptape, maar ‘Het lukt’ moet zeker passen. Omdat iedere skater behoefte heeft aan een mantra.

Posted in Skateboarden | Tagged | 1 Comment

Tien keer Londen – deel 2

Muurschildering in Hackney, fijne volksbuurt in het oosten van Londen

‘When a man is tired of London, he is tired of life’

Samuel Johnson schreef het ooit. Ik kan het beamen. Ik vertrek deze week voor een paar dagen naar Londen. Ik ben de tel kwijtgeraakt de hoeveelste keer dat is, al kan ik een poging wagen. Van 2007 tot en met 2014 was het jaarlijks. Daarna ben ik een paar jaar niet geweest, maar sinds 2022 kom ik elk jaar wel weer een keer in de Engelse hoofdstad. En telkens als ik denk dat ik alles wel heb gezien, dat mijn streven om elk jaar minstens twee nieuwe landen te bezoeken een stuk lastiger wordt met een weekendje Londen erbij, ontdek ik weer leuke nieuwe attracties, of wil ik toch nog een keer naar dat ene museum.

De eerste jaren had ik m’n vaste hotelletjes, maar nu die onbetaalbaar zijn geworden, ben ik uitgeweken naar Air B&B’s. Die bevinden zich vaak in volksbuurten buiten het (toeristische) centrum, maar ik ken het openbaar vervoer inmiddels op m’n duim. De extra reistijd neem ik graag voor lief. Dit keer verblijf ik in Hackney, met bewoners uit alle windstreken, studenten en kunstenaars. In de pubs is vegetarisch eten de norm, en er staan bordjes dat ze tegen elke vorm van discriminatie zijn. Een plek om je enorm welkom te voelen.

In 2012 maakte ik al eens een top-10 met liedjes over Londen. Maar over Londen zijn zoveel liedjes geschreven dat ik die tien platen best kan uitbreiden met tien extra liedjes. Noem het een bubblin’ under. En zelfs met deze extensie heb ik nog goede songs moeten uitsluiten: A Rainy Night In Soho van The Pogues, Brompton Oratory van Nick Cave & The Bad Seeds en Werewolves Of London van Warren Zevon. Ik bewaar ze voor een volgende keer. Ik kom vast nog wel een keer in Londen.

En natuurlijk is er een playlistje op Tidal met de volledige top-20.

20. Coldplay – Cemeteries Of London (2008)

De eerste twee platen van Coldplay beschouw ik als moderne klassiekers, en ook de derde plaat X & Y wil ik de band nog vergeven. Maar met Viva la Vida or Death and All His Friends ging het goed mis. Ook een klok die stilstaat geeft twee keer per dag de juiste tijd aan. Want zelfs op dat album staan een paar aardige songs. De beste daarvan is Cemeteries Of London. Geschreven door Chris Martin toen hij leed aan slapeloosheid. Volgens hem gaat Cemeteries Of Londen over de tijd waarin heksen nog werden verdronken. Bassist Guy Berryman houdt het op de Victoriaanse tijd. Hoe dan ook: het spookt er.

Ik denk dat de inschatting van Berryman beter is. De negentiende eeuw is de tijd van The Magnificent Seven, de zeven Victoriaanse begraafplaatsen die buiten de stadsgrenzen van Londen zijn aangelegd van 1833 tot 1841 zijn aangelegd omdat de bevolking uit z’n voegen barstte. Misschien is Martin er eens gaan wandelen, tijdens die slapeloze nachten.

19. Morrissey – Piccadilly Palare (1990)

Morrissey houdt van een alliteratie, bij voorkeur in combinatie met een buurt in Londen: Dagenham Dave, Come Back To Camden, Piccadilly Palare. Eigenlijk schrijf je Polari, een typisch Britse vorm van slang die werd gebruikt onder criminelen, prostituees en zeevaarders, maar vooral homo’s. In een tijd waarin homoseksualiteit nog strafbaar was, was geheimtaal noodzakelijk. In Piccadilly vonden ze gelijkgestemden, of beter, gelijkgeaarden. Zelf doet de voormalige Smiths-frontman zuinig over z’n song, die nota bene op single is uitgebracht, maar ik vind het een van z’n beste liedjes. Vooral het gepraat in Palare op de achtergrond is mooi: ‘So bona to vada, your lovely eek and your lovely riah’.

Ik zag Morrissey vaak live aan het begin van deze eeuw. Dat was altijd een belevenis, door de adoratie die hem door z’n fans ten deel valt. Bij elk concert klom er wel iemand op het podium om ‘m aan te raken of te omhelzen voordat de beveiliging de fan in kwestie had afgevoerd.

18. Duffy – Warwick Avenue (2008)

Het was Beatles versus de Stones, maar dan in 2008. Adele, de ietwat voluptueuze Londense zangeres, versus Duffy, de ravissante, blonde, Welshe zangeres. Duffy moest het gaan maken, en werd daarbij ondersteund door een behoorlijke marketingmachine; single Mercy werd kapotgedraaid op de radio. In de slipstream van die hit wist ook Warwick Avenue de Nederlandse Top 40 te halen. Het is een liedje over een afscheid van een geliefde; de productie zorgt voor een melancholieke sixtiessfeer. Duffy had geen specifieke band met Warwick Avenue, zo gaf ze toe. Maar de dag voordat ze het liedje schreef, was ze bij het metrostation met die naam uitgestapt en de naam was blijven hangen.

Na Warwick Avenue zou Duffy nog twee bescheiden top-40-hits scoren. Haar tweede album Endlessly flopte. Daarna ging het rond Duffy om heel veel, behalve nieuwe muziek. Adele verging het een stuk beter.

17. Caetano Veloso – London London (1971)

In 1969 vertrok de Braziliaanse zanger Caetano Veloso, op de vlucht voor de dictatuur in z’n thuisland, naar Londen. Landgenoot Gilberto Gil reisde mee. Londen had de voorkeur boven Parijs, dat het duo veel te saai vond. Gil ging meteen op in de Engelse muziekscene, maar Veloso had meer moeite om te acclimatiseren. Londen was veilig, zo erkende hij, en je kon er een politieagent op straat gewoon om de weg vragen, maar tegelijkertijd was hij eenzaam:

I am lonely in London without fear
I’m wandering round and round here nowhere to go

Tegenwoordig kijkt Veloso met meer genegenheid terug op z’n tijd in Londen. Blij dat hij Jimi Hendrix, Led Zeppelin en Pink Floyd in hun hoogtijdagen live heeft gezien. En pas in Engeland durfde hij, op aanraden van z’n producers, te vertrouwen op z’n eigen gitaarspel.

Het mooiste aan London London is die speelse dwarsfluit. Het doet onbedoeld denken aan Il Est Cinq Heures, Paris S’éveille van Jacques Dutronc; die onverwoestbare ode aan dat saaie Parijs.

16. Blur – Under The Westway (2012)

Under The Westway was net verschenen toen ik mijn vorige top-10 samenstelde. Een single uitgebracht ter gelegenheid van een benefietconcert voor War Child. Voor mij is Blur dé ultieme Britpopband. Een etiket waar ze tijdens de jaren negentig zo graag vanaf wilden. Maar de tragikomische teksten en melancholieke muziek van Blur passen zo goed bij het treurige, gloomy Engeland.

In Under The Westway geeft zanger Damon Albarn een grauw, naargeestig beeld van de Engelse hoofdstad. De stad heeft z’n ziel verloren, iedereen rent mee in dezelfde rat race. Zelfs in z’n dromen ziet Albarn mannen in gele hesjes reclames ophangen. Bij het ouder worden zijn de leden van Blur nog melancholieker en eerlijker geworden; met humor red je het niet meer.

Drie jaar geleden nam ik deel aan een rondleiding door Hyde Park. De gids had begrepen dat ik een muziekliefhebber was, en wees op het bankje waar Albarn Parklife had geschreven. Nouja, het kon ook een bankje verder zijn, zo zei hij erbij. Albarn was behoorlijk onder invloed.

15. The Jam – Down In The Tube Station At Midnight (1978)

Nee, het leven in de grote stad was eind jaren zeventig geen pretje. Londen was in verval; de metro was smerig en onveilig, en voor je het wist was je in een knokpartij met skinheads of ex-gevangenen beland, aldus Paul Weller in Down In The Tube Station At Midnight. The Jam-zanger brengt de tekst verbeten, de basgitaar klinkt gespannen, en de metrogeluiden op de achtergrond zorgen voor net dat extra beetje sociaal realisme. Terwijl hij op de grond ligt en in elkaar wordt geslagen, ziet Weller nog een poster van British Rail hangen met de tekst ‘Have an away day, a cheap holiday, do it today’, en de tekst ‘Jesus saves’, neergekalkt door ‘an atheist nutter’. De ironie.

Weller zingt niet over een specifiek metrostation. Maar de geluiden zijn opgenomen bij het station St John’s Wood. Het metrostation dat vlakbij de Abbey Road Studios ligt. Vreemd genoeg is Down In The Tube Station At Midnight daar niet opgenomen.

14. Belle and Sebastian – Mornington Crescent (2006)

Toen ik in 2007 met een vriend in Londen was en we naar Highgate Cemetery reisden, vertelde hij over Mornington Crescent, een metrostation dat soms wel, soms niet wordt aangedaan. Ik vond het typisch Engels; maf en volstrekt onnodig. Maar als je op de kaart van de Londense metro kijkt, zie je dat hij gelijk had: de Northern Line doet het station niet altijd aan. Maar Mornington Crescent is ook een radiospelletje op de BBC, een spelletje waarvan niemand precies de regels weet. Ook dat is typisch Engels.

Noch het vreemde metrostation, noch het al even vreemde radiospelletje komen aan bod in Mornington Crescent van Belle and Sebastian. In hun liedje gaat het over de loonslaven die in gedachten verzonken naar hun werk reizen. In dit geval naar de sjieke buurt die rond het metrostation is gesitueerd. Denkend aan een geliefde, en hoe ze in hemelsnaam de huur gaan betalen in een stad die voor de gewone sterveling notoir onbetaalbaar is geworden.

13. Catatonia – Londinium (1999)

London never sleeps, it just sucks
The life out of me, and the money from my pocket

Catatonia was een van de eerste Britpopbands waar ik in de jaren negentig voor viel. De liedjes van de rockgroep waren vrij conventioneel, maar hadden door de stem van schuurpapier van zangeres Cerys Matthews een rauw randje. En dan kwam Catatonia ook nog uit Wales, ver weg van de periferie van de hoofdstad. Vanzelfsprekend haal je dan je neus op voor Londen. Vandaar die weinig vleiende songtekst over de neonreclames, sushirestaurants en de smerige Thames. En dan zuigt het ook nog het geld uit je zakken. Toen Londinium op single werd uitgebracht, kuiste de platenmaatschappij de tekst enigszins, tot grote ergernis van de band.

Toen ik in 2000 voor het eerst in Londen kwam, een dagtrip met mijn eindexamenklas, kocht ik alle nog verkrijgbare oude singles van Catatonia voor de b-kantjes. Het kostte behoorlijk wat zakgeld, maar dan had ik wel voor twee albums aan nieuwe muziek bij elkaar. Ik kon toen ook bevestigen dat Londen inderdaad het geld uit je zakken zuigt.

12. The Small Faces – Itchycoo Park (1967)

Een paar maanden nadat The Kinks Waterloo Sunset hadden uitgebracht, kwamen The Small Faces met hun eigen ode aan Londen. Maar waar Waterloo Station een echte locatie is, is het onduidelijk welk park Ronnie Lane, bassist van The Small Faces, bedoelde. De meestgehoorde opties zijn Manor Park in Oost-Londen, Valentine’s Park in Ilford en Wanstead Flats in Wanstead. In alledrie de gevallen gaat het om parken in het oosten van Londen (de bijnaam ‘Itchycoo’ was een verwijzing naar de vele brandnetels die in het betreffende park groeien). Eigenlijk doet het er niet toe over welk park de song gaat. In Itchycoo Park wordt phasing toegepast op de drums, wat de song een psychedelisch effect geeft; een noviteit in 1967.

Ik vind de parken van Londen ondergewaardeerd. De meeste bezoekers aan Londen zullen in Hyde Park, of misschien Regent’s Park komen, maar verder buiten het centrum liggen prachtige parken. Hempstead Heath of, mijn favoriet, Victoria Park. Londen is een verrassend groene stad.

11. Eddy Grant – Electric Avenue (1983)

De Londense wijk Brixton was in de jaren tachtig het toneel van rellen. De wijk telde veel immigranten uit het Caribisch gebied, en had te kampen met hoge werkeloosheid, armoede en een racistische politie. The Clash zong erover in The Guns Of Brixton (nr. 2). Eddy Grant bezocht de buurt en uitte zijn woede in Electric Avenue, een verwijzing naar de belangrijkste verkeersader van Brixton, de eerste straat in Londen met straatverlichting. Het liedje zou waarschijnlijk snel vergeten zijn, ware het niet dat Grant onderweg naar Barbados voor de opnames van een nieuw album z’n bagage met nieuwe liedjes kwijtraakte. Om in elk geval materiaal te hebben om op te nemen, gebruikte hij Electric Avenue. Grant klinkt vrolijk, maar de tekst is bitter:

Workin’ so hard like a soldier
Can’t afford a thing on TV
Deep in my heart, I abhor ya
Can’t get food for them kid

Uiteindelijk was het racisme dat voor de doorbraak van Grant zorgde. MTV weigerde in de begindagen van de zender videoclips van zwarte artiesten te draaien. Na stevige druk van de platenmaatschappij van Michael Jackson ging de zender overstag. Naarstig op zoek naar videoclips van zwarte artiesten stuitten ze op de clip van Electric Avenue. Met dank aan de heavy rotation op MTV haalde het liedje de tweede plek in de Amerikaanse Billboard Hot 100.

Posted in Lijstjes, Muziek | Tagged , , | Comments Off on Tien keer Londen – deel 2

Kaal

Nu het voorjaar is aangebroken, ga ik weer vaak naar het skateparkje in Nuenen. Het is een fijn parkje om even te rollen na het werk, al moet het dan wel mooi weer zijn. In de wintermaanden is de skatespot te nat, en dus te gevaarlijk. Daarom heb ik pas vorige week voor het eerst weer ingedropt van de hoogste ramp in het parkje, iets dat ik vorig jaar eindelijk onder de knie heb gekregen. Maar na een winterstop van enkele maanden is indroppen toch spannend.

Deze doordeweekse middag had ik net een paar keer ingedropt toen ik uit de verte een groep kinderen van een nabijgelegen kinderdagverblijf naar het skatepark hoorde komen. Voor ik het wist werd het parkje overspoeld door een mierenhoop aan klein grut: rondrennend, of vechtend om die paar beschikbare stuntstepjes. Ik ging langs de kant zitten, wachtend op een rustiger moment om nog een paar keer in te droppen.

Toen de meeste kinderen naar een nabijgelegen speeltuin waren vertrokken, reden er nog een paar jongetjes op stepjes rond. Ze waren rond de tien jaar oud.
‘Gaat u niet skaten?,’ vroeg een van de kinderen.
‘Ja, straks,’ zei ik. Kinderen op stepjes zijn onberekenbaar, en indroppen is al spannend genoeg. Bovendien genoot ik, petje op, ogen dicht, van de voorjaarszon die in m’n gezicht scheen.
‘Ik wil uw skills wel eens zien,’ zei hij.
‘Die vallen best tegen,’ antwoordde ik lachend.

Een paar minuten gingen voorbij. Een tijd die voor het jongetje dat eerder naar m’n skills had geïnformeerd aanvoelde als een eeuwigheid.
‘Gaat u nou nog skaten?,’ klonk het nu dwingender. Inmiddels reden er nog maar drie kinderen op stepjes in het park, dus ik deed m’n elleboogbeschermers om, zette m’n skatehelm op en reed een paar rondjes. Daarna klom ik op de hoogste ramp, om nog een paar keer in te droppen.

‘Kunt u daar vanaf?,’ klonk het vol ongeloof.
‘Ja hoor. Jij toch ook?’ zei ik. Ik had ‘m al een paar keer met een stepje van de ramp af zien rijden. Dat is veel makkelijker dan met een skateboard, maar hij nam het compliment dankbaar in ontvangst.
‘Dat wil ik zien,’ zei hij.
Oké dan, dacht ik. Even twijfelde ik, maar toen deed ik een solide drop-in. Daarna reed ik nog wat rondjes, en maakte een paar kickturns en halfgeslaagde manuals; meer dan genoeg voor goedkeurende blikken van de kinderen. Vooral die hoge indrop blijft een sterke troef.

Toen ik weer langs de kant zat, kwam het jongetje dat me eerder zo dwingend had verzocht te gaan skaten naast me zitten. Ik deed m’n helm af.
‘Heej, ik zie nu pas dat u kaal bent,’ riep hij verbaasd. Even was ik geschokt door z’n vrijpostigheid. Kinderen zijn direct, maar hij leek me de leeftijd dat je zó direct bent wel ontgroeid. Ik besloot dat het ook een doodnormale opmerking was. Nouja, dacht ik, ik ben kalend, niet kaal.
‘Daarom draag ik een petje. Anders wordt het hierboven rood,’ zei ik, en tikte op m’n hoofd. ‘En zo knijp ik niet in m’n ogen als ik tegen de zon in kijk.’

Dat antwoord bleek afdoende. Toen de groep even later vertrok, bedacht ik dat ik dan wel kalend ben, maar dat m’n skills vooralsnog zijn goedgekeurd.

Posted in Skateboarden | Tagged , , | 1 Comment

Judas

Rock-‘n-roll en mythes zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De meeste zijn door de jaren heen ontkracht. Paul McCartney is niet dood en vervangen door een dubbelganger. Elvis is wél dood en leeft niet op een tropisch eiland (als dat zo zou zijn, zou hij in januari z’n 90ste verjaardag hebben gevierd. Dan hebben ze goede geriatrische zorg in de tropen). Stevie Nicks heeft veel coke gesnoven, maar niet zóveel dat haar neustussenschotje bij een stevige windvlaag van de zijkant om zou slaan. En Robert Johnson heeft waarschijnlijk niet in ruil voor z’n talent z’n ziel om middernacht op een kruising aan de duivel verkocht.

Ik moest aan die mythes denken toen ik naar A Complete Unknown ging. Een prachtige film over de jonge Bob Dylan. We volgen de zanger van het moment dat ie in Greenwich Village arriveert tot het moment dat hij ‘elektrisch gaat’. A Complete Unknown geeft een mooi een tijdsbeeld van New York in de sixties, met veel helden uit de folkbeweging van die tijd: Pete Seeger, Woody Guthrie, Joan Baez, Alan Lomax. Timothée Chalamet steelt de show als Dylan; natuurlijk had hij die Oscar voor Beste Acteur moeten winnen.

In biopics wordt vaker een loopje genomen met de waarheid. Dat is niet gek; een leven, of ook maar een paar jaar uit dat leven, moet worden samengeperst tot een film van ongeveer twee uur. Een verhaal met een kop en een staart. Karakters worden samengevoegd tot een persoon, en de chronologie van de muziek wordt aangepast aan de film. Regisseur James Mangold is geen kleintje. Hij regisseerde eerder Walk The Line over Johnny Cash. Hij weet dat ie veel speelruimte met de feiten heeft.

Een beetje googlen leert dat A Complete Unknown hierop geen uitzondering is. Een paar inconsistenties waren mij al opgevallen. Zo merkt een personage in de film op dat Dylan voor z’n debuut alleen covers mag opnemen. Dat is niet waar. Op die plaat staan inderdaad veel folktraditionals, maar ook twee eigen composities: Talkin’ New York en Song To Woody.

Twee andere omissies vind ik storender. Zo speelt producer Tom Wilson in de film een kleine bijrol. Maar hij is de man die Dylan stimuleerde over te stappen op de elektrische gitaar. Dat is niet alleen een sleutelmoment in de film, het is een belangrijk moment in de muziekgeschiedenis, period.

De naam Tom Wilson is goeddeels vergeten. Ik stuitte onlangs pas voor het eerst op z’n naam, in het geweldige boek Listen van Michel Faber. En dat terwijl de producer het debuut van The Velvet Underground heeft geproduceerd (de bijdrage van Andy Warhol was minimaal) en The Sound Of Silence van Simon & Garfunkel oppimpte tot folkrocksong, wat de doorbraak van het duo betekende. Dat de (zwarte) producer is vergeten is een duidelijk geval van racisme, zo stelt Faber. Dat zal ongetwijfeld hebben meegespeeld, en deze film was een mooie gelegenheid geweest voor erkenning.

Mijn tweede probleem met de film heeft te maken met een hardnekkige rock-‘n-rollmythe. Een toeschouwer zou op het Newport Folk Festival, op het moment dat Dylan op z’n elektrische gitaar speelde, ‘Judas!’ hebben geroepen, waarop de zanger riposteerde: ‘I don’t believe you’ en z’n band aanmoedigde: ‘Play fucking loud!’ Maar dat is nooit gebeurd. Althans, níet op het Newport Folk Festival, wel tijdens een optreden in de Lesser Trade Hall in Manchester (een locatie die is verbonden met weer andere rock-‘n-rollmythes; een optreden van de Sex Pistols in de Lesser Trade Hall zou hebben gezorgd voor de oprichting van Joy Division, de Happy Mondays én Simply Red).

Ook was het grootste deel van het publiek op het Newport Folk Festival helemaal niet vijandig. Dat is niet gek, want Dylan had al elektrisch gespeeld op z’n album Highway 61 Revisited. De toeschouwers wisten wat ze konden verwachten. De woede zou eerder zijn voortgekomen uit de slechte geluidskwaliteit, waardoor de liedjes waren verworden tot een geluidsbrij. Ook de korte speelduur van een kwartiertje zorgde voor ergernis; in die tijd waren sets van drie kwartier of een uur al heel gebruikelijk. Maar afgezien daarvan vonden de meeste bezoekers het een geweldig optreden, en Dylan werd evengoed toegejuicht.

Is het erg dat het Judas-moment in de film zit? Ik vind het vooral jammer. Ja, in een biopic voeg je bepaalde gebeurtenissen samen; anders had Dylan eerst op tournee moeten gaan in Engeland om dit iconische moment in de film te kunnen stoppen. Maar het komt gemakzuchtig over, alsof het per se in A Complete Unknown móest zitten. Het was mooi geweest als de makers juist deze mythe hadden ontkracht. De film heeft het niet nodig; die scène is interessant genoeg. Alan Lomax gaat door het lint, Pete Seeger dreigt met een bijl de elektrische kabels door te hakken en Johnny Cash spoort Dylan aan om vooral hard te blijven spelen.

Dat laatste is trouwens zéker niet gebeurd. Cash was niet eens op het Newport Folk Festival. Althans, niet in dat jaar. Maar het paste goed in de film. Noem het dichterlijke vrijheid van Mangold. Zal je zien dat het een nieuwe rock-‘n-rollmythe wordt.

Posted in Film, Muziek | Tagged , , | 1 Comment

Daryll-Ann

De beste plaat van Nederlandse bodem ooit. Pergola van Johan misschien? Met Tumble and Fall, Day Is Done en Here, liedjes over de truttigheid van de Vinexwijk? Hoe Nederlands wil je het hebben. Of de eerste twee platen van Elephant; die zijn allebei fantastisch. Oké, ze zijn alle drie van Excelsior, maar ik heb nu eenmaal een zwak voor Smaakvolle Gitaarmuziek. Of, als ik lekker alternatief wil doen, Elevator Tourist van Seedling, een totaal vergeten band die rond 2000 deze prachtplaat maakte. Openingstrack Every Match Must Crash & Burn is nog steeds een favoriet. Helaas is het niet te streamen. En als het op hiphop aankomt kan er niks tippen aan Eigen Wereld van Opgezwolle.

Nee, de beste Nederlandse plaat is Daryll-Ann Weeps uit 1996, het derde album van de Nederlandse gitaarband. Ook uitgebracht op Excelsior. Sterker nog, het label werd opgericht om het album uit te kunnen brengen. Daryll-Ann was eind jaren tachtig begonnen op een middelbare school in Ermelo, of all places, met Jelle Paulusma en Anne Soldaat als tandem. De Nederlandse Lennon en McCartney, met alle onderlinge spanningen van dien.

Daryll-Ann Weeps is fantastisch. De galm op de zang in openingstrack Tools R Us, de zang een beetje onvast. Een perfect popliedje van drie minuten, met een mooie gitaarsolo. En dan die tekst, bijna onverstaanbaar:

Automated tools won’t help you in a sea of love
You move cos your hands are crawling
And the sea is rough

Tools R Us is bitterzoet, een term die eigenlijk voor het hele album geldt. Op Daryll-Ann Weeps luister je naar de band als in een zomerse roes van zon, zee en zand, zwelgend in fijne herinneringen. ‘We both know what memories can bring, they bring diamonds and rust,’ zong Joan Baez ooit. Herinneringen zijn bedrieglijk, maar bij Daryll-Ann lijken ze van diamant. Alleen de titels al: Springfever, Summerdaze, Ocean Drive, Dustyfied. Alsof je langs de Amerikaanse westkust rijdt, badend in dat gouden Californische zonlicht. En dan die koortjes. Daryll-Ann was de Nederlandse Beach Boys, met niet één, maar twee Brian Wilsons in de gelederen.

Daryll-Ann Weeps was niet mijn eerste album van de band. Dat was Happy Traum, de opvolger van Daryll-Ann Weeps die in 1999 uitkwam. Ik kreeg de cd tijdens Sinterklaas bij m’n eerste vriendin. Het album is bijna net zo goed als de voorganger. In een rechtvaardige wereld had single Surely Justice de Top 40 gehaald. Het kwam niet eens in de Tipparade.

Ik zag Daryll-Ann twee keer live. De eerste keer was in februari 2002, nog in de oude Effenaar. Een zaal waar je aan het einde van de avond aan de vloer vastplakte, en de rook in je kleren was getrokken en op je keel was geslagen. Andere tijden. Daryll-Ann was in Eindhoven ter promotie van hun vijfde album Trailer Tales en ik was blij ze eindelijk live te zien. Na afloop van het concert trof ik een medestudent van de opleiding Journalistiek.
‘Wat vond je ervan?,’ vroeg hij terwijl hij een shagje draaide.
‘Ja, wel goed,’ zei ik.
‘Nee man, dit was toch vreselijk? Het is helemaal niks meer,’ brieste hij terwijl hij naar buiten liep.

Ik bleef verbaasd achter. Ik vond Daryll-Ann helemaal niet slecht die avond. Tegelijkertijd was ik geïntrigeerd door de uitgesproken mening van de medestudent. Het was het soort muzieksnobisme dat ik verwarde met wereldwijsheid. Blijkbaar was mijn medestudent zo goed op de hoogte van het vroege (en ongetwijfeld superieure) oeuvre van Daryll-Ann en had hij zoveel concertervaring, dat hij dit genadeloze oordeel kon vellen.

Twee jaar later zag ik Daryll-Ann opnieuw live. Ditmaal in Doornroosje in Nijmegen, met een vriend die er speciaal voor uit Maastricht was gekomen. Misschien was het mijn eigen wereldwijsheid, of de concertervaring die ik in de tussentijd had opgedaan (inclusief de tinnitus), maar het was die avond niet best. Er was nul interactie met het publiek, en het leek alsof de bandleden elkaar elk moment konden aanvliegen. Na afloop verkocht de band de single 10.45 op vinyl. Ik heb nog lang spijt gehad dat ik toen geen exemplaar heb gekocht. Zeker toen nog geen maand later, en nog tijdens hun Nederlandse clubtournee, de band uit elkaar ging. Het kwam niet als een verrassing.

Na het plotselinge uiteenvallen van Daryll-Ann bracht Soldaat enkele mooie soloplaten uit. Eerst als Do-The-Undo, later onder z’n eigen naam, met In Another Life als hoogtepunt. Het is net als Daryll-Ann Weeps een kandidaat voor mooiste album van Nederlandse bodem.

Vorig jaar was er ineens een nieuwe plaat, Spring, en de aankondiging van een clubtournee. Dit weekend stonden ze in de Effenaar. Natuurlijk was ik daar bij, al was de aanblik van een halfgevulde zaal bij binnenkomst een beetje troosteloos. In het publiek trof ik tussen de brillen, wijkende haarlijnen en bierbuiken zelfs bezoekers in hoodies van Superdry of Jack & Jones. De jonkies waren op de vingers van een hand te tellen. Verontrustend. Ik moest denken aan wat de eigenaar van de lokale platenzaak eens tegen me had gezegd toen ik vroeg waarom ie geen lp’s van Elephant had staan. ‘Dat soort muziek doet het hier nooit zo goed,’ sprak hij. Ik hoorde minachting in zijn stem, dedain voor de smaakvolle grachtengordelgitaarmuziek van die Excelsior-bandjes als Johan, Elephant en Daryll-Ann.

Gelukkig was de sfeer bij Daryll-Ann dit keer wel goed. Zanger Paulusma maakte grapjes over PSV (dat deed Jacob de Greeuw van Johan vorig jaar ook. Blijkbaar is voetbal het enige waar die smaakvolle grachtengordelgitaarbandjes over kunnen praten als ze in Eindhoven zijn), en droeg When War Is On op ‘aan die pannenkoek in Amerika’. De band deed een rijke greep uit het oeuvre, ook Tools R Us werd gespeeld, en bij Summerdaze kreeg ik zelfs tranen in m’n ogen. Paulusma was oud geworden. Soldaat was nog altijd lang en mager, maar nu getooid met een egaal grijze coupe. Hij werd afgelopen week zestig. Ik genoot van z’n gitaarspel, hoe hij met mooie gitaarsolootjes strooide. Stikjaloers keek ik naar die vingers, hoe ze over de gitaarhals gleden alsof het geen moeite kostte. Voor mij is hij de beste gitarist van Nederland.

Maar als ik de liedjes Riverside, Money or Love, When You Cry en Surely Justice van Happy Traum hoorde, was ik weer terug in 2000, op die Pakjesavond bij m’n vriendin. Ik dacht aan haar depressie, en dat ik te bleu en te groen was om daar mee om te gaan. Toen het uit ging werd ik verscheurd door tegenstrijdige gevoelens. Ik was opgelucht dat het uit was. En ik voelde me schuldig. Ik was zo graag de witte ridder op het knappe paard geweest die haar zou redden. Hoe naïef. Sindsdien heb ik de titel Happy Traum, en de songtekst van Tools R Us, bittere ironie gevonden.

En ik dacht aan de vriend met wie ik Daryll-Ann had gezien in Nijmegen. Nooit meer trof ik iemand met wie ik zo ontzettend kon lachen. Die hetzelfde ontregelende gevoel voor humor had, en die me meteen begreep. Toen hij een relatie kreeg verwaterde het contact. Dat tijd alle wonden heelt, is een leugen. Het slaat vooral gaten. Bij Daryll-Ann zijn herinneringen van diamant, bij mij zijn ze roestig. Naar een concert gaan van een jeugdliefde stemt melancholiek.

Na afloop wilde ik bij de merchandise Renko, de eerste lp van Daryll-Ann kopen. Maar het laatste exemplaar werd voor m’n neus weggekaapt. Ik mopperde tegen de jongen die de verkoop deed dat ik die plaat had willen kopen en dat de man die de lp had gekocht was voorgedrongen. Boos over het onrecht dat me was aangedaan foeterde ik terwijl ik naar huis liep tegen mezelf dat ik beter Daryll-Ann Weeps nog eens kon opzetten. Daar kan toch niks aan tippen.

Toen dacht ik aan de regels van Trip The Stairs, dat op Happy Traum staat:

When will I get older
I’m hardly any wiser

Posted in Eindhoven, Muziek, Uncategorized | Tagged , | Comments Off on Daryll-Ann

Verlichting

Mijn fietsverlichting en ik hebben jarenlang een moeizame relatie gehad. Dat kwam door mijn stokoude fiets. Ik was mijn brik niet alleen ontgroeid, het ding viel ook nog eens bijna uit elkaar. Maar bij gebrek aan financiële middelen, bovendien huldig ik het credo ‘if it ain’t broke, don’t fix it’; niet uit gierigheid, maar omdat we veel te snel spullen die nog makkelijk mee kunnen weggooien, hield ik het er maar bij.

Maar ja. Natuurlijk was die fiets hartstikke broke, en vooral de fietsverlichting moest worden gefixt. Bij gebrekkig functionerende fietsverlichting is het belangrijkste om niet door de politie te worden aangehouden. Dat is zelfs veel belangrijker dan het feit dat je met goede verlichting beter zichtbaar bent voor medeweggebruikers.

En zo kon het gebeuren dat ik ‘s avonds op m’n fiets die, inmiddels met ducttape bij elkaar gehouden, over de Parklaan naar huis fietste. Tot mijn schrik zag ik in de verte een politiefuik staan. Shit. Controle. Het was te laat om nog een zijstraat in te vluchten, dus de enige optie die ik nog had was een flinke tik tegen m’n koplamp geven die, zo wist ik uit ervaring, dan waarschijnlijk wel eventjes aan zou schieten. Tot mijn grote verbazing (en geluk) gebeurde dat ook, dus toen ik voorbij het controlepunt fietste, zwaaide ik vriendelijk naar de agenten en wenste ze een fijne avond. Vijftig meter verder hield m’n licht er weer mee op.

Een andere keer had ik m’n fietsverlichting voor een keer wel goed op orde. Ik fietste weer vrolijk voorbij de politiecontrole, waarna ik een groep studenten me tegemoet zag fietsen. Zonder licht.
‘Licht aan,’ riep ik, terwijl ik met m’n hoofd naar achteren knikte, ‘politiecontrole.’
Dat is de solidariteit onder fietsverlichtingsspijtoptanten.

Mijn relatie met fietsverlichting verbeterde aanzienlijk toen ik 2008 Met het Mes op Tafel won. Eindelijk had ik geld voor een degelijke fiets, mét goede verlichting. Jarenlang fietste ik zorgeloos rond, tot in 2023 mijn fiets werd gestolen. Een halfjaar later kocht ik via Marktplaats exact hetzelfde model (nee, het was écht niet mijn oude fiets), dus nu heb ik mezelf wijsgemaakt dat mijn mooie, oude trouwe fiets nooit is gestolen. In de tussentijd had ik al een andere tweedehands fiets gekocht, een prima exemplaar bovendien, die ik nu als reservefiets gebruik.

Een paar weken terug ging ik op een maandagmiddag naar de film Kneecap (prachtfilm). Omdat ik mijn fiets niet veilig bij het filmhuis kan stallen, besloot ik mijn reservefiets te gebruiken. Maar op de heenweg bedacht ik mij ineens dat het licht van die fiets kapot is. Ik maakte me niet heel veel zorgen. Immers, ik zou alleen op de terugweg een risico lopen. En dat was een ritje van tien minuten. Wat kon mij gebeuren?

Nouja, een politiecontrole. Dat kon er gebeuren. Op de terugweg zag ik op het 18 Septemberplein de politieauto’s staan. De moede zakte me in de schoenen. Geen verlichting op m’n fiets én ik had geen identiteitskaart bij me. En een vluchtroute kiezen was ook niet meer mogelijk. Daar ging mijn dertiende maand. Ik besloot af te stappen en met de fiets aan de hand het plein over te steken. Hier en daar stonden al wat kramen opgesteld voor de dinsdagmarkt, dus ik hoopte daar tussendoor te sneaken. Toen dook vanuit het niets een politieagent op.

‘Dag meneer,’ zei hij vrolijk, ‘ik zie dat u geen licht op uw fiets heeft.’
‘Ja, dat klopt,’ antwoordde ik gelaten. ‘Ik ben naar de bioscoop geweest en omdat ik mijn fiets niet veilig kan stallen, heb ik een oude fiets gepakt. Maar ik kom er net achter dat het licht het niet doet.’ Het leek me het beste om open kaart te spelen. Het was trouwens ook écht zo.
‘Dan is vandaag uw lucky day meneer,’ ging de agent verder. ‘Want vandaag waarschuwen we alleen nog. U krijgt van ons een lampje cadeau om op uw fiets te doen. En ik zie dat uw achterlicht het ook niet doet, dus daar krijgt u ook een lampje voor. Fijne avond!’

Een tikkeltje beduusd nam ik beide lampjes in ontvangst. Ik bond ze onhandig om mijn fiets. Daarna reed ik opgelucht verder.

De verlichting van m’n reservefiets hoef ik voorlopig niet te laten repareren.

Posted in Eindhoven | Tagged | Comments Off on Verlichting

Song Top 20 2024

Het was het jaar van Brat. Dat album van Charli XCX met z’n iconische hoes in gifgroen kleurde de zomer en de jaarlijstjes. Een ultieme popplaat, maar waarvan geen enkele track de Top 40 zou halen; Apple, Guess en In The City bleven allemaal in de Tipparade steken. Dat is vreemd, voor wat nota bene een popalbum is. Mijn favoriete track is de remix die Charli XCX maakte met Lorde: Girl, So Confusing. Het verscheen een paar maanden na het album Brat, maar ook die single deed helemaal niks in de Nederlandse hitlijsten. Daarmee was Brat uiteindelijk meer een hype om waar het voor stond (zonder enige gêne jezelf zijn), dan om de muziek zelf. En dat is jammer.

2024 was ook het jaar van de vrouw in de popmuziek. Kijk alleen al naar de top-20 van de Song van het Jaar verkiezing van 3voor12 met zestien singles van vrouwen. Bij de bovenste tien is zelfs maar één man te vinden: Joost Klein. Het is een trend die al langer gaande is, met zangeressen die al naam hebben gemaakt (Beyoncé, Lady Gaga, Dua Lipa, Billie Eilish en (natuurlijk) Taylor Swift), nieuwkomers (Gracie Abrams, Chappell Roan, Lola Young en Sabrina Carpenter) en Nederlandse artiesten (S10, Froukje, Roxy Dekker en Eefje de Visser). Het is terug te zien in mijn Song Top 20.

Het was ook het jaar van de meest afgrijselijke remixen ooit gemaakt. David Guetta die het na The Logical Song, Dragostea Din Tei en Blue (Da Ba Dee) niet kon laten zich dit keer te vergrijpen aan Forever Young van Alphaville. Of de remix van Cyril van The Sound Of Silence door Disturbed, sowieso de slechtste cover ooit gemaakt (of nee, dat is Dancing On My Own door Calum Scott). Het is van een diepe treurnis dat zo’n remix van Cyril bijna een nr. 1-hit is geworden.

Nederlandstalige muziek blijft het goed doen in de Top 40. Helaas. Ik hou er niet van, omdat er een lucht van verschraald bier en voetbalkantines om die muziek heen hangt. Een sfeertje van Ik Hou Van Holland: lekker gezellig doen, alsof we niet geleid worden door een extreemrechts kabinet. Afgelopen jaren hadden we enkele onvermijdelijke Nederlandstalige zomerhits (Ik Ga Zwemmen, Engelbewaarder), maar dit jaar zijn ze minder dik bezaaid. Goed, er was Yves Berendse, maar die hit was prima te vermijden, en dat heb ik bij de samenstelling van deze Song Top 20 dus ook maar gedaan. Er was trouwens goed nieuws: Suzan & Freek scoorden dit jaar voor het eerst sinds hun doorbraak in 2018 geen top-10-hit.

Net niet in de lijst dit jaar: Damage van Noano ft. Ronnie Flex dat bijna langs me heen was gegaan (ik zat in Nepal), maar bij thuiskomst werd ik verrast door een fantastische live uitvoering door Klaas, Mylou en Sjoerd in Met het Mes op Tafel; sowieso de beste quiz op de Nederlandse televisie. Ook Chef’Special valt net buiten m’n Song Top 20. Vorig jaar miste ik op de valreep Speed Of Light, een van de leukste singles van begin dit jaar. Wat de band dit jaar uitbracht was leuk, maar haalde het niet bij die track.

Tot slot: ik luister naar veel meer dan top-40-muziek. Mijn meestgedraaide track dit jaar is Blue Skies van Finnoguns Wake. Ik schreef er al over voor Ondergewaardeerde Liedjes. En dit zijn (in willekeurige volgorde) mijn vier favoriete albums van artiesten die je waarschijnlijk nooit in de hitlijsten zult tegenkomen. Allereerst Romance van Fontaines D.C., de fijnste rockplaat van 2024. Small Changes van Michael Kiwanuka, opnieuw een verstild album waar de Britse singer-songwriter zo goed in is, Tigers Blood van Waxahatchee, een americanaplaat die Car Wheels On A Gravel Road in herinnering roept. En het Canadese Godspeed You! Black Emperor, een van de weinige uitgesproken geëngageerde muziekcollectieven die we nog rijk zijn. Alleen al de ‘titel’ van hun nieuwste album No Title as of 13 February 2024 28,340 Dead, omdat woorden tekort schieten als er een genocide plaatsvindt in Gaza die door het westen en ja, ook Nederland, wordt gesteund.

Maar, with no further ado, mijn Song Top 20 van 2024. Playlistje op Tidal.

20. Oscar and the Wolf – Angel Face

Horden Nederlanders lopen weg bij Belgische, pardon, Vlaamse bands als Balthazar, Bazart en Oscar and the Wolf. Ik vind er niks aan (al is The Haunted Youth geweldig), of beter bíjna niks, want mijn enthousiasme was gewekt toen Angel Face schijnbaar uit het niets de Top 40 binnen sloop. Niet slecht voor een band die vooral bekend is in het alternatieve genre. Angel Face is hevig door de eighties geïnspireerde synthpop dat naar het einde toe iets te repetitief is, maar dat zij ze vergeven.

19. Hozier – Too Sweet

Ik had Hozier al afgeschreven. Voor altijd verbonden met die allesverwoestende wereldhit Take Me To Church. Die ene hit met z’n ingetogen couplet en ontploffend refrein waarmee Hozier persoonlijk verantwoordelijk is voor de takemetochurchisering van de singer-songwriterscene (zie Lewis Capaldi, Dermot Kennedy, Shawn Mendes). In 2024 scoorde hij voor het eerst in tien jaar weer een solohit. Too Sweet is een leuk, redelijk klein gehouden liedje. Letten jullie goed op, Lewis, Dermot en Shawn?

18. Sophie Ellis-Bextor – Murder On The Dancefloor

In de jaren negentig gebeurde het regelmatig dat oude liedjes na gebruik in films, tv-series of reclames opnieuw hits werden: Unchained Melody van The Righteous Brothers, The Joker van de Steve Miller Band of Driver’s Seat van Sniff ‘n’ the Tears. Tegenwoordig is het een zeldzaamheid. Maar dit jaar ging een van de leukste hits van de jaren nul, inmiddels uitgegroeid tot gay anthem, in de herkansing na gebruik in de (ook heel leuke) film Saltburn. Een heerlijk discoliedje, met die venijnige prachtregel: ‘It’s murder on the dancefloor, but you better not kill the groove’.

17. Michael Marcagi – Scared To Start

Zou je ook te snel kunnen doorbreken? Scared To Start was de tweede single van Michael Marcagi en werd met behulp van TikTok een grote hit. Een zwijmelliedje met Heel Veel Galm op de zang. Folky, in de traditie van andere zingende krullenbollen als Stephen Sanchez, Noah Kahan en Mark Ambor. Echter, het te streamen oeuvre van de singer-songwriter omvat niet veel meer dan een schamele vijf andere liedjes (plus tien verschillende versies van Scared To Start). Dat wordt aanpoten, Michael.

16. Gracie Abrams – I Love You, I’m Sorry

Gracie is een nepobaby. Pa is J.J. Abrams, regisseur van lawaaiige actiefilms als Mission: Impossible III en Star Wars: The Force Awakens. In Amerika maakt het heel veel uit waar je wiegje heeft gestaan. Daarom mocht Gracie Abrams met een album op zak al opdraven als voorprogramma van Olivia Rodrigo én Taylor Swift. Abrams mist eigen smoel; het ene moment klinkt ze als Tay Tay, het andere moment ook. Maar wie maalt er om zoiets triviaals als Een Eigen Geluid met zulke kruiwagens?

15. Lola Young – Messy

Op de valreep van 2024 stormt een van de leukste singles van het jaar de Top 40 binnen. De Britse Lola Young mocht in 2021 de kerstreclame van John Lewis inzingen (en dat is Een Grote Eer), bracht sinds 2023 twee albums uit en werkte mee aan het dit jaar verschenen nieuwe album van Tyler, The Creator. Messy is een slow burner; het kwam al in de zomer uit. Een broeierige poptrack waarin Young haar partner van repliek dient. Aan het einde van de single is duidelijk wie hier echt messy is. Niet Lola, maar die eikel van een vriend.

14. Chappell Roan – Good Luck, Babe!

Een van de nieuwe vrouwen in de popmuziek dit jaar was Chappell Roan. In Amerika werd de zangeres dankzij de single Good Luck, Babe! (nr. 4 in de Billboard Hot 100) een megaster, in Nederland bleef de song onderin de Top 40 steken. Toch jammer. Good Luck, Babe! is een heerlijk sardonisch liedje over een lesbienne die haar gevoelens voor andere vrouwen wegstopt en tegen beter weten in een relatie met een man begint. Een soort update van Can You Forgive Her? van de Pet Shop Boys. Inderdaad schat, succes ermee.

13. Mark Ambor – Good To Be

Van de zingende krullenbollen van 2024 was er eentje het krullenbollerigst. Mark Damboragian, die om begrijpelijke redenen de artiestennaam Mark Ambor heeft aangenomen, scoorde eerst met behulp van TikTok een grote hit met Good To Be, om dat succes daarna op te volgen met de nr. 1 hit Belong Together. Ik vind Good To Be net iets leuker. Lekker gitaarloopje? Check. Achtergrondkoortje? Check. Fluitje? Check. En dan die fijne regel ‘Going top down in that old Mercedes’, die het refrein inluidt. Instant oorwurm.

12. Dua Lipa – Training Season

Eigenlijk wilde Kevin Parker, het genie achter de psychedelische rockband Tame Impala, al jaren een popalbum maken. Met het album Currents uit 2015 kwam de Aussie al aardig in de buurt (The Less I Know The Better staat op meer dan 1,8 miljard streams op Spotify), maar het liefst had Parker landgenoot Kylie Minogue geproduceerd. Helaas. Minogue zei nee. Dua Lipa lette wel op en maakte met de Tame Impala-frontman Radical Optimism. De hand van Parker is duidelijk hoorbaar in singles als Houdini, Illusion en Training Season. Die net iets te harde, vervormde bas: typisch Tame Impala.

11. Cyril – Stumblin’ In

Stumblin’ In van de Australische DJ Cyril (Riley) was de eerste helft van het jaar niet van de radio te slaan. Lekker luchtige muziek waar niemand zich een buil aan kan vallen en daarom des te meer aanstootgevend is. Maar Cyril had het handboek Hoe Scoor Ik Een Hit? goed gelezen: neem een vergeten hit uit de jaren zeventig of tachtig (in dit geval een duet voor Chris Norman (van Smokie) en Suzi Quatro), zet er een discobeat onder en de kassa gaat rinkelen. Eigenlijk had Stumblin’ In een hogere positie in mijn Song Top 20 verdiend, maar Cyril maakte ook een remix van die afgrijselijke Disturbed-cover van The Sound Of Silence. Dat is onvergeeflijk.

10. Douwe Bob – I Believe

Ik heb een haat-liefdeverhouding met Douwe Bob. Ik zag ‘m een keer live en vond ‘m erg arrogant. En hij kreeg ruzie met z’n halve band toen hij het vertikte op te treden vanwege de coronamaatregelen bij concerten. En de snelheid waarmee hij zich, nouja, voortplant bij allemaal verschillende vrouwen, blijft wat merkwaardig. Vooruit, dat laatste moet ie zelf weten. Misschien zijn de grootste lastpakken de beste muzikanten, want songs als Jacob’s Song, Shine en Someone You Love zijn bloedmooi. Dit jaar kwam daar I Believe bij, dat een kontje kreeg door veelvuldig gebruik van de NOS tijdens de Olympische Spelen. Nee, zolang Douwe Bob dit soort hits blijft schrijven, hoeft hij zich geen zorgen te maken over de alimentatie.

9. Post Malone ft. Morgan Wallen – I Had Some Help

Dat Post Malone geen hiphop meer wil maken is inmiddels algemeen bekend. De singles (Chemical, Enough Is Enough) op zijn vorige album Austin waren al verrassend poppy. Op het nieuwe album F-1 Trillion heeft ie de countrymuziek omarmd en werkt hij samen met Blake Shelton, Luke Combs en Morgan Wallen. Die laatste is dé archetypische countryster: trucker cap, snor en baardje, plus een mouwloos houthakkershemd. Z’n stem heeft die typische knauw waar Nashville patent op heeft. I Had Some Help is aalgladde country, maar o zo fijn. Post Malone mag dan zingen dat ie wat hulp heeft gehad, in de slipstream van I Had Some Help scoorde Wallen z’n eerste solohit in de Nederlandse Top 40: Love Somebody.

8. Joost Klein – Europapa

Wat moet ik nou met Joost? Aan de ene kant wil ik ‘m bovenaan deze Song Top 20 zetten, als eerbetoon aan een van de leukste Nederlandse songfestivalinzendingen ooit, een ode aan z’n vader, met die prachtige videoclip. Het zou genoegdoening zijn voor de onterechte diskwalificatie (en dat terwijl Israël wel mee mocht doen). Aan de andere kant heeft Europapa door die schoffering van het Eurovisie Songfestival een bittere bijsmaak gekregen. Ik kan er niet meer zorgeloos naar luisteren, denkend aan hoe mooi het had kunnen (en móeten) zijn. Maar nee, nr. 20, dat verdient Europapa ook niet. Daarom heb ik Joost op nr. 8 in m’n lijst gezet. Vlees noch vis. Het voorgeborchte van de hithemel.

7. Shaboozey – A Bar Song (Tipsy)

Een van de leukste dingen van popmuziek is dat sommige muzikanten schijnbaar uit het niets een megahit kunnen scoren. Een paar jaar terug gebeurde het met Old Town Road van Lil Nas X, dit jaar was het de beurt aan Collins Obinna Chibueze, beter bekend als Shaboozey, die met A Bar Song (Tipsy) negentien weken op nr. 1 stond in de Billboard Hot 100. Daarmee evenaarde hij het record van Lil Nas X. Ironisch, omdat zowel Shaboozey als Lil Nas X country mixt met hiphop, en daarmee een onweerstaanbare en uiterst succesvolle cocktail in handen heeft. Toch was Shaboozey niet helemaal een onbekende in de muziekwereld: hij werkte eerder dit jaar al mee aan Beyoncé’s nieuwste album Cowboy Carter. Queen Bey komen we later nog tegen.

6. Billie Eilish – Lunch

Hét popalbum van 2024 mag dan Brat van Charli XCX zijn geweest, er stonden geen hits op. Hit Me Hard And Soft, de nieuwe van Eilish, kreeg zuinige kritieken, maar ik vind ‘m erg goed. De wegen van de muziekindustrie zijn soms ondoorgrondelijk. Niet het grappige Lunch werd de grote hit van het album, maar Birds Of A Feather. Misschien knapten sommige luisteraars toch af op Eilish’s liefdesverklaring aan cunnilingus ‘I could eat that girl for lunch’ in Lunch. En dat terwijl de allerbeste track van het album Chihiro is (zelfs Barack Obama is fan); en die is niet eens op single uitgebracht. Zoals ik al schreef: de wegen van de muziekindustrie zijn ondoorgrondelijk.

5. Dasha – Austin (Boots Stop Workin’)

Countrymuziek is als een virus dat om de zoveel jaren de kop opsteekt in de Nederlandse hitlijsten. Jarenlang is het genre niet cool, om dan ineens dé heetste muziekstijl van het moment te zijn. Austin werd met behulp van TikTok (en bijhorend dansje) een grote hit. Dasha rekent af met een vriendje waarmee ze à la Tracy Chapmans Fast Car wil ontsnappen uit een uitzichtloze situatie, om op de dag van vertrek erachter te komen dat haar partner koudwatervrees heeft. Wacht maar, zingt Dasha, over veertig jaar heb ik het gemaakt in Los Angeles, en dan lig jij hier nog steeds te ruften in Austin.

4. Linkin Park – The Emptiness Machine

In Nederland was de aandacht ten tijde van het overlijden van frontman Chester Bennington wat verslapt, maar in Amerika had Linkin Park in 2017 nog altijd een megastatus. Benningtons overlijden sloeg dan ook in als een bom. De meeste bands zouden het bijltje erbij neergooien, maar zeven jaar na de zelfmoord van Bennington gaan de overgebleven bandleden voorzichtig verder, maar dan met een zangeres. Emily Armstrong heeft een strot waar je u tegen zegt, zo blijkt uit de eerste ijzersterke single The Emptiness Machine. Het leverde Linkin Park, de outtake Lost die vorig jaar stiekem de Top 40 binnen sneakte uitgezonderd, de eerste top-40-hit met nieuw werk sinds 2009 op.

3. Lady Gaga & Bruno Mars – Die With A Smile

Na het overlijden van Michael Jackson kreeg Bruno Mars al snel diens kroon overhandigd. Dat is een zware last, maar inmiddels staat de teller op 22 top-40-hits; en dan reken ik z’n werk met Silk Sonic niet mee. Net als The King Of Pop weet Mars genres als dance, funk, soul, rock en r&b feilloos met elkaar te mixen tot perfecte pop. Het gaat bijna geruisloos; voor je het weet staat hij weer op nr. 1 met een nieuwe klassieker. Dit jaar heette die Die With A Smile, een duet met Lady Gaga dat klinkt alsof het er altijd al is geweest. Inmiddels staat de teller op vijftien weken op nr. 1. En de enige bedreiging voor de eerste plek is een ander duet van Mars: Apt, met de Zuid-Koreaanse zangeres Rosé.

2. Beyoncé – Texas Hold ‘Em

Alles wat Beyoncé doet is per definitie cool. Billboard riep haar onlangs niet voor niets uit tot de invloedrijkste artiest van de 21ste eeuw. Dus toen Queen Bey op haar album Renaissance nineties dance (Crystal Waters, Robin S, CeCe Peniston) weer hip maakte, volgden andere artiesten braaf. Benieuwd of Cowboy Carter net zoveel navolging krijgt. Met de huidige countryrevival lijkt de zangeres eerder een trendvolger dan een trendsetter. Al is de manier waarop Beyoncé op Texas Hold ‘Em, dat in première ging in de pauze van de Super Bowl (als je ergens je nieuwe single kunt presenteren, dan is het daar), country mixt met soul en hiphop zo eigenwijs dat het alleen maar van Beyoncé kan komen.

1. Sabrina Carpenter – Espresso

In het jaar waarin vrouwen de popmuziek domineerden (kijk alleen de rest van de top-5 van mijn lijst er maar op terug) móet er een zangeres op nr. 1. Wie beter dan Sabrina Carpenter, die een zomerhit scoorde met het heerlijk luchtige Espresso. Dat heerlijk luchtige geldt trouwens ook voor de andere singles van het album Short n’ Sweet (goede titel) zoals Taste en Please Please Please. Het is een beetje Taylor Swift ten tijde van het album 1989, maar Carpenter doet ook denken aan Madonna in haar beginjaren, toen Mads nog hits schreef als Crazy For You, Open Your Heart en True Blue. Liedjes die je na een keer horen meezingt. Maar Stereogum omschreef Carpenter misschien wel het beste: ‘It’s the American dream of a European summer and the European fantasy of an all-American girl.’

Posted in Lijstjes, Muziek, Uncategorized | Tagged , | 1 Comment

Appel

Op het werk zorgt m’n skate-outfit soms voor gefronste wenkbrauwen. In de skatescene, onder gelijkgestemden, kan m’n kleding wel goedkeuring wegdragen. Dat merkte ik toen ik een paar dagen voor kerst in de skatehal was, en een jongen van een jaar of 15 me complimenteerde met m’n kledingkeuze. Ik bedankte ‘m. Hij leek me te kennen. Daarna besefte ik dat ik geen idee was wie hij, of z’n vriend die naast ‘m stond, waren. Een probleem waar ik vaker tegenaan loop: iedereen lijkt mij te kennen, maar ik ken niemand.

Terwijl de jongen een trick probeerde te landen – via een ramp over een bank van een halve meter hoog olliën – praatte ik verder met z’n vriend.
‘Herken je me niet?,’ vroeg hij.
‘Euh… nee. Sorry, ik ben heel slecht met namen en gezichten,’ zei ik verontschuldigend. Ik dacht aan een collega, die een foolproof methode heeft als hem dit overkomt. Hij schudt iemand de hand, en vraagt hoe de man of vrouw ook alweer heet. Die geeft dan de voornaam, waarop hij reageert: ‘Ja, dat wist ik wel. Ik was je áchternaam vergeten.’
‘Nee he? Ik snap het wel. Ik skate veel in Nuenen. Daar kom ik je vaak tegen,’ ging hij verder.
Dat verklaarde wel iets. Ik zie veel skaters, maar jezelf formeel voorstellen is daar niet bij. Als je elkaar een paar keer hebt gezien is er een vage blik van herkenning, een goedkeurend knikje, en na een tijdje een boks of een kort praatje over een bepaalde trick die al dan niet is geland. Aan die foolproof methode van m’n collega had ik hier niks.

Hij had een andere verklaring: ‘Ik had toen een scheiding rechts in m’n haar. Daarna had ik de scheiding in het midden. Maar tegenwoordig heb ik m’n haar gewoon helemaal los.’ Terwijl hij het zei haalde hij z’n handen door z’n haar.
Als het om haar gaat, of in mijn geval het gebrek daaraan, heb ik een ijzersterk wapen: zelfspot. ‘Bij mij is het heel simpel. Gewoon geen haar,’ antwoordde ik. Ter verduidelijking tikte ik een paar keer op m’n skatehelm.

Hij vroeg zich af of de wax van een lokaal skatemerk wel bij z’n osso zou worden bezorgd. Ik vind het enorm hoopgevend als jongeren in straattaal tegen mij praten. Want natuurlijk weet ik wat een osso is. Bovendien ken ik de plaatselijke skatescene inmiddels behoorlijk goed, dus ik wist bij wie ie moest zijn voor die wax.

Even later stond z’n vriend weer naast me.
‘Meer snelheid,’ zei ik, ‘dan land je ‘m.’
Hij bedankte me voor de tip, was even stil, en zei toen: ‘Weet je. Jij bent die man die altijd een appel eet voor het skaten.’
‘O, is dat mijn trademark?,’ zei ik lachend.
‘Dat doe jij altijd voor je gaat skaten in Nuenen. En dat vind ik heel goed. Dan pak je een moment rust. Even relaxen, en dan ga je skaten. Dus nu eet ik altijd een appel voor ik ga skaten,’ legde hij uit.
Daarna reed hij weg en landde, na een paar extra pogingen én met meer snelheid, z’n trick.

Ik bleef verbouwereerd achter. Ik was trots op het feit dat ik een positieve invloed heb op de gezondheid van de lokale skatejeugd. Wel vroeg ik me af of ik nu onder jongeren bekend sta als ‘de man met de appel.’ En ik concludeerde dat een appeltje eten voor het skaten vooralsnog totaal geen positief effect heeft gehad op m’n eigen skateprestaties.

Een osso is trouwens een huis. Je weet toch?

Posted in Skateboarden | Tagged , , | 1 Comment