Vijf keer New York

In Bushwick, Brooklyn. Place to be voor gave street art.

Ik was voor de derde keer in New York. Dat is geen straf; New York is altijd leuk. Bovendien is er sinds mijn laatste bezoek (in 2012) weer zoveel veranderd dat ik gerust een week kan gaan en niet in herhaling vallen. Ik viel wel een beetje in herhaling. Natuurlijk deed ik het klassieke uitzichtpunt van het Empire State Building, en bezocht ik Central Park. En ik kan niet om het Museum of Modern Art, simpelweg het beste museum voor moderne kunst in de wereld heen. Echt. Ga naar het MoMA als je in New York bent.

Maar wie voor de derde keer naar New York gaat, is wel een beetje uitgepraat. Ja, zelfs dat kan. En omdat ik niet zo’n zin had in weer een traditioneel plaatje-praatje, heb ik het dit keer anders gedaan: vijf hoogtepunten van m’n hernieuwde kennismaking met de stad. Attracties die er sinds m’n laatste bezoek bij zijn gekomen, of dingen die ik nu pas heb ontdekt. En bij een vierde bezoek, dat er hopelijk snel gaat komen, kom ik weer meer nieuwe (oude) dingen tegen.

Samuel Johnson schreef over Londen: ‘When a man is tired of London, he is tired of life; for there is in London all that life can afford’. Wat voor Londen geldt, geldt voor New York in het kwadraat.

One World Trade Center

9/11 is de open wond van New York. Maar in de drie keer dat ik in New York was heb ik ook het herstel gezien. In 2009 was Ground Zero nog een te mijden plek. In 2012 was One World Trade Center af en was de eerste van de twee memorial pools afgerond. En nu, in 2023, oogt het gebied als herboren. De tweede memorial pool is af; ze liggen op de exacte plekken waar de Twin Towers stonden. Herdenken kunnen die Amerikanen als geen ander.

Daarnaast staat de Oculus van Santiago Calatrava: een gigantisch trein- en metrostation. Dagelijks komen hier 250 duizend reizigers voorbij. Kosten: 3,9 miljard dollar. Mooi detail: op 11 september gaan de dakramen 102 minuten open. De tijd tussen het moment dat het eerste vliegtuig zich in één van de Twin Towers ramde en het moment dat de tweede toren instortte.

Maar zelfs het kunststuk van Calatrava valt in het niet bij het gigantische gevaarte dat One World Trade Center is. Het torent als een trotse pauw boven alle andere wolkenkrabbers uit. Het is het geesteskind van Daniel Libeskind, maar dan wel via een herontwerp van David M. Childs. Het is een statement piece; het is natuurlijk niet toevallig 1776 feet hoog.

Bovendien herbergt One World Trade Center het hoogste uitkijkpunt op het westelijk halfrond. Al kom je er met een uitkijkpunt alleen tegenwoordig niet meer. Een bezoek moet een experience zijn: in de kelder leer je van alles over de bodem van Manhattan en word je overladen met cijfers over het gebouw. In de lift omhoog zie je in minder dan een minuut tijd hoe Manhattan zich ontwikkelt van een kleine nederzetting tot het woud van wolkenkrabbers dat het vandaag is. De weg naar beneden doet daar niet voor onder; je waant je in de glazen lift uit Sjakie en de Chocoladefabriek. Inderdaad; een heuse experience.

Ground Zero is niet langer meer Ground Zero, maar weer de plek van het World Trade Center. Inclusief twee memorial pools, One World Trade Center (met het hoogste uitkijkpunt van het westelijk halfrond) en de Oculus van Santiago Calatrava, op de foto’s van boven en van onderen gezien.

Bushwick

Manhattan is leuk, maar die hoogbouw heeft iets beklemmends. Althans, toen ik zondagochtend uit het metrostation van Bushwick stapte, voelde de sfeer heel anders dan in Manhattan, meer relaxed. Een buurt met veel laagbouw met graffiti en street art, en leuke eettentjes. Enkele straten zijn al afgezet voor een buurtfeest. Bushwick, de naam is een verbastering van Boswijk, is een up and coming buurt in Brooklyn. Na Dumbo, Williamsburg en Greenpoint de zoveelste buurt in de borough die ten prooi is gevallen aan gentrification. In Brooklyn dus, dat als stadsdeel bijna evenveel inwoners telt als Chicago, is hip.

De populariteit van de buurt komt voor een deel voort uit de coole street art. Met dank aan de grote, leegstaande fabrieken, waar tot begin twintigste eeuw brouwerijen waren gevestigd. Die brouwerijen zijn vertrokken, maar de grote panden zijn gebleven, met muren die als een canvas fungeren voor graffiti-artiesten die zich hebben verenigd in het Bushwick Collective. Het hele gebied beslaat niet meer dan een paar blokken, maar op die enkele honderden vierkante meters kom je alles tegen: traditionele graffiti en street art, guerrilla knitting en zelfs een driedimensionaal werk van twee katten. Ga mee met een wandeling van Brooklyn Unplugged Tours en je leert alles over street art in het algemeen, en de kunst van Bushwick in het bijzonder. Een aanrader.

Het is de vraag hoe lang Bushwick nog z’n coole imago weet te behouden. Zoals de gids stelt: ‘First come the artists. And when the artists come, the people follow. And when the people come, money follows. And when the money comes, the artist leaves.’

Kleurrijk Bushwick. Met op de onderste foto de loods van een oude Italiaanse dame, die ze open heeft gesteld voor de vele graffiti- en street art artiesten uit de buurt.

Flushing Meadows-Corona Park

New York is meer dan Manhattan. Veel meer. Ik was tijdens m’n twee eerdere bezoeken al wel in Brooklyn en Staten Island geweest, maar Queens was nog onontgonnen gebied. Vreemd eigenlijk; omdat het net als Brooklyn aan de oostkant van Manhattan grenst en makkelijk met de metro te bereiken is. Bovendien doet het qua inwoneraantal amper onder voor Brooklyn. Queens is huge.

Als New York de melting pot is waar de hele wereld samenkomt, dan is Queens daar weer het centrum van. En die mix zie je terugkomen in het grootste park van het stadsdeel (het is zelfs groter dan Central Park): het Flushing Meadows-Corona Park. Ja, het Flushing Meadows dat elk jaar het grandslamtoernooi de US Open huisvest. En ja, het Corona Park waar Paul Simon (afkomstig uit Queens) over zong in Me and Julio Down by the Schoolyard (‘Goodbye to Rosie, the queen of Corona’).

Het is ook het park waar in 1939 én in 1964 de World Expo plaatsvond. Van de laatste editie zijn nog restanten in het park terug te vinden, echter niet in de beste staat. Het paviljoen is vergane glorie, maar de Unisphere, een gigantische, 43 meter hoge wereldbol, staat nog fier overeind. Bekend van talloze skatefilmpjes én van de moderne filmklassieker Men In Black. Het is het middelpunt van het park, met lange brede banen. Geïnspireerd door Bernini’s ontwerp voor het Sint-Pieterplein.

Maar de grootste attractie van het Flushing Meadows-Corona Park zijn de mensen. Het is de plek waar heel de wereld samenkomt: New Yorkers die bij gebrek aan eigen tuin hun vertier zoeken in het park. Ze volleyballen, skaten, fietsen of barbecueën. Wat dat betreft is de Unisphere het perfecte ontmoetingspunt.

Het Flushing Meadows-Corona Park. Niet alleen één van de grootste parken van New York, ook de locatie van twee wereldtentoonstellingen, in 1939 en in 1964.

Hudson Yards

De bouw heeft zes jaar geduurd én 25 miljard dollar gekost, maar dan heb je ook wat: Hudson Yards. In een gebied aan de westkant van Manhattan dat een slordige vijftien jaar geleden een remise voor metrostellen was, ligt nu een fonkelnieuw zakengebied. Nieuw en peperduur; Hudson Yards is bedoeld als een stad in een stad. Appartementen waar je de deur niet uit hoeft omdat het eten tot aan de voordeur kan worden bezorgd en sportschool én bioscoop inpandig zijn. Kinderopvang? Ook aanwezig. Fijn ook, alleen met Ons Soort Mensen. Zelfs het metronetwerk is ervoor uitgebreid.

Maar cynisme daargelaten, het ziet er wel poepsjiek uit. Datzelfde geldt voor het uitkijkpunt The Edge (nee, niet de U2-gitarist). Bij m’n laatste bezoek aan New York telde de stad twee uitkijkpunten. Inmiddels zijn het er vijf. The Edge is er daar eentje van. Misschien is dat zelfs voor New York te veel, maar je hebt wel perfect zicht op downtown New York, met One World Trade Center dat overal bovenuit torent, én op het Empire State Building, de blikvanger van midtown Manhattan. Het uitzichtpunt heeft een glazen vloer (waar je niet op mag springen) én (voor de echte waaghalzen) nog een hoger uitkijkpunt waar je (gezekerd) over de rang mag hangen. Mooi detail: in de ramen van de bovenste verdiepingen van het pand reflecteren vliegtuigen die voorbij komen.

Naast The Edge staat The Vessel. Een volstrekt nutteloos maar spectaculair bouwwerk. Wie naar de bovenste verdieping klimt – het heeft 154 trappen en acht verdiepingen – heeft een prachtig uitzicht op de Hudson River. Naar het schijnt, want The Vessel is al geruime tijd gesloten. Te veel New Yorkers pleegden zelfmoord door van de hoogste verdieping te springen.

Op de bovenste foto’s The Vessel, op de onderste foto’s het uitkijkpunt van Hudson Yards. Op de onderste foto kan je de High Line tussen de flats door zien kronkelen.

High Line

Hudson Yards is perfect te combineren met de High Line, één van die andere herontwikkelingsprojecten dat New York het afgelopen decennium een boost heeft gegeven. Het is er bovendien eentje met een Nederlands tintje: het is ontworpen door Piet Oudolf.

De High Line beslaat voor het een groot deel het Meatpacking District, ooit het industriegebied van Manhattan. Een wijk waar vleesverwerking centraal stond; zoals de gids van de Circle Line een paar dagen zou opmerken, een desolaat gebied waar de slagers in het bloed rondliepen. Toen de industrie in de jaren tachtig uit het gebied wegtrok, bleef een karkas van spoorlijnen over. Weg ermee, zeiden veel bewoners. Behouden, zeiden anderen. De laatste groep won. Al kostte het veel tijd om alle neuzen dezelfde kant op te krijgen. Pas in 2009 werd het eerste deel van het park geopend. Tien jaar later was het project afgerond.

De High Line Park een echte aanwinst voor de stad. Je flaneert op je gemak vanaf Hudson Yards door de West Village. De spoorlijn loopt over straten heen die dwars over Manhattan lopen; het zorgt voor prachtige vergezichten. Er zijn tientallen plekken waar je kunt zitten. Je komt door de Chelsea Market, met eettentjes van over heel de wereld. Er is de Plinth, een aftakking van het park waar ruimte is voor grote openbare kunstprojecten, in dit geval Old Tree van Pamela Rosenkranz, een fuchsiakleurige boom.

En waar de zuidkant van de High Line wordt afgesloten met Hudson Yards, is dat aan de noordkant het Whitney Museum of American Art. Na het Museum of Modern Art het mooiste museum van New York. Je kunt prima een dag voor Hudson Yards, de High Line en het Whitney Museum of American Art uittrekken.

Misschien nog wel het leukste aan de High Line zijn de vele doorkijkjes door New York. Tijdens de wandeling kom je bovendien veel leuke street art tegen. Op de onderste foto een uitzicht vanuit het Whitney Museum of American Art, aan het noordeinde van de High Line.

Posted in Foto's, Reizen | Tagged , , , , , , , , , , | Leave a comment

Tien keer New York

Platenzaak in East Village, foto gemaakt tijdens m’n bezoek aan New York in 2012.

Deze week ga ik voor de derde keer naar New York. Dat is niet erg. Toch waren die vorige twee keren me niet even goed bevallen. De eerste keer dat ik The Big Apple bezocht was in 2009 en moest ik enorm wennen. Ik liep over alle platgetreden paden: The Metropolitan Museum of Art, het MoMA, het Empire State Building, Central Park, Ellis Island. De stad was overweldigend groot en dreigde me te verzwelgen. Alleen in Brooklyn voelde ik me weer even de normale Guido. Maar zoals m’n tekenleraar op de middelbare school zei over kunst: een schilderij dat je al meteen mooi vindt, daar ben je snel op uitgekeken.

En dus ging ik drie jaar later terug, en nam ik een bezoek aan de stad op in m’n reis langs de noordoostkust van de VS; ik deed toen ook Boston, Philadelphia en Washington DC aan. Een vriend gaf les in Princeton, op ongeveer anderhalf uur van New York, en z’n vriendin woonde in New York. Het leuke van een tweede bezoek aan wereldstad is dat je meer ‘off the beaten track’ kunt gaan. We gingen fietsen op Staten Island, bezochten een ‘Off-Broadway’ voorstelling, die net wat minder gelikt is dan het grote werk, betoonden onze eer aan Pieter Stuyvesant en gingen eten in een pop-up restaurant dat in geen enkele reisgids te vinden was. Het alternatieve New York beviel me goed.

Dit keer ga ik met m’n vader. Het is z’n eerste bezoek aan New York sinds 1992, en hij had gezworen ooit terug te gaan. Ik stelde voor samen te gaan, en zo ben ik deze week voor de derde keer in New York. Natuurlijk kan ik niet om enkele toeristische trekpleisters heen, maar er is in elf jaar tijd ook veel bijgekomen: One World Trade Center is open, net als de Vessel en het High Line Park. En tegenwoordig doe ik aan skateboarden én hardlopen, dus skateboard en hardloopschoenen gaan mee. Weer een nieuwe manier om de stad te leren kennen. Natuurlijk gaat er geshopt worden: kleding, boeken, skatedeck én lp’s. Maar platenzaken zijn een zeldzaamheid geworden in een stad waar de huren onbetaalbaar zijn geworden. Wat er zit is onderdeel van een grotere keten en heeft enkel uit prestige een filiaal op een dure locatie (Rough Trade), of zit weggestopt in kelders of achterafstraatjes.

Natuurlijk gaat er geshopt worden: kleding, boeken, skatedeck én lp’s. Maar platenzaken zijn een zeldzaamheid geworden in een stad waar de huren onbetaalbaar zijn geworden. Wat er zit is onderdeel van een grotere keten en heeft enkel uit prestige een filiaal op een dure locatie (Rough Trade), of zit weggestopt in kelders of achterafstraatjes.

Dat is jammer voor een stad waar muziek in het DNA zit. Zoek op Wikipedia en je vindt dat New York honderden keren is bezongen. Letterlijk (en dat bedoel ik letterlijk). Honderden liedjes is wat veel om te bespreken, maar in navolging van m’n lijstjes over Londen, Parijs, het strand en de Pacific stelde ik een top-10 samen met de beste songs over The Big Apple.

Ik heb er ook een playlist op Deezer bij gemaakt, met bonustracks die de lijst net niet hebben gehaald.

En toevallig heeft Ondergewaardeerde Liedjes deze week een battle over New York. Ik schreef over The Only Living Boy In New York. Die was bij de samenstelling van mijn top-10 op nr. 11 geëindigd.

10. Ryan Adams – New York, New York (2001)

Lived in an apartment out on Avenue A
I had a tar-hut on the corner of 10th

Ryan Adams, dus niet Bryan. Dat het sappelen is om als muzikant te leven in New York is een terugkerend thema (zie ook nr. 8). En net als Dylan kan Adams het niet laten om z’n gal te spuien over de grote stad; met gevoel voor overdrijving noemt hij z’n stulpje een plaggenhut. Hij noemt Avenue A, 10th Street, Houston Street en Avenue B in Alphabet City. Tot begin jaren tachtig een gribusbuurt, tegenwoordig überhip en onbetaalbaar. Maar New York, New York, gaat ook over een vriendin. Of is die vriendin The Big Apple?

Nee, de reden dat Ryan Adams wel in deze top-10 móet, is een lugubere. Op 7 september 2001 nam de zanger een videoclip op met op de achtergrond de skyline van Manhattan. Met name de Twin Towers wilde hij groot in beeld hebben, omdat de videoclip een eerbetoon moest worden aan de stad waar hij, ondanks alles, z’n hart aan had verpand. De rest is geschiedenis.

9. Interpol – NYC (2003)

The subway is a porno
The pavements they are a mess

Rond 2003 was Interpol het hipste jongetje van de klas. Vier jongens, strak in het pak, die ultradepressieve, hevig door de new wave geïnspireerde muziek schreven. Het waren de jaren na 9/11. Duistere gitaarmuziek paste het beste bij de algehele sfeer in een stad die op zoek was naar licht aan het einde van die gitzwarte periode. Debuutplaat Turn On The Bright Lights kreeg een 9,5 van de überhipsters van Pitchfork. Van de weeromstuit kreeg ik een hekel aan ze.

Maar dat is niet eerlijk. Turn On The Bright Lights is een prachtig album. Duister als een metrogang. Smerig als een wereldstad waar miljoenen mensen op een kluitje wonen. De ranzigheid druipt van de muren. Dat komt samen in Interpols gemankeerde lofzang NYC op hun thuisstad. Het refrein ‘New York cares’ klinkt wrang. Wie geeft er iets om je in een stad waar iedereen alleen maar bezig is het eigen geluk na te jagen? Dat erkent de zanger ook getuige de slotregels ‘It’s up to me now, turn on the bright lights’, een sluwe verwijzing naar Theme From New York, New York.

8. Bob Dylan – Talkin’ New York (1962)

I get on the stage to sing and play
Man there said, “Come back some other day
You sound like a hillbilly
We want folksingers here”

Greenwich Village werd in de jaren vijftig de thuishaven van de Beat Generation, als een soort tegenhanger van Haight Ashbury in San Francisco aan de westkust. Of, zoals New Yorkers het bescheiden noemden, ‘the capital of American counterculture’.

Nouja, ze hebben een punt. William S. Burroughs, Allen Ginsburg en Jack Kerouac woonden in The Village, Dylan Thomas viel er om van de drank en overleed. Na de literatuur volgde de muziek: Peter, Paul & Mary waren de grote sterren van de folkscene die een hit scoorden met If I Had A Hammer (en waar vervolgens op werd neergekeken), The Mamas and The Papas schreven op een koude winterdag California Dreamin’ en Jimi Hendrix werd er ontdekt. Maar voor de meest folkzangers was het geen vetpot. Kijk de op de memoires van Dave Van Ronk gebaseerde prachtfilm Inside Llewyn Davis van de broertjes Coen er maar op na.

Aan het einde van die film klimt een op dat moment nog onbekende zanger het podium op: Bob Dylan, de aankondiging van een nieuw tijdperk. Dylan vertrok in 1960 naar New York om z’n idool Woody Guthrie te ontmoeten. Bij aankomst ontfermde Joan Baez zich over hem. Dylan bleef, en nam in 1962 z’n titelloze debuutplaat op. Op dat album staan elf covers en twee eigen songs. Talkin’ New York is één van die twee eigen composities. Hij is niet positief over de stad. Hij verhaalt hoe hij wordt uitgejoeld door het publiek en wordt opgelicht, en hoe hij de stad ontvlucht.

Zoals altijd speelt Bob Dylan een loopje met de waarheid. Want de hoesfoto van Dylans album, The Freewheelin’ Bob Dylan, werd geschoten op Jones Street in Greenwich Village. Tegen die tijd leefde de zanger met z’n toenmalige vriendin al een paar jaar in de buurt.

7. Sting – Englishman In New York (1988)

I don’t drink coffee, I take tea, my dear
I like my toast done on one side

Misschien wel het bekendste eerbetoon aan een New Yorker, in dit geval Quentin Crisp, die als ‘a legal alien’ door The Bowery flaneerde. Crisp vertrok eind jaren zeventig naar The Big Apple, woonde eerst in het roemruchte Chelsea Hotel, maar ging er later permanent wonen. Weg uit het verstikkende Engeland, waar homoseksualiteit decennialang strafbaar was en werd neergekeken op de man: ‘It takes a man to suffer ignorance and smile’. Vlak voor z’n dood in 1999 zou hij uit de kast komen als transgender.

Sting leerde de excentrieke Crisp halverwege jaren tachtig kennen en raakte gefascineerd door diens verhalen. Een man die altijd zichzelf was, maar zich in het kosmopolitische New York pas echt thuis voelde. Hij stond met naam en toenaam in het telefoonboek en zag het als z’n taak om met iedereen te praten: ‘How will you ever enlarge your horizons?’ Wie ‘m mee uit eten nam, werd geacht de rekening te betalen. In ruil vertelde Crisp anekdotes over z’n bijzondere leven.

Geen wonder dat Sting daar een liedje in zag. Het werd niet alleen een liefdevol eerbetoon aan Crisp, maar aan iedere excentriekeling die zichzelf wil zijn in New York. Een grote hit werd het niet, maar tegenwoordig is het één van Stings meest gestreamde songs. Niet zo gek; die sopraansaxofoon van Branford Marsalis is onweerstaanbaar.

6. Bill Withers – Harlem (1971)

Summer night in Harlem
Man it’s really hot
Well it’s too hot to sleep and too cold to eat

De bekendste songs van Bill Withers staan op z’n debuutplaat: Ain’t No Sunshine, Grandma’s Hands en Harlem. Van die drie is die laatste in Nederland het onbekendst. Dat is jammer. Geen liedje beschrijft zo goed het leven in de wijk in Manhattan. De zwoele zomernachten, zoals hierboven beschreven, maar ook die bitter koude winters (‘That mean old landlord, he don’t care if I freeze to death or not’) en de zondagochtend (‘The heathen folk just gettin’ home from the party, and the good folk just get up’).

Harlem is vooral bekend als wijk voor zwarte Amerikanen. Het was in de jaren twintig de bakermat van de Harlem Renaissance. Billie Holiday, Duke Ellington, Ella Fitzgerald, en Louis Armstrong traden er op, theaters en nachtclubs als het Harlem Theater en The Cotton Club wisten het welgestelde blanke New Yorkse publiek naar de buurt te trekken. Aan die weelde kwam met de Great Depression een einde, en in de decennia die daarop volgden raakte de buurt in verval.

Tegenwoordig is de buurt zoals zoveel New Yorkse wijken ten prooi gevallen aan gentrification. Maar begin jaren zeventig, toen Bill Withers Harlem schreef, was het er in de winter nog bitter koud, met een verhuurder die je het liefst dood zou laten vriezen.

5. The Strokes – New York City Cops (2001)

New York City cops, but they ain’t too smart

Waar Interpol het New York van na 9/11 bezingt, vertegenwoordigt het debuut van The Strokes het geluid van de stad voor die datum. The Strokes is de ultieme New Yorkse band. Van die types die de coolheid aan hun kont hebben hangen. Het hipste jongetje van de klas. Althans, begin deze eeuw. Goede credentials ook; de leden kenden elkaar van een sjieke privéschool, de vader van Albert Hammond Jr. is nouja, Albert Hammond. Tegenwoordig zou je ze nepobaby’s noemen: geprivilegieerde jongetjes die door hun connecties alles voor elkaar krijgen.

Ze zijn niet eens echt rock ‘n roll. Iedereen die een beetje streetwise is, weet dat politieagenten niet bepaald snugger zijn. Dat is in Nederland al niet zo, maar in Amerika zijn ze nog dommer. Daar gaat New York City Cops natuurlijk over, maar na de aanslagen van 11 september besloot de band het liedje uit piëteit van het album te halen. Bah. Op vakantie in Dublin vond ik een eerste persing van Is This It. Mét New York City Cops er nog op. Heerlijk nummer trouwens, fijn refrein ook; om lekker hard mee te blèren.

4. Beastie Boys – An Open Letter To NYC (2004)

Dear New York, I hope you’re doing well
I know a lot’s happened and you’ve been through hell

Eigenlijk zijn ze net zo onuitstaanbaar als The Strokes. Drie rijkeluiszoontjes van de poepsjieke Upper East Side die begonnen als punkrockers, maar in 1986 opportunistisch op de hiphoptrein sprongen en megahits scoorden met (You Gotta) Fight For Your Right (To Party!) en No Sleep Till Brooklyn. Licensed To Ill werd de eerste hiphopplaat die de eerste plek in de Billboard Hot 100 haalde. Zoals Elvis Presley rock ‘n roll acceptabel maakte voor een breed (lees: wit) publiek, deden de Beastie Boys dat voor de hiphop.

Dat leek het trio zich aan te trekken. Ze namen de tijd voor het vervolg. Dat werd Paul’s Boutique, dat met z’n brede scala aan maffe samples algemeen werd geroemd als meesterwerk. Op de hoes een foto van Ludlow Street in de Lower East Side van Manhattan. Het verkocht voor geen meter, maar het leverde de Beastie Boys iets veel belangrijkers op: geloofwaardigheid. Vervolgens maakte de groep ook nog het geweldige Ill Communication (met Sabotage én Sure Shot). Hun reputatie was gered.

An Open Letter To NYC stamt uit 2004 en staat op To The 5 Boroughs. Een ode aan New York, opgenomen na de aanslagen van 9/11. Een ontroerende oproep aan de inwoners om samen te komen en de stad te herbouwen. De Beastie Boys sloten New York in het hart, en vice versa.

3. LCD Soundsystem – New York, I Love You But You’re Bringing Me Down (2007)

Like a rat in a cage
Pulling minimum wage

LCD Soundsystem is James Murphy. Of andersom. Een muzikale veelvraat die jarenlang platen verzamelde en alle muziek die hij hoorde als een spons absorbeerde. Hij merkte eens in een interview op dat er maar een paar platen in de muziekgeschiedenis zijn die van begin tot eind perfect zijn. Dat gold wat hem betreft ook voor z’n eigen platen. Het dichtste bij een ultiem meesterwerk kwam Murphy met z’n tweede langspeler Sound Of Silver. Met All My Friends, over een groepje vrienden dat for old times’ sake nog een feestje wil vieren maar beseft dat hun tijd is geweest. Het is in al z’n tragiek één van de beste tracks van de jaren nul.

Alleen New York, I Love You But You’re Bringing Me Down kan qua treurigheid aan All My Friends tippen. Over een gammel klinkende piano bezingt Murphy z’n haat-liefdeverhouding met de stad. Geweldig dat New York veiliger dan ooit is, maar waar is het ruwe randje gebleven? Waar zijn die unieke winkels en nachtclubs heen? Verdwenen omdat de huren onbetaalbaar zijn geworden? De helft van de inwoners van New York kan het zich niet eens veroorloven om in de stad te wonen. Oud-burgemeester Michael Bloomberg krijgt er in een bijzin van langs: ‘Now convinced he’s king’. Terwijl de muziek ontspoort vraagt Murphy zich af: ben ik veranderd? Of is New York dat?

LCD Soundsystem speelde New York, I Love You But You’re Bringing Me Down als laatste song van het afscheidsconcert in Madison Square Garden in 2011. Een betere afsluiter van deze thuiswedstrijd was niet denkbaar.

2. Frank Sinatra – Theme From New York, New York (1980)

If I can make it there
I’ll make it anywhere

Iedereen kan het maken in New York, als je maar je best doet. En nouja, in het geval van Frank Sinatra met een beetje hulp van The Mob. Al was hij niet de eerste die Theme From New York, New York opnam. Die eer gaat naar Liza Minnelli, die de door songschrijversduo John Kander en Fred Ebb gecomponeerde ode aan de stad die nooit slaapt opnam voor de Martin Scorsese film New York, New York.

Dat ging niet van een leien dakje. Robert de Niro, Minnelli’s tegenspeler in de film was niet onder de indruk toen Kander en Ebb een eerste versie van het liedje liet horen. Een affront, zo vond het duo. Wat wist die acteur nu van muziek? Maar ze moesten ‘m gelijk geven. Boos herschreef het tweetal Theme From New York, New York, inclusief die uitdagende blazers en de iconische beginregel ‘start spreading the news’.

Maar de film New York, New York flopte. En Theme From New York, New York werd niet eens genomineerd voor een Oscar. Dat we het nu nog kennen als ultiem volkslied van de stad is te danken aan Minnelli. Ze bleef het zingen tijdens concerten en het groeide uit tot publieksfavoriet. En uiteindelijk aan Sinatra, die in 1980 een eigen versie opnam. Hij klopt zichzelf nog wat meer op de borst; in zijn versie is hij niet alleen ‘top of the list, king of the hill’, maar ook nog een nr. 1 hit. Een eigen toevoeging die hij niet één, maar zelfs twee keer zingt. Tot chagrijn van tekschrijver Ebb.

1. Jay-Z ft. Alicia Keys – Empire State Of Mind (2009)

In New York
Concrete jungle where dreams are made of

New York spreekt zo tot de verbeelding dat het niet één, maar twee anthems heeft. Want is er een song die nóg meer bij The Big Apple past dan Theme From New York, New York? Eigenlijk wel. Al zag het daar aanvankelijk helemaal niet naar uit. Angela Hunte schreef Empire State Of Mind bijna als een parodie op een Broadwayliedje en bood het aan bij Jay-Z. Die wees het aanvankelijk af. Maar bijna een jaar later hapte hij toch toe en gebruikt de song als basis voor een hiphoptrack. In z’n rap knipoogt hij naar Frank Sinatra: ‘I’m the new Sinatra, and since I made it here, I can make it anywhere’.

Daarin gooit Jay-Z het perspectief radicaal om. In de versie van Hunte gaat over een zangeres die het succes nog niet heeft gehaald. Maar de rapper vertelt vol bravoure over z’n leven als gearriveerd artiest bovenaan de voedselketen: over opgroeien in Bedford-Stuyvesant (‘home of that boy Biggie’) en dat z’n gezicht overal te zien is; op gevels en in de hitlijsten (‘Now I live on Billboard’). Van de oorspronkelijke versie blijft ‘concrete jungle where dreams are made of’ overeind staan. Ook al is het verworden tot een heerlijke mama appelsap: ‘concrete jungle wet dreams tomato’. De videoclip werd opgenomen op Times Square. Ironisch, voor een song die begon als broadwayparodie.

Na het grote succes nam Keys, afkomstig uit Hell’s Kitchen, nog ‘Part 2’ op, een pianoversie van Empire State Of Mind. Daarbij liet ze zich inspireren door de tekst van Jay-Z, waarmee de cirkel rond was, maar ook niet helemaal.

Waar Theme From New York, New York Broadway gevangen is in één song, is Empire State Of Mind het anthem van de stad van de éénentwintigste eeuw; probeer maar eens een filmpje op Instagram of TikTok over New York te vinden waar het níet als soundtrack onder staat). Het staat voor het kosmopolitische New York, een stad die zichzelf opnieuw heeft uitgevonden na 9/11 en een onweerstaanbare aantrekkingskracht blijft houden op mensen van over heel de wereld.

Posted in Lijstjes, Muziek | Tagged , , | Comments Off on Tien keer New York

Gitaarvirtuoos

Mijn bucketlist is zo bescheiden dat je het eigenlijk geen lijst kunt noemen. Maar wat daar al een slordige twintig jaar op stond, was leren gitaarspelen. Elk jaar nam ik me op 1 januari voor: dit jaar ga ik écht die gitaar kopen en ga ik lessen nemen. Vervolgens ging er weer een jaar voorbij dat ik het niet deed. Geen idee waarom ik het al die jaren voor me uitschoof.

Nouja. Misschien zat er een beetje angst bij. De angst dat sommige van m’n favoriete bands of artiesten door de mand zouden vallen. Dat ik door zou krijgen dat de liedjes die me zo dierbaar zijn, die me al die jaren plezier of troost hebben gebracht, die me recht in het hart weten te raken, eigenlijk heel eenvoudig zijn. Een simpel trucje, waar ik met beide benen ben ingetuind. Een vriend verzekerde me dat ik de liedjes dan nog steeds zou kunnen waarderen: ‘Respect the craftmanship.’

Maar ik vond het ook best genant: ik heb al tientallen jaren een uitgesproken mening over muziek, eentje die ik graag met anderen deel. Terwijl die mening enkel was gebaseerd op gevoel, niet op basis van muzikale kennis. Goed, ik had als kind twee jaar blokfluitles gehad (een lijdensweg), en daarna had ik, totdat ik een beugel kreeg, met veel plezier panfluit gespeeld. Dus vooruit, ik had wel enig muzikaal inzicht; én ik kan noten lezen.

Af en toe vertelde ik anderen over m’n voornemen. Een jongen uit de skatehal die in een band speelt vertrouwde me toe dat gitaarspelen nóg moeilijker is dan skateboarden. Dat kon ik me nauwelijks voorstellen. Een professioneel gitarist stelde me gerust dat het de eerste paar maanden ploeteren was, maar dat daarna alle stukjes op z’n plaats zouden vallen. Oké dan.

Deze zomer kocht ik een gitaar. Een akoestische, want als je al twintig jaar lang het voornemen om hebt om gitaar te leren spelen weet je inmiddels wel dat je het beter leert op een akoestische dan een elektrische. Ook boekte ik er een proefles bij. In afwachting van m’n eerste gitaarles pielde ik af en toe op m’n nieuwe speeltje. Voorzichtig, want ik wilde geen dingen verkeerd aanleren. Ik dacht aan Frank Zappa, die muzikanten die bij z’n band kwamen eerst alles wat ze hadden geleerd áfleerde. Er zat een mooi geluid in het instrument. Zo mooi dat ik af en toe verrukt alle snaren tegelijkertijd aansloeg. Het resoneerde door de huiskamer, maar ook daarbuiten; een paar kinderen die voor m’n huis aan het voetballen waren keken verschrikt op.

‘Wat is je doel?,’ vroeg m’n gitaarleraar bij m’n eerste les.
O jee, dacht ik, ik moet een doel hebben. En dat terwijl ik al 41 jaar naar redelijke tevredenheid vrij doelloos door het leven ga.
‘Gewoon een beetje kunnen spelen,’ zei ik schouderophalend.
‘Wat voor muziek vind je leuk?,’ vroeg m’n leraar.
‘Depressieve zelfdestructieve singer-songwriters. Nick Drake, Elliott Smith, Townes Van Zandt,’ antwoordde ik.
‘Nice,’ knikte m’n leraar.

Vanwege m’n doelloosheid besloot de leraar te beginnen met de zes ‘kampvuurakkoorden’.
‘90% van de hits zijn op die akkoorden geschreven,’ voegde hij eraan toe. M’n bewondering voor de grote muziekhelden kreeg al een bescheiden knauw.

Ik leerde de kampvuurakkoorden: E, E mineur, C, A mineur, G en D. M’n leraar gaf me een volgorde waarmee ik de akkoorden kon oefenen. Beetje strummen, en van akkoord wisselen. Ik oefende elke dag een kwartier, soms meerdere malen. Dat ik noten kon lezen was leuk, maar hielp me uiteindelijk geen steek verder; daar doen ze bij de gitaar niet aan.

Tijdens een les viel m’n oog op de uitgeschreven tabulatuur van Wonderwall. Ik zag vooral C- en A-akkoorden. Dat verbaasde me niet. Oasis leek me altijd al een echte kampvuurband.
‘De broertjes Gallagher vallen ook door de mand he?,’ grapte ik.

Zo ging dat een paar weken door. Een enkele keer deed ik m’n riedeltjes. M’n leraar improviseerde er met z’n elektrische gitaar overheen.
‘Heej, wat was dat?,’ vroeg ik blij verrast.
‘Ow, ik speelde er wat overheen,’ zei hij achteloos.
Ik genoot van het samenspelen en vroeg me af hoe mooi het zou zijn om in een band te spelen.

Omdat m’n leraar me week na week verzekerde dat ik als een speer ging (‘jij kunt al akkoorden zuiver spelen waar ik drie maanden over heb gedaan’), besloot hij na vier lessen dat ik wel toe was aan m’n eerste liedje. Dat werd Hallelujah, maar dan in de uitvoering van Jeff Buckley.
‘Of John Cale,’ verbeterde ik ‘m. ‘Jeff Buckley baseerde zijn versie op die van John Cale, niet die van Leonard Cohen.’
Je bent een muzieknerd of je bent het niet.

Ik vroeg me af waarom hij Hallelujah had gekozen. Misschien kwam het doordat ik had gezegd dat ik van depressieve, zelfdestructieve singer-songwriters hou. Wat ook hielp was dat de eerste acht maten afwisselend op het C- en het A-akkoord moeten worden gespeeld. Dat betekende dat ik maar één vinger hoefde te verplaatsen. Het tempo is ook niet extreem hoog, een goede oefening voor een beginner zoals ik. Eitje, zo leek me.
‘Die Leonard Cohen is ook een overschatte prutser he?,’ lachte ik.

Ik met m’n bijdehante opmerkingen. Na die acht maten volgde een overgang naar het F-akkoord. Ik ontdekte al snel dat de F voor ‘Fucked’ staat, omdat ik om het akkoord te spelen vier vingers moest ontwrichten, waarbij ik alsnog de noot niet zuiver uit de gitaar kreeg. M’n leraar probeerde me zonder succes zelfs het barre (je zegt ‘barree’, maar het zou niet misstaan als bijvoeglijk naamwoord voor ‘bar’) F-akkoord te leren en kwam vervolgens tot nog een derde, naar zijn idee ‘minder mooie’ optie. Het fijne met gitaarspelen is dat vele wegen naar Rome leiden.

Het duurde een weekje of twee voor ik het F-akkoord onder de knie had. Wat lastiger bleek was het overpakken tussen de verschillende akkoorden. Goed, ik moest niet zulke hoge eisen aan mezelf stellen, ik was tenslotte amper een maand aan het spelen, maar toch: de muscle memory, waarbij je vingers feilloos de juiste plek op de fret weten te vinden, zat er nog niet in. Die 28 maten van Hallelujah zuiver én soepel spelen was nog net iets te veel gevraagd. Ik oefende weer veel, maar moest toegeven dat het niet lukte.

I’m in a rough patch,‘ bekende ik, want soms kan je het beter in het Engels zeggen dat het stroef gaat. Het overpakken van het A- naar het F-akkoord bleek een uitdaging.
‘Dat is helemaal niet gek. We zijn in één keer van level 1 naar level 5 gegaan,’ stelde m’n leraar me gerust. Om er grinnikend aan toe te voegen: ‘Ik dacht al: wanneer gaat ‘m een keer iets níet lukken.’

Wat ik vooraf al vermoedde, bleek te kloppen: ik ging anders naar muziek luisteren. Lette ik eerst altijd op de zanglijn van een liedje (ik zing alles probleemloos mee, maar dan wel op m’n eigen toonhoogte), nu was het de leadgitaar waar ik op ging letten. Het repetitieve intro van Nica Libres at Dusk van Ben Howard, die prachtige opening van ’74-’75 van The Connells, of het onweerstaanbare gitaarloopje van Stephen Street in Morrissey’s Suedehead. Ik ging er vanzelf luchtgitaar bij spelen, zonder de akkoorden of de juist noot te weten. En telkens als ik op m’n gitaar het loopje van Hallelujah speelde, kreeg ik automatisch Everybody Knows van Johan in m’n hoofd (dat laatste vroeg ik eens na aan m’n leraar, maar hij kon geen enkele connectie tussen de twee songs vinden).

Na een paar weken was ik wel klaar met Hallelujah. M’n leraar ook.
‘Kunnen we Drive van R.E.M. doen?,’ vroeg ik. ‘Het is één van mijn favoriete nummers.’
M’n leraar zocht het op op YouTube, luisterde kort, speelde de gitaarmelodie na en noemde de akkoorden. ‘Heej, dat is een D mineur, die hebben we nog niet gedaan. Leuk, die gaan we doen.’
Geen kampvuurakkoord dus. Pluspunten voor R.E.M., dacht ik.

Ik speelde het gitaarmotief van Drive. Ook nu weer ging ik anders naar die song luisteren. Het was altijd al een favoriet liedje van me. Melancholiek, grotendeels akoestisch, met op 2 minuut 04 een elektrische gitaar die erdoorheen komt scheuren. Maar daarna keert de rust terug, het komt nooit echt tot een uitbarsting. En Drive heeft zoals de beste liedjes geen refrein.

De gitaarlijn in Drive is vrij hoog, maar de bas doet veel van de heavy lifting. Ook luisterde ik naar de gitaarlijn die telkens in het instrumentale refrein terugkomt, terwijl in de coupletten alleen een strumming gitaar te horen is. Een opbouw die trouwens niet eens zo heel bijzonder is; eerder exemplarisch voor alle rocksongs. Kreeg m’n respect voor R.E.M. toch een beetje een knauw.

Maar ik ging niet alleen anders naar Drive luisteren. Veel intro’s van songs bestaan uit simpele gitaarmotiefjes waar een beetje op wordt gevarieerd, en die één of twee keer worden herhaald (‘rond gaan’). Eigenlijk best simpel, én knap. Zoals de beste kunst.

Bij concerten stond ik niet langer naar het gezicht van de zanger te kijken, maar keek ik soms minutenlang naar de vingers op de gitaar. Hoe speelt ie dat akkoord? Hoe pakt hij het over? En speelt hij nu alleen barre akkoorden?

Tijdens een pubquiz met een live optreden van een gitarist, kreeg ik de gitaar van de zanger in m’n handen geduwd: een Stratocaster. Ik durfde er niet op te spelen, maar wat voelde dat ding gaaf. Een stuk zwaarder ook dan m’n akoestische exemplaar. En geïnspireerd door mijn verhalen haalde een vriend z’n elektrische gitaar van zolder en begon er weer op te spelen. Ik speelde er wat akkoorden op. Mooi spul, dacht ik verrukt.

Maar de bevriende gitarist had gelijk. Na een tijdje begonnen de puzzelstukjes op hun plaats te vallen. Want kostte het me nog zo’n anderhalve maand om Hallelujah onder de knie te krjgen, en had ik ook m’n handen vol aan Drive, de liedjes die daarop volgden had ik sneller geleerd: (Don’t Fear) The Reaper van Blue Öyster Cult en Wanted Dead Or Alive van Bon Jovi. Vooral de getokkelde riffs vond ik heel fijn. Onlangs stelde m’n gitaarleraar voor iets van ABBA te leren. Ik antwoordde enthousiast; ABBA is één van m’n all time favoriete bands. Inmiddels ploeter ik op Gimme! Gimme! Gimme! (A Man After Midnight), al laten we de synthriff, die je zelfs op gitaar kunt spelen, toch maar even schieten. Ik kan niet mijn innerlijke Yngwie Malmsteen unleashen. Nog niet.

Af en toe wissel ik af. Dan doe ik de solo’s uit (Don’t Fear) The Reaper, of het gitaarloopje uit het intro van Wanted Dead Or Alive, met die mooie slide aan het einde. Heel soms speel ik nog Hallelujah, al blijft Drive van R.E.M. favoriet. Ik speel ze nooit helemaal, ik ben vooral gek op die pakkende riffjes. Ze maken me nieuwsgierig: hoe is dit liedje opgebouwd? Waarom die afwisseling tussen hoge en lage noten? Wat maakt deze melodie zo goed?

Toen ik me een keer verveelde, pakte ik de tabulatuur van een ander liedje erbij, I Want It That Way van de Backstreet Boys. Ik kon de noten lezen, maar wist nog niet hoe ik de akkoorden het meest efficiënt kon overpakken. En afgelopen kerstvakantie, ik had toch een paar weken vrij, probeerde ik voorzichtig te zingen bij een liedje. Ik koos het simpelste liedje dat ik kon vinden, Anything Could Happen van The Clean (drie akkoorden, allemaal barre te spelen), maar het bleek lastiger dan ik had gedacht. Als ik aan m’n gitaarspel dacht, was ik niet aan het zingen, en als ik aan het zingen was, stopte ik met gitaarspelen. Zoals een vriend opmerkte: ‘Sinds ik drum heb ik heel veel respect gekregen voor Don Henley van de Eagles.’

Ik vertelde m’n gitaarleraar hoe ik was gevaren.
‘Zingen en gitaarspelen tegelijk is supermoeilijk. Het is multitasken. Een beetje als autorijden.’
Ik keek ‘m glazig aan. Toen zei hij: ‘Ow, je hebt geen rijbewijs?’

De eerste tijd van ploeteren zit er inmiddels bijna op. Een virtuoos als Jan Akkerman, Jimi Hendrix of John Mayer zal ik niet worden. Al is het maar omdat m’n voornaam niet met een J begint. Er is nog hoop voor m’n gitaarleraar (die heet Jip).

Ik heb zo m’n eigenaardigheden. Zo kan m’n gitaarleraar een slagje voorspelen en weet ik precies wat ik moet doen, maar weigert mijn hand het te doen. Sowieso hoor ik die slagjes, het op en neer strummen van m’n gitaar, niet. En ik heb idioot veel moeite om ritme te houden. Gek, want met m’n panfluit had ik daar helemaal geen problemen mee. Al komt het ook doordat ik soms zo blij ben dat ik akkoorden goed kan spelen én correct overpak dat ik mezelf voorbij ren. Dan maant m’n leraar me het rustiger aan te doen als ik de riff uit Wanted Dead Or Aliver veel te snel speel. Het schijnt allemaal later goed te komen, zo is me beloofd.

Gitaarspelen is in elk geval niet zo moeilijk als skateboarden. Je valt in elk geval een stuk minder. Wel krijg je er eelt van op je vingers. En het streelt m’n ego, als de leraar zowat elke week benadrukt dat ik over een jaar ook speel zoals hij. Al denk ik daar zelf iets anders over. En ondanks dat ik nu snap hoe veel van m’n favoriete liedjes in elkaar zitten, is er nog niemand van een voetstuk gevallen.

Ik heb zowaar een doel. Nouja, soort van. Ik wil zoveel mogelijk verschillende technieken leren. En zo goed kunnen spelen dat ik zelf die tabulaturen kan lezen en weet hoe ik het meest efficiënt van het ene naar het andere akkoord over kan pakken.

Maar intussen droom ik over een elektrische gitaar. Niet die Stratocaster, die is veel te duur; ik vind vast wel een ander mooi exemplaar. Lekker met een versterker midden in de huiskamer staan en op die snaren raggen (sorry buren). Die aanschaf gaat niet zolang duren als die akoestische gitaar. Deze zomer. Echt waar.

Posted in Muziek | Tagged , | 1 Comment

Tien covers

Covers zijn zo oud als de popmuziek. Tot de Beatles was het zelfs niet gebruikelijk dat artiesten hun eigen werk schreven. Ze vielen voor hun repertoire terug op songschrijvers. Zo schreven Neil Diamond en Carole King aanvankelijk hits voor anderen voordat ze bekend werden met hun eigen werk.

Als eind jaren zestig de singer-songwriter populairder wordt, kom je in een vreemde overgangsfase terecht waarbij singer-songwriters zichzelf gaan coveren. Zo zijn het aanvankelijk andere artiesten die hits scoren met de liedjes van Joni Mitchell (Judy Collins met Both Sides Now, Tom Rush met Urge For Going en Buffy Sainte-Marie met The Circle Game). Daarna neemt de zangeres de songs pas zelf op. Tegenwoordig zijn de versies van Mitchell bekender.

Gaandeweg werd coveren een vorm van eer betonen. The Byrds namen zelfs zoveel covers van Bob Dylan op (Mr. Tambourine Man, My Back Pages, You Ain’t Goin’ Nowhere) dat ze er een aparte lp mee konden samenstellen.

Begin jaren nul kwamen melige covers in zwang. Bands of artiesten die bloedserieus popsongs coveren. Ik verwijt het Travis, die een live versie van Baby… One More Time opnamen, en daarmee verrassend veel succes hadden. Maar ook: Daddy Cool door Boney M, of Smooth Criminal door Alien Ant Farm. Me First and the Gimme Gimmes bouwden hun carrière op het opnemen van punkversies van popsongs. In wezen een vroege vorm van poptimism: pop is niet slecht, pop is eigenlijk hartstikke goed.

Tegenwoordig zijn covers niet meer weg te denken uit de muziekindustrie. Nog steeds eren artiesten hun inspiratiebronnen, maar bij winnaars van talentenjachten zijn het gehaaide producers die songs uit het alternatieve circuit opfluffen tot gelikte pophits: Hallelujah door Alexandra Burke (in Engeland), door Lisa Lois (in Nederland) of Cannonball door Little Mix; de originelen zijn respectievelijk van Leonard Cohen en Damien Rice.

Sommige covers zijn zo legendarisch dat de originele versies vrijwel zijn vergeten. Hurt is subliem in de versie van Johnny Cash; Trent Reznor van Nine Inch Nails die het schreef gaf toe dat het niet meer zijn liedje is. Het eerdergenoemde Hallelujah mag dan kapot zijn gezongen dankzij het gebruik in talloze talentenjachten, de cover van Jeff Buckley (gebaseerd op de versie van John Cale) is prachtig. Aan de andere kant is het schandalig dat die afgrijselijke Disturbed-cover van The Sound Of Silence al een paar jaar in de bovenste regionen van de Top 2000 staat. Alleen de cover van Dancing On My Own door Calum Scott is nog slechter.

Ik heb al jaren een playlist met covers op Deezer. Een bescheiden lijstje, omdat ik te vaak het origineel er doorheen hoor: alsof je de Nederlandse vertaling van een Engelstalig boek leest. Daar staan veel bekende covers in, zoals de hierboven genoemde, plus klassiekers als All Apologies door Sinéad O’Connor, Heartbeats door José González of The Man Who Wold The World en Where Did You Sleep Last Night door Nirvana.

Maar daar tussenin staan nog veel onbekende juweeltjes. Liedjes waarvan ik geenszins zal beweren dat het de beste covers ooit zijn; daarvoor zijn er simpelweg te veel covers opgenomen. Wel zijn ze me bijgebleven en vind ik ze te onbekend. Ze verschenen als b-kantje, op soundtracks of werden weggestopt als vullertje op een album.

Maar ik voeg nog zelden liedjes aan de playlist toe. Een mooi moment voor een overzicht op m’n blog. Zo kan ik eer betonen aan deze covers, en indirect de originele versies. Draai ze eens en oordeel zelf.

Playlistje op Deezer.

Townes Van Zandt – Nine Pound Hammer (1973/1977)

Eigenlijk is het een beetje valsspelen: een cover goed vinden terwijl je het origineel niet kent. Mijn eerste kennismaking met Nine Pound Hammer was op de dubbel-lp Live at The Old Quarter, Houston, Texas; één van de beste live albums ooit gemaakt. Het wordt tijdens dat concert aangekondigd als een song van Merle Travis. Ik zocht dat origineel op en verwachtte een honky tonk countrysong, maar het leek in niks op deze gevoelige, lieve cover van Van Zandt. Ik moet altijd een beetje huilen bij de snik in z’n stem als hij zingt ‘this nine pound hammer, it’s a little too heavy’. Doen we allemaal niet eens iets dat boven onze macht ligt?

Van Zandt trad in de zomer van 1973 een week lang op in een snikheet Houston. Die opnames werden in 1977 uitgebracht. Daarop staat vooral eigen werk, zoals het prachtige Pancho and Lefty, en het oergeestige Fraternity Blues. Maar de zanger was ook een briljante interpretator van andermans werk, getuige dit Nine Pound Hammer, maar ook de cover van Dead Flowers, vooral bekend van het gebruik in de film The Big Lebowski.

Van Zandt is de archetypische zelfdestructieve singer-songwriter die ten onder gaat aan drank en drugs. Hij overleed, net als Hank Williams, rond de jaarwisseling. Z’n oeuvre is onovertroffen.

Gipsy Kings – Hotel California (1991)

Nu we het toch over The Big Lebowski, de leukste film ooit gemaakt, hebben. Zoals alle goede films heeft ook deze een geweldige soundtrack. Just Dropped In (To See What Condition My Condition Was In) van Kenny Rogers & The First Edition en The Man In Me van Bob Dylan, om maar een paar klassiekers te noemen.

Deze flamencoversie van Hotel California door de Gipsy Kings spant de kroon. Het verscheen nooit op een album, maar werd in 1990 als promosingle in Amerika uitgebracht. Een jaar later verscheen het op single, maar het werd geen hit. Laat het maar aan schatgraver Carter Burwell, al jaren de trouwe muzieksamensteller voor Coenfilms, over om dit juweeltje op te diepen.

In The Big Lebowski is Hotel California de tune van Jesus Quintana, de intens creepy tegenstander van The Dude op de bowlingbaan die voor het gooien aan z’n bowlingbal likt. Het is wel een heel goede bowler, dus The Dude en z’n entourage kijken met een mengeling van ontzag en afkeer naar ‘m. Dat uitgerekend z’n grote rivaal een song van de Eagles als tune heeft, is geen toeval. ‘I hate the fuckin’ Eagles man’, aldus The Dude.

‘Nobody fucks with the Jesus’, roept John Turturro’s personage uitdagend tegen The Dude in The Big Lebowski. Fans van de film weten dat The Jesus pedofiel is. Zoals Walter zegt: ‘Eight year olds Dude.’

Johnny Cash – Southern Accents (1996)

Johnny Cash zal voor altijd verbonden blijven met de American Recordings van Rick Rubin. Zes albums (plus nog heel veel outtakes) met kale, rauwe songs. Daar zit eigen werk bij, maar nog veel meer covers. Natuurlijk, Hurt is prachtig. En ja, ook die cover van One van U2 mag er zijn, net als Personal Jesus (Depeche Mode) en Rusty Cage (Soundgarden).

Het mooiste is de cover van Southern Accents. Het origineel is van Tom Petty and the Heartbreakers. De cover staat op American Recordings II: Unchained. Mooi hoe Cash z’n ziel en zaligheid al in de eerste regel legt: ‘There’s a southern accent, where I come from’ en zich onbegrepen voelt door de Yankees die ‘m uitlachen om z’n accent. Als Brabander heb je me meteen; ik heb een zwak voor liedjes die over een zuidelijke tongval gaan.

Mooier nog is het couplet waarin Petty schrijft over een terugkerende droom: z’n moeder die ‘m in bed stopt en voor het slapengaan voor ‘m bidt. Dat beeld was voor Cash, weliswaar van een andere generatie, maar net als Petty afkomstig uit het zuiden van de VS, herkenbaar genoeg. The Man in Black zag het als een volkslied voor de regio: ‘I think it’s a better one than ‘Dixie’.

Met ‘Dixie bedoelt Cash The Night They Drove Old Dixie Down, vereeuwigd door The Band (en het bekendste als cover door Joan Baez). Dat is een heel groot compliment.

Travis – The Urge For Going (1999)

Joni Mitchell is heilig onder muziekfans, maar ik heb altijd wat moeite gehad met de vocale strapatsen van de Canadese. Oké, ook ik geef toe dat Blue een klassieker is. The Urge For Going is haar mooiste liedje, waarin de winter een antropomorfe verschijning is: ‘Now the warriors of winter they gave a cold triumphant shout, and all that stays is dying and all that lives is getting out.’

The Urge For Going was m’n eerste kennismaking met het werk van de singer-songwriter. Travis nam het op als b-kantje van de single Why Does It Always Rain On Me? Dat is een perfecte maxi-single: naast die ene hit (en deze cover) een eigen compositie (Village Man) plus een live uitvoering van een andere song (Driftwood). Daarmee werd het m’n favoriete single.

Het mooie aan de versie van Travis is dat de Schotse band de tijd neemt. Het tempo lag al laag, maar Fran Healy en consorten rekken het tempo op tot over de zes minuten. Die stemmige banjo doet de rest. Het zorgt er voor dat The Urge For Going in deze versie meer rootsy klinkt dan in de originele versie. Elk jaar als het kouder wordt zet ik de versie van Travis op. Niks herinnert me zo aan de rap nader komende winter als regels als ‘I awoke today and found the frost perched on the town’.

Grappig genoeg is The Urge For Going het enige liedje dat Joni Mitchell ooit opnam dat niet op een regulier album staat; het was het b-kantje van You Turn Me On, I’m A Radio.

16 Horsepower – Nobody Cept You (2000)

David Eugene Edwards was jarenlang de godsdienstwaanzinnige frontman van 16 Horsepower. Een man met een heel eigen interpretatie van het geloof die niet zozeer zong, maar donderpreken hield. Dat leverde een fenomenaal oeuvre op, met klassieke albums als Sackloth ‘n’ Ashes, Low Estate en Secret South.

Op Secret South covert 16 Horsepower Nobody Cept You, een song die zo obscuur is dat ik jarenlang niet wist op welk album het stond; als je een cover opneemt kan je het beste een obscuur liedje kiezen. Ik denk dat het niet eens officieel was uitgebracht toen de band het opnam. Lang heb ik gedacht dat het uit Dylans religieuze periode kwam; die liep van eind jaren zeventig tot halverwege jaren tachtig (al weten Dylanadepten niet zeker of hij die tijd ooit heeft afgesloten). De ‘You’ uit de titel is overduidelijk God. Niets bleek minder waar. Nobody Cept You was een outtake van Planet Waves uit 1973.

16 Horsepower zet de song volledig naar eigen hand. De broeierige sfeer die over eigen composities als Silver Saddle, Wayfaring Stranger en Splinters hangt loopt naadloos door in de cover. Edwards hamert de boodschap erin: wij zijn allen verdoemd. Maar dan wel verdoemd tot deze wonderschone, duistere country. Luister toch naar die tremolo gitaar die langzaam steeds harder komt, of hoe hij in de laatste regel uitschreeuwt ‘I’m in love with you’, waarna de gitaar voor een ijzingwekkend outro zorgt.

Na Secret South zou 16 Horsepower nog één album maken: Folklore. Op dat album stonden zelfs zes covers, op een totaal van tien songs. Daarna viel de groep uit elkaar. Religieuze, niet zo zeer muzikale verschillen gaven de doorslag.

José González – Hand On Your Heart (2006)

De eerste keer dat ik de naam José González hoorde, was in de tijd dat ik als muziekbibliothecaris werkte. Ineens had ik mensen aan m’n balie die vroegen naar die Zweed met de Spaans klinkende naam (z’n ouders zijn gevlucht voor de Argentijnse junta) of vroegen naar dat liedje uit die stuiterballenreclame. Die reclame kende ik niet; José González leerde ik snel genoeg kennen.

We schaften voor de muziekbibliotheek het album Veneer aan. Tijdens Eurosonic zag ik González live. Samen met een vriend raakte ik aan de praat met een Deense muziekjournalist die bekende de cover van Heartbeats beter te vinden dan de originele versie. Dat origineel is van The Knife en hoorde ik pas jaren later, toen ik hun album Deep Cuts kocht tijdens m’n vakantie in Stockholm.

Maar Heartbeats is te bekend voor deze blog. Hetzelfde geldt voor de Massive Attack cover Teardrop, die González opnam voor de opvolger van Veneer. Nee, dan Hand On Your Heart. Het origineel is van Stock, Aitken en Waterman; ze schreven het voor Kylie Minogue. In de originele versie is het prefab pop. Maar González blaast leven in obligate regels als ‘I thought that we were just beginning, and now you say we’re in the past’. Het verscheen alleen als single.

Arme José González. Hij heeft zoveel prachtige eigen liedjes. Luister eens naar Crosses, Deadweight On Velveteen, Killing For Love, Down The Line en Leaf Off/The Cave. Maar het zijn z’n covers waar hij het bekendst mee is geworden.

Chromatics – Into The Black (2012)

Ik heb een hang naar depressieve mannen met gitaren, al dan niet met begeleidingsband. Into The Black is de uitzondering. En ook niet; op Into The Black zijn gitaren te horen, maar zo vervormd dat ze bijna als synths klinken. Het depressieve karakter van Into The Black, zoals de Neil Young song bij Chromatics heet, is gebleven. Ome Neil schreef het eind jaren zeventig. De punk had de progrockers weggeblazen en de singer-songwriter vroeg zich af of hij nog relevant was. Die vraag beantwoordde hij met twee opnames van Into The Black op Rust Never Sleeps: Out Of The Blue, de akoestische albumopener, en de afsluitende, elektrische versie Into The Black.

Het bekendste aan Into The Black is het zinnetje ‘It’s better to burn out than to fade away’, wat een nog navrantere betekenis kreeg toen Kurt Cobain het citeerde in z’n afscheidsbrief. In de originele versie van de song klinkt het nog boos, maar in de desolate versie van Chromatics is alle hoop vervlogen. Dat Ene Zinnetje klinkt ijzig.

Ik leerde Chromatics kennen door de soundtrack bij Drive. De band grossierde in covers, zoals I’m On Fire en Girls Just Wanna Have Fun. Maar op het album Kill For Love is Into The Black de enige cover. Het is één van de mooiste albums van de jaren tien.

Nick Mulvey – Look At Miss Ohio (2013)

Ooit zag ik op een zondagochtend in een muziekprogramma van de VPRO Nick Mulvey een optreden verzorgen. Hij speelde Fever To The Form akoestisch en ik vond het prachtig. Het was een tijd dat ik weinig geld had, dus ik moest een paar maanden geduld hebben voor ik de lp First Mind kon kopen. Tot die tijd behielp ik me met YouTube.

Een van mooiste songs die ik daar tegenkwam is een cover van Look At Miss Ohio. Het origineel is van Gillian Welch, een Amerikaanse singer-songwriter die diep geworteld is in de traditionele americana. In dat clipje loopt Mulvey langs een kanaal in Londen, terwijl hij rustig z’n cover zingt. Het is prachtig in z’n eenvoud; elk jaar, als het voorjaar weer in het zonlicht zit, kijk ik op YouTube het clipje terug. Het geeft me hoop en maakt me vrolijk. Het voorjaar is aanstaande.

Mulvey nam ook een studioversie op en bracht die uit als b-kantje van de single Nitrous. Jammer, want die versie klinkt te geproduceerd. Nee, het liefste hoor ik de singer-songwriter alleen met z’n gitaar, langs een kanaal in Londen.

Ryan Adams – Style (2015)

Ryan Adams is gecanceld. Iets te veel #metoo verhalen die de afgelopen jaren aan het licht zijn gekomen. Dat kan niet als een verrassing komen. De man ging al decennia door het leven als één van de grootste lastpakken van de muziekindustrie. Gek én geniaal. Je hoopte dat iemand ‘m een keer een aai over z’n bol zou geven: chillax jongen. Gekmakend ook; hoe hij aan de lopende band albums maakt, maar een onbetwiste klassieker ontbreekt (al komt Gold in de buurt).

Impulsief is Adams ook. In 2015 riep hij dat hij 1989 van Taylor Swift integraal wilde coveren. Bluf, dachten z’n fans. Dan kenden ze ‘m niet goed. Stante pede postte hij een foto op Twitter met als onderschrift ‘So much going on in these songs. Truly a badass, thru & thru’.

Grappig genoeg zijn de versies van Adams meer geworteld in de country dan de originele uitvoeringen van Swift zelf. Maar op Style, misschien wel de beste popsingle van de jaren tien, rockt de singer-songwriter. Het origineel is een ode aan Harry Styles. Adams geeft een eigen draai aan de song, helemaal als hij de regel ‘You got that James Dean daydream look in your eyes’ verbastert naar ‘You got that Daydream Nation look in your eyes’.

Daydream Nation, de klassieker van Sonic Youth. Het was nog mooier geweest als het in 1989 was uitgekomen. Helaas, het verscheen een jaar eerder.

Fleet Foxes – In The Morning (2018)

Een van mijn favoriete Record Store Day releases is een vinyl single van Fleet Foxes. Op de a-kant een live versie van Crack-Up waarop de band wordt begeleid door het IJslandse Chorale Nobili, opgenomen in Harpa ten tijde van Iceland Airwaves. Het is een prachtige uitvoering, die niet eens zo veel verschilt van de originele track.

Maar de b-kant betoverde me nog meer. Een cover van de Bee Gees, getiteld In The Morning. Het leek me redelijk obscuur; het werd opgenomen voor het album Spicks and Specks, verscheen een paar jaar later op de kliekjesplaat Inception/Nostalgia en werd vervolgens opnieuw opgenomen voor een soundtrack onder de titel Morning Of My Life. Ondanks die obscuriteit herkende m’n moeder (ze is ook fan van Fleet Foxes) het meteen toen ik het een keertje draaide. De boodschap van het liedje is simpel genoeg: een man die blij is in de ochtend, maar zoals alle liedjes over de ochtend gaat het eigenlijk over de nacht er voor.

De cover van Fleet Foxes is een live opname tijdens het Montreux Jazz Festival. Akoestisch, met fluitsolo. Hoogtepunt is het moment dat zanger Robin Pecknold in de lach schiet als hij zingt ‘To the right hand corner of the ceiling in my room’.

Zowel de a- als de b-kant subliem: een perfecte single.

Posted in Lijstjes, Muziek | Tagged , , , , , , , , , , | Comments Off on Tien covers

April 2000

Ik ging naar Seth Lakeman, een Britse folkzanger. Ik had ‘m in 2011 op Folkwoods gezien, waar hij de headliner was op de vrijdagavond. Dat was een paar jaar nadat z’n album Kitty Jay genomineerd was geweest voor de Mercury Prize, wat z’n carrière een flinke boost had gegeven. Inmiddels zijn we ruim vijftien jaar na die prestigieuze nominatie en zit Lakeman weer in de niche die Britse folk is. Daarom speelde hij voor nog geen honderd man in een sfeervol zaaltje op de eerste verdieping van ‘t Rozenknopje. Achterin de zaal stonden de jongeren, of diegenen die zich daar graag nog toe rekenen; het zittend publiek voor het podium was een stuk ouder.

Voor aanvang van het concert keek ik om me heen. Ik herkende een gezicht. Het was Mark. Die had ik hier niet verwacht. Ik probeerde oogcontact met ‘m te maken, maar hij zag me niet.

Ineens was ik weer terug in 2000. Het was het eindexamenjaar van het vwo, en we zaten samen in de klas. Dat was niet de eerste keer; in de Brugklas hadden we zelfs om onverklaarbare redenen de eerste paar maanden naast elkaar gezeten. Een vreemde combinatie; hij was veel stoerder of, beter op die leeftijd, deed zich stoerder voor. Dat ging niet lang goed, en hij kreeg andere vrienden. Daarna ging ik naar de havo en hij naar het vwo. Hij bleef een keer zitten, ik deed na de havo nog twee jaar vwo en zo eindigden we opnieuw bij elkaar in de klas.

Tegen die tijd leefden we, sadder and wiser, langs elkaar heen. Ik was een buitenbeentje, en had met andere buitenbeentjes m’n eigen vriendengroepje. Ik praatte nooit met ‘m.

Dat z’n vader ernstig ziek was, wist ik niet.

Met onze eindexamenklas maakten we een reis naar Londen. Op de ferry onderweg naar huis kwam een klasgenoot naar me toe: ‘De vader van Mark is overleden. De uitvaart is vrijdag. We willen met de hele klas gaan. Kom je ook?’
Ik stamelde dat ik er natuurlijk bij zou zijn.

Die vrijdag zat ik met vrijwel de hele klas op een bank in een zijbeuk van een kerk in Nuenen. Mark hield een toespraak. Ik kon ‘m niet zien, maar dat maakte niet uit; z’n stem alleen al ging door merg en been. Ik kan ‘m nog steeds horen. Doodgaan was nog iets voor oude mensen, opa’s en oma’s die ver in de tachtig of negentig waren. Niet iets voor je ouders. Uiteindelijk is elk overlijden een confrontatie met je eigen sterfelijkheid, of die van je dierbaren.

Een week later zat hij een paar banken achter me bij wiskunde. Het waren de verveelde, larmoyante laatste weken van het eindexamenjaar. Als de helft van de uren facultatief is (lees: niemand komt nog), en in de overige lesuren de leraar plichtmatig vraagt of iedereen écht klaar is voor het eindexamen. Niemand had examenstress, maar echte praters waren we ook niet. Ik hoorde alleen Mark rustig praten over de uitvaart van z’n vader en draaide me om.
‘Mooi gesproken,’ zei ik bedeesd.
Hij keek me aan en zei: ‘Dat had ie verdiend. Toch?’
Ik knikte.

Nog steeds als ik Mark zie, of als ik maar door het centrum van Nuenen fiets, ben ik terug in m’n eindexamenjaar.

Posted in Eindhoven, Muziek, Overig | Tagged , | Comments Off on April 2000

Karakter

De laatste tijd is er veel te doen om mensen die het verschil niet weten tussen een schrijver en z’n personages. Leeghoofden als Monique Smit, Kim Feenstra en Wybren van Haga vinden het nodig Pim Lammers, de schrijver van het kinderboekenweekgedicht, aan te vallen omdat hij jaren geleden een verhaal over grooming heeft geschreven voor volwassenen. Het p-woord viel, de schrijver wordt met de dood bedreigd en heeft zich teruggetrokken als dichter. Moraal van het verhaal: terreur werkt.

Ik moest denken aan m’n mondeling Nederlands op de havo. Ik heb altijd graag gelezen, dus dat examen mocht geen probleem zijn. Toch was ik zenuwachtig, en ik had me dan ook goed voorbereid.

In het lokaal had m’n docent Nederlands, een man die z’n pensioengerechtigde leeftijd met rasse schreden naderde, twee schoolbanken tegen elkaar gezet. Ik nam plaats aan één zijde, met aan de linkerkant m’n docent, en aan de rechterkant een tweede docent, waar ik een paar jaar eerder Nederlands van had gehad. Beiden kenden me goed en, zo besefte ik pas later, wisten donders goed dat ik een brede algemene ontwikkeling heb (dat is altijd al zo geweest).

M’n docent nam m’n boekenlijst door, en sprak z’n milde afkeur uit dat Het Gouden Ei erop stond. Ik haalde m’n schouders erover op. Het was beter dan De Aanslag, wat iedereen in de klas had gelezen. En ik vond (en vind) Krabbé een geweldige schrijver.

Het Verdriet van België van Hugo Claus kon z’n goedkeuring wel wegdragen. Hetzelfde gold voor Karakter van Ferdinand Bordewijk. Het was geen favoriet, omdat de schrijfstijl, de Nieuwe Zakelijkheid, mij niet aansprak. Maar ik vond de verfilming prachtig, en was nieuwsgierig geworden naar het boek.
‘Heb je de film gezien?,’ vroeg m’n leraar.
Ik antwoordde bevestigend.
‘Heb je ook het boek gelezen?,’ vervolgde hij.
‘Dat ook,’ zo stelde ik ‘m gerust, en ik legde de verschillen tussen de twee uit.

We praatten door over Karakter, maar toen pauzeerde hij even. Hij dacht na en zei: ‘Dit is misschien een moeilijke vraag. En het is niet erg als je het niet weet, maar ik ben nieuwsgierig om je mening te horen. Van Bordewijk wordt wel eens gezegd dat hij een fascistische schrijver is. Wat vind je daarvan?’
Ik moest even nadenken en antwoordde: ‘De manier waarop Dreverhaven Katadreuffe fijnknijpt kan je fascistisch noemen. Er is dat beroemde citaat, iets van ‘ik zal ‘m voor negen tiende wurgen en die ene tiende zal ‘m groot maken’. Maar ik vind niet dat Bordewijk het propageert, en ik vraag me af of Katadreuffe aan het einde van het boek gelukkig is. Want tegenover hem staat de flierefluiter Jan Maan die misschien geen carrière heeft gemaakt, maar wel veel gelukkiger is.’

Mijn docent wisselde een blik uit met z’n collega.
‘Ja,’ knikte hij, ‘dat vind ik een heel goed antwoord.’

Een week later hing de puntenlijst in de hal. Ik had als enige een 10 achter mijn naam staan.

Iets zegt me dat Smit, Feenstra en Van Haga nooit een 10 voor hun mondeling Nederlands hebben gehaald. De kans is groter dat ze nooit het boek hebben gelezen, of zelfs de film hebben gezien.

Posted in Boeken | Tagged , , | 1 Comment

Wappiestickers

Het is niet dat Eindhoven onder de wappiestickers zit, maar soms kom ik er tijdens m’n fietstochten of hardlooprondjes door de stad eentje tegen. Er staat gewauwel op over de Great Reset, of dat het coronavaccin onveilig zou zijn. Sommige zijn afkomstig van Forum voor Democratie of andere, meer obscure extreemrechtse clubjes. De laatste tijd zie ik ‘media = virus’ veel opduiken. Vooral die stickers zijn me een doorn in het oog; er worden wereldwijd elk jaar tientallen journalisten vermoord voor hun werk. Dat is wel mijn beroepsgroep.

Gelukkig is daar iets tegen te doen: anti-wappiestickers. De Rode Lap heeft leuke, dus ik bestelde een setje. De eerste keren dat ik irritante stickers tegenkwam, plakte ik daar snel één van de stickers van De Rode Lap overheen. Oké, het heeft een hoog ‘do ist der Bahnhof’ gehalte, maar alles is beter dan niks doen.

Maar een paar maanden terug zaten op vrijwel elke lantaarnpaal langs een flink stuk van de Tongelresestraat ‘media = virus’ stickers. Daar had ik te weinig anti-wappiestickers voor. Op een avond liep ik een rondje door de buurt en peuterde ze allemaal los. Tot mijn grote vreugde was een aantal stickers al door stadsgenoten weggehaald. Lospeuteren bleek veel efficiënter dan anti-wappiestickers.

Ook na een ‘demonstratie voor liefde’ die deels door mijn stadsdeel voer, zaten de lantaarnpalen en elektriciteitskastjes onder de wappiestickers. Er stond van alles op de stickers, maar het ging erg weinig over liefde. Vooral het Stadhuisplein waar ze, o ironie, luidruchtig hadden laten horen dat ze hun mening niet mochten geven, was toen goed geraakt; ik was bijna een uur bezig met stickers over de Great Reset lospeuteren (en dat terwijl ik eigenlijk wilde skateboarden). Gelukkig hoef ik het niet alleen te doen, ik kom veel half losgepeuterde of onleesbaar gemaakte stickers tegen; de meeste Eindhovenaren zijn verstandige mensen.

Toch, als ik een wappiesticker lospeuter, of er een andere sticker overheen plak, ben ik op m’n hoede. Ik heb geen zin in gezeik. Het zijn wel wappies; die blinken niet uit in intelligentie. Ik zet m’n koptelefoon af en let goed op of er iemand in de buurt is.

Vandaag dacht ik ook goed te hebben opgelet toen ik onderweg naar de skatehal een ‘media = virus’ sticker zag en begon met peuteren.
‘Laat die maar hangen,’ zei een man die me onopvallend voorbij was gelopen. Hij hield ongeveer vijf meter achter me halt. Ik ging door met lospeuteren en dacht na wat ik zou zeggen, toen draaide ik me om.
‘Waarom?’, antwoordde ik rustig.
‘Niks mis met die sticker,’ zei hij nu.
‘Ik ben journalist en vind het nogal beledigend,’ zei ik.
‘Ah, journalist,’ schamperde hij, ‘dan ben jij het probleem. Jij bent onderdeel van het complot. Lees je maar eens goed in. Er klopt niks van.’
Ik zuchtte diep, draaide me om en ging verder met lospeuteren. De man liep eerst langzaam door, toen bleef hij staan en draaide zich nog eens om. Hij stond nu zo’n tien meter van me vandaan.
‘Laat hangen,’ herhaalde hij met nadruk.
‘Nee hoor,’ zei ik rustig, ‘die sticker gaat eraf.’
‘Neus,’ riep hij. Er klonk ingehouden woede in z’n stem.
Even dacht ik dat ik het niet goed had gehoord, dus ik vroeg: ‘Wat zei je?’
‘Neus,’ herhaalde hij.
Toe maar, dacht ik. Nog antisemiet ook. Ik krijg meteen de full package wappie. Het leek me beter niet meer te reageren. We keken elkaar kort aan. Ik wachtte tot ie zich had omgedraaid en verder was gelopen, toen haalde ik de laatste restjes van de sticker weg.
‘Kankerneus,’ zei hij, nu met stemverheffing, terwijl hij de hoek omsloeg.

De volgende keer dat ik een wappie tegenkom, vertel ik dat ik voor de overheid werk.

Posted in Eindhoven | Tagged | Comments Off on Wappiestickers

Kerstvakantie

Ik nam deze kerstvakantie m’n nichtje Sophie en haar vriendinnetje Marit mee naar de skatehal. Ze zijn 8, eigenlijk net iets te jong, zo viel me later pas op, maar wel oud genoeg om onder de indruk te zijn. Ik vind het leuk Sophie een beetje extra te verwennen. Ze is de jongste, zelfs vijfeneenhalf jaar jonger dan haar jongste zus, en ik weet hoe klote het is om altijd overal achteraan te moeten sjokken. Overigens, voor ik het verwijt krijg dat ik haar voortrek, haar twee oudere zussen heb ik in de vakantie mee naar de film genomen.

Het was ook een goedmakertje voor een eerder bezoek aan de skatehal, ergens vorig jaar. De week voorafgaand aan het bezoek had Sophie getwijfeld of ze zou gaan skateboarden, of dat ze haar stepje mee zou nemen. Ik hoopte het eerste, het werd het laatste. Of nee, op de dag zélf was het nog skateboarden geworden en had m’n zus het stepje thuisgelaten, maar eenmaal in de skatehal ging m’n nichtje heel hard huilen. Ik wilde nog ter plekke een stepje voor haar huren, maar dat bood geen soelaas. Ze brulde het uit: ‘Ik wil m’n éigen stepje.’ M’n zus reed in allerijl naar huis om het stepje te halen. Toen ze terugkwam was de middag bijna voorbij en kon ze, overigens naar volle tevredenheid, nog net een kwartier door de hal rijden (die tegen die tijd helemaal leeg was).

Dit keer had Sophie haar eigen stepje meegenomen, net als haar vriendinnetje. Ik had me erbij neergelegd. Dit was hun middag; al had ik wel m’n skateboard bij me (Sophie reed op haar vijfde al voor m’n huis rond op m’n skateboard, ze kan het dus wel).

Area 51 in de kerstvakantie is zoals ik me de hel voorstel: een prachtig park waar je heel fijn zou kunnen skateboarden, ware het niet dat dat onmogelijk is door tientallen koters op stepjes die elkaar omver rijden. Reden waarom ik de skatehal in het weekend en de schoolvakanties mijd als de pest.

Dat waren Sophie en Marit met me eens. Na een kwartiertje rijden kwamen ze diep zuchtend naar me toe: ‘Wij zijn moe.’
‘Moe? Je bent er net een kwartier,’ antwoordde ik verbaasd.
‘Nouja, het is nogal druk,’ zei Marit besmuikt lachend.

Ik stelde voor naar de skatebowl te gaan, die wat verderop in het park ligt. Ik vind de bowl geweldig, omdat het een onderdeel van het skaten is wat me goed ligt. Die bowl bestaat voor tweederde uit een iets hoger gelegen deel en voor een derde uit een nog dieper deel. Dat diepere deel was vrij. Eerst waren ze een beetje bang, de bowl is vrij diep, maar ik stelde ze gerust dat ik echt wel zou helpen ze eruit te tillen.
‘Hier kan je fijn rijden,’ zei ik en ik deed wat voor op m’n skateboard.
Twee paar ogen keken me diep onder de indruk na.
‘Doe nog een keertje voor,’ vroeg m’n nichtje.
Ik reed nog eens tegen de wand van de bowl omhoog, maakte een draai en reed weer naar ze toe.
‘Je kunt ook een rondje rijden,’ zei ik.
‘Doe eens voor,’ vroegen ze nu in koor.
Ik reed vanuit het hogere gedeelte van de bowl de kuil in en reed een rondje over de wanden. Het was één van de slechtste rondjes die ik ooit heb gereden in de bowl, maar dat maakte niet uit. Hun enthousiasme streelde m’n ego; door kinderogen ziet alles er indrukwekkend uit.

Na een uurtje gingen we wat drinken. Ik riep de jongen achter de bar.
‘Hoe weet jij hoe hij heet?,’ vroeg het vriendinnetje van Sophie.
‘Ik kom hier vaker. Ik heb hier skateles,’ legde ik uit.
‘Oh,’ klonk het, in een mengeling van ontzag en verbazing.
Ik wilde een foto maken en ontgrendelde m’n telefoon. Ik heb als achtergrond een foto van mezelf in het skatepark in Malmö. Marit zag het en riep: ‘Wow, dat is een gave foto.’

De rest van de middag reden de twee meiden rond in de skatehal. Ze gingen naar de bowl, daarna reden ze over de golfjes (een andere favoriet) en in de kiddiecorner, daarna gingen ze weer terug naar de bowl. Af en toe deed ik iets voor of gaf tips, ook al is skateboarden heel anders dan steppen. Een keer stonden ze in het midden van de bowl terwijl een ervaren skater op topsnelheid om ze heen reed. Ze keken ademloos toe.

Aan het einde van de middag namen we de bus naar de stad om te gaan eten. Ook dat was een avontuur; tijdens de reis ging het gesprek erover of het derde of de vierde keer was dat ze in een bus zaten. Dat gepalaver ging minutenlang door, zodat ik bijna bij de bestemming snel vroeg wie er op het knopje wilde drukken; toen ik acht jaar oud was een enorm privilege (ik heb me altijd afgevraagd waarom niet meer mensen op het knopje mochten drukken). Als antwoord kreeg ik twee verbaasde blikken. Tegen de tijd dat ik het nut van het knopje had uitgelegd, had een andere passagier er al op gedrukt.

In De Wildeman trakteerde ik Sophie en Marit op een kindermenu: friet met een kroket of frikandel, met appelmoes en mayonaise. Geen straf; we noemen m’n nichtje niet voor niets Sophietje Frietje. De vragen hielden niet op.
‘Waar is de keuken?,’ vroeg Marit.
‘In de kelder,’ zei ik, en wees op een trap links van de bar.
‘Maar moeten ze dan iedere keer de trap op en af lopen?,’ vroeg Sophie.
‘Nee hoor, want er is een liftje,’ legde ik uit. Ik wees het aan.
‘Oh,’ klonk het weer in koor. Minutenlang keken we naar het liftje, blij enthousiast als er eten werd bezorgd. In kinderogen ziet alles er indrukwekkend uit.

Na het eten haalde de moeder van Marit de meisjes op, want Sophie bleef daar logeren. ‘s Avonds kreeg ik een appje van Marits moeder: ‘Ze hebben het heel erg leuk gehad.’

Anders ik wel.

Posted in Eindhoven | Tagged , , | 1 Comment

Song Top 20 2022

2022 was het jaar dat we weer terugkeerden naar het Oude Nomaal. Waarmee het Nieuwe Normaal dus het Oude Normaal werd en het Oude Normaal weer het Normale Normaal, en we het Nieuwe Normaal dus eigenlijk het Oude Nieuwe Normaal moeten noemen. Ik ben verbaasd hoe snel het Normale Normaal weer normaal voelt.

Het was het jaar dat ik weer naar concerten kon; en dat deed ik. Het was wennen; bij Eurovision in Concert was het geluid nog abominabel, alsof ook de technici er weer in moesten komen. Daarna werd het snel beter, met mooie optredens van The War On Drugs, The Beths, Inhaler, Sam Fender, Lorde, Courtney Barnett en Phoenix. Op Pinkpop zag ik Crowded House, Deftones, Måneskin, Royal Blood en Pearl Jam. En Courtney Barnett, want die kan je gerust vaker dan één keer zien. Bands en artiesten voelden zich bevrijd en deden er live nog een schepje bovenop.

Voor volgend jaar heb ik concerten van blink-182, Turnstile en Seth Lakeman gepland staan. Al begint concertbezoek idioot duur te worden. Voor die eerste band telde ik bijna honderd euro neer voor een kaartje; ik begrijp dat mevrouw Kardashian veeleisend is. En voor Turnstile in de 013 kwam het eindbedrag rond de vijftig euro uit. De verliezen uit de coronajaren moeten terugverdiend worden, en die torenhoge inflatie is een wereldwijd probleem. En zolang de zalen blijven uitverkopen gaan de prijzen zeker niet omlaag. Aan de andere kant: Seth Lakeman in ‘t Rozenknopje kost veertien euro. Het kan dus wel.

Het was een behoorlijk goed hitjaar. Ik was voor deze Song Top 20 spoilt for choice. Alsof al die artiesten hun kruit drooghielden tot de magere coronajaren achter ons zouden liggen. Celestial van Ed Sheeran (z’n eerste fatsoenlijke single in lange tijd) en Complete Mess van 5SOS (met dat heerlijke refrein ‘oh, you make me complete, you make me complete, you make me a complete mess’) vielen hierdoor net buiten de boot. Ze zullen er geen van allen van wakker liggen.

De regels voor deze Song Top 20 zijn hetzelfde als bij de voorgaande tien edities: songs moeten dit jaar in de Top 40 binnen zijn gekomen. Hoe hoog maakt daarbij niet uit.

Playlistjes op Spotify en Deezer.

20. David Guetta ft. Bebe Rexha – I’m Good (Blue)

Daar is ie dan: de eerste nr. 1 hit van David Guetta in Nederland. Ja, echt. Top-40-hit nr. 59 voor de Franse DJ en eindelijk is het raak. En om die eerste plek te bereiken had Guetta ook nog eens een heel slechte rip-off nodig. Want om het in goed Nederlands te zeggen, eurohouseklassieker Blue (da ba dee) van Eiffel 65 does a lot of heavy lifting in I’m Good (Blue). Ik hoopte dan ook vurig dat de single zou floppen, maar na één keer horen begreep ik dat m’n hoop tevergeefs was. Zelfs Guetta helpt Blue (da ba dee) niet om zeep.

19. Rosa Linn – Snap

Maar liefst vier songfestivalinzendingen haalden dit jaar de Top 40: het winnende Oekraïense liedje dat iedereen alweer is vergeten, Space Man van Sam Ryder, onze eigen S10 en de Armeense Rosa Linn. En dat terwijl laatstgenoemde met Snap op het Songfestival als twintigste (en veel te laag) was geëindigd. Maar een paar maanden later was het dankzij – hoe kan het ook anders – TikTok alsnog raak. Goed liedje, dus dat succes is haar van harte gegund. Bovendien is ze de eerste Armeense artiest in de Top 40 ooit. Nouja, Cher is ook een beetje Armeens.

18. Flemming – Automatisch

Flemming brak in 2021 door met de merkwaardige single Amsterdam. Waarom zou je als gezonde Brabantse jongen over de hoofdstad zingen? Daarna volgde de ene na de andere oorwurm: Zij Wil Mij, Automatisch, Terug Bij Af. Automatisch is de leukste, want een ode aan de vrijheid van de dansvloer. Flemming staat een beetje in de schaduw van die andere jonge Nederlandse zanger die onder z’n voornaam optreedt, maar z’n liedjes doen niet voor ‘m onder. Voor z’n nieuwste single bedacht hij zelfs een nieuw woord: paracetamollen.

17. Beyoncé – Break My Soul

Beyoncé liet zich voor haar album Renaissance inspireren door de dance van de jaren negentig. Begrijpelijk, na twee zware coronajaren ziet de dansvloer er zelfs voor motorisch gestoorden als ik aanlokkelijk uit. Wel jammer dat de vroege nineties niet de beste tijd voor de dance waren, met die dunne keyboardriedeltjes en slappe beats. Ik kan het weten; ik heb het decennium meegemaakt. Kortom, single (en het bijhorende album Renaissance) verdienden niet de hype die veel muziekfans ervan maakten. Aan de andere kant: Beyoncé zou zelfs met een scheet mijn Song Top 20 halen.

16. Purple Disco Machine and Sophie and the Giants – In The Dark

De Top 40 barst uit z’n voegen van de dance, maar de meeste platen zijn inwisselbaar of slechte covers van vroegere successen (zie nr. 20). In The Dark steekt met kop en schouders boven de grauwe middelmaat van de hitmuziek uit; een fijne, catchy track, waarop de Duitse DJ (Purple Disco Machine heet eigenlijk Tino Piontek en komt uit Dresden) samenwerkt met de uit Sheffield afkomstige band Sophie and the Giants. De tweede keer dat ze samenwerken (na Hypnotized uit 2020). Het levert een idioot lange naam als act op, we doen het er maar mee.

15. Thomas Acda, Rolf Sanchez & Kraantje Pappie – Missen Zou

Weet je nog? Begin dit jaar? De naweeën van de coronapandemie, met de vergislockdown in januari? Ik ging zelfs viraal. We zijn inmiddels een Olympische Spelen, een Oekraïne-oorlog en een WK Voetbal verder. In Missen Zou mijmeren Thomas Acda, Rolf Sanchez en Kraantje Pappie hoe fijn dat ook alweer is: na een avondje stappen in de regen naar huis lopen, of nog snel een vette hap shoarma naar binnen werken. Maar bovenal het samenzijn met familie en vrienden.

14. George Ezra – Anyone For You (Tiger Lily)

Singles van George Ezra komen óf in de top-10, óf blijven in de Tipparade steken. Ook dit jaar was het weer raak met Anyone For You (Tiger Lily). Op die single speelt Ezra iets te veel leentjebuur bij z’n grote hit Shotgun uit 2018, en daarom is ie net even wat minder. De fans trapten er ook niet in, al behaalde Anyone For You (Tiger Lily) een zeer respectabele vijfde plaats in de Top 40. Komend jaar is hij kind aan huis in Nederland, met concerten op Concert At Sea, Paaspop en een eigen show in de Ziggo Dome. Ik zag ‘m in 2014 op Best Kept Secret en kan ‘m aanbevelen. Ezra is live geweldig.

13. Rema – Calm Down

Nigeriaanse hiphop in de Top 40, of beter, Afrobeats. Dat hadden we tot 2022 nog niet gehad. Enter Rema, die met Calm Down één van de leukste hits van het jaar had. In Engels en Nigeriaans slang zingt en rapt Rema over hoe hij een meisje op de dansvloer probeert te versieren. Een onderwerp wat de landsgrenzen van Nigeria ruim overstijgt. Rema barst van het zelfvertrouwen, getuige een reportage op Pitchfork uit 2019: “If you don’t like the songs you like my style. And if you don’t like my style you like my hairstyle.”

12. Shawn Mendes – When You’re Gone

Alle singer-songwriters lijden aan het shawnmendessyndroom: The Kid Laroi, Tom Grennan, Dean Lewis, Dermot Kennedy, Lewis Capaldi, Benson Boone, Rag’n’Bone Man, John Newman, Tom Walker. Ze klinken exact hetzelfde: een rustig couplet, om vervolgens je longen uit je lijf schreeuwen in het refrein. Een trucje dat we al kenden van Nirvana, en zij hadden het weer van Boston. Het is het handelsmerk van Shawn Mendes en toegegeven, hij doet het beter dan wie dan ook; When You’re Gone is een heerlijke oorwurm. Maar al die epigonen mogen wel eens met iets originelers komen.

11. S10 – De Diepte

Ik werd virtueel kaltgestellt toen ik op Twitter riep nog nooit van onze songfestivalinzending S10 te hebben gehoord. Sorry mensen, ik word ook een dagje ouder. S10 is de artiestennaam van Stien den Hollander, maar met zo’n naam denken ze dat je met een draaiorgel op het podium Ik Ben Verliefd (Sha-la-lie) gaat zingen. Terwijl De Diepte een prachtig persoonlijk liedje is over het verdriet dat ieder mens met zich meedraagt. Gezongen in het Nederlands, en zo indrukwekkend dat heel Europa de boodschap begreep. Natuurlijk had ze op nr. 10 moeten eindigen, maar het werd, net als eerdere inzendingen Douwe Bob en O’G3NE één plaatsje lager.

10. Di-rect – Through The Looking Glass

Bands die hun zanger vervangen weten nooit meer het eerdere succes te evenaren; AC/DC is misschien de enige uitzondering, maar zij konden niet anders. Di-rect is een goede tweede. De laatste jaren rijgt de groep onder leiding van Marcel Veenendaal de hits aaneen. Kon je het succes van Soldier On nog toeschrijven aan corona, bij Through The Looking Glass had Di-rect geen pandemie nodig om de top-10 te halen. Zoals een rechtgeaarde rockband die al in de vorige eeuw is opgericht is het tempo iets teruggeschroefd, wat voor een fijne War On Drugs sfeer zorgt. En dan te bedenken dat Through The Looking Glass jarenlang op de plank lag. Wie was Tim Akkerman eigenlijk?

9. Maan & De Jeugd Van Tegenwoordig – Naar De Maan

Je moet wat als band op z’n retour om het jonge publiek te paaien. Een duet opnemen met een jonge populaire zangeres bijvoorbeeld. Racoon deed het met Meau (Dans Met M’n Ogen Dicht), Bløf met S10 (Laat Me Los). De laatste top-10-hit van De Jeugd Van Tegenwoordig stamt uit 2010 (Sterrenstof); natuurlijk wilden die wel een moppie zingen met ‘sterrenzangeres’ Maan. Het resultaat is één van de leukste singles van 2022, een heus erotisch duet met prachtige DJVT-zinnen als ‘je love is hot, net pyromaan’ en ‘you my legday, kan je niet skippen’. Maan doet gezellig mee en namecheckt op haar beurt het laatste grote Jeugd-succes: ‘Ik heb zin in jou en je sterrenstof’.

8. Antoon – Olivia

Een paar weken terug was ik een dagje naar Amsterdam. Op de terugweg moest ik overstappen op station Bijlmer ArenA. Terwijl ik de roltrap omhoog nam, kwam een enorme stoet tienermeisjes naar beneden gerold. Eindbestemming: de Ziggo Dome, waar Antoon twee uitverkochte concerten gaf. Ja, Antoon is de populairste Nederlandse zanger van 2022. Hij scoorde dit jaar vijf hits: Hallo, Hotelschool, Meteoriet, Klop Klop en Olivia. Die laatste is de leukste. Ik hoorde het regelmatig in de sportschool en telkens als Antoon zingt ‘ik kom van Mars en jij van Venus’ denk ik dat hij ‘Venus’ wil laten rijmen op ‘anus’. Dat is mijn zieke geest; Antoon is een keurige jongen. De titel van z’n hit Hyperventilatie (uit 2021) haalde Antoon trouwens van moeilijkewoorden.nl. Zo leren we allemaal wat; ik wist niet dat er een site is die moeilijke woorden verzamelt.

7. Son Mieux – Multicolor

Het leukste aan Son Mieux is dat frontman Camiel Meiresonne al sinds 2008 bezig is met muzikale projecten, maar pas dit jaar z’n eerste grote hit had. Dat geeft de burger (en deze jongen, die dit jaar is begonnen met gitaarlessen en toch droomt ooit die ene wereldhit te schrijven) moed. Eerdere projecten als Soul Sister Dance Revolution en All Missing Pieces zorgden niet voor de grote doorbraak. Son Mieux liep aanvankelijk ook niet geweldig; zeven singles bleven in de Tipparade steken. Dit jaar was het eindelijk raak met Multicolor: het haalde de vierde plek en stond 22 weken in de Top 40. Het is vrolijke, onbezorgde discopop, perfect voor het eerste feestelijke jaar na de coronapandemie. En wat nog beter is? Opvolger This Is The Moment is al net zo lekker.

6. Lizzo – About Damn Time

De muziek van Lizzo voelt in 2022 als een anachronisme. Het is funkpop die rechtstreeks uit de jaren zeventig afkomstig lijkt. Tijdloze muziek, en het is fijn om te horen dat ze daarmee een plekje weet te veroveren tussen veel overgeproduceerde popmeuk. Haar schaamteloze doorbraaksingle Juice was al heerlijk, en die lijn zet ze voort met About Damn Time. De titel kan best slaan op de jaren die het Lizzo heeft gekost om door te breken. In Nederland kwam de single niet hoger dan een zeventiende plek in de Top 40, maar in Amerika was About Damn Time een nr. 1 hit. Dat niet alleen, Lizzo mocht, als professioneel fluitiste, bij hoge uitzondering op de 200 jaar oude kristallen fluit van James Madison spelen. Ja echt.

5. Taylor Swift – Anti-Hero

Geloof het of niet, Taylor Swift heeft in Nederland nog maar één keer de top-5 gehaald; met Shake It Off, bij lange na niet haar beste song (dat blijft het sublieme Style, of het lieve Begin Again). De cottagefolk albums Folklore en Evermore leverde de zangeres de nodige credibility op. Met het album Midnights scoorde de zangeres dit jaar een grote hit. Natuurlijk is er van alles op de single Anti-Hero (nr. 7 in de Top 40) aan te merken; met name de tekst is soms ronduit cringe: ‘sometimes I feel like everybody is a sexy baby, and I’m a monster on the hill’. Toch denk ik dat die échte doorbraak aanstaande is. Ook m’n immer überhippe nichtje heeft Billie Eilish ingewisseld voor Taylor Swift. Ze heeft zelfs de gitaar van haar vriendje gebietst en kan inmiddels één liedje spelen: You Belong With Me. Inderdaad, van La Swift.

4. Kate Bush – Running Up That Hill

Platen die jaren na de oorspronkelijke release door gebruik in tv-series of films opnieuw hits worden zijn een zeldzaamheid geworden. Running Up That Hill verdient alleen daarom al een hoge notering. En dat terwijl Kate Bush zelden toestemming geeft voor het gebruik van haar muziek in films of tv-series. Dat ze voor Stranger Things een uitzondering maakte is niet gek als je de videoclips van Cloudbusting en (vooral) Experiment IV bekijkt: korte films over buitenbeentjes en een overheid die niet te vertrouwen is. Running Up That Hill werd het leitmotiv in het vierde seizoen van de serie, als het liedje dat Max (het coolste personage, ze skatet) steun verleent. Het resultaat was een nr. 1 hit in Engeland, en een top-3-hit in de Verenigde Staten. In Nederland was het succes meer bescheiden, met een zestiende plaats. Maar het leverde één van de leukste muziekverhalen van 2022 op.

3. Stromae – L’Enfer

Je ziet het in Nederlandse journaals nog zelden: een gast die aanschuift voor een interview. Op de Franse TV komt het misschien vaker voor. Daar kwam Stromae in het journaal van 9 januari langs voor een gesprek. Dat hij bij dat interview ineens begon te zingen was minder gebruikelijk. Dat hij daarbij z’n kwetsbaarheid toonde door te zingen over z’n mentale problemen was uniek: ‘J’suis pas tout seul à être tout seul, Ça fait d’jà ça d’moins dans la tête’. Vrij vertaald: ik ben niet alleen in me eenzaam voelen, en dat alleen al geeft me enige rust in m’n hoofd. Je hoefde niet eens goed Frans te verstaan om onder de indruk te zijn van wat hier gebeurde. Het raakte tientallen miljoenen kijkers recht in het hart; in Frankrijk, en in de rest van de wereld.

2. Goldband – Noodgeval

De stukadoors, of stukadoorszonen: doorstrepen wat niet van toepassing is. Ze vernoemden zich naar een merk stucgips en zien eruit alsof ze rechtstreeks van de set van New Kids af komen. Toch: Noodgeval is een geweldige single die in 2022 niet van de radio te slaan was en opvolger Stiekem is stiekem (ha ha) nog beter: een duet van Goldband-zanger Karel Gerlach met z’n vriendin Maan, met die mooie zin ‘ik wil dat het ophoudt maar niet dat het stopt’. Goldband is het lievelingetje van 3voor12; ze riepen hun optreden op Lowlands uit tot beste festivalset van 2022 en wie dat niet met ze eens is, is een zure boomer. Oké dan. Ik zal niet ontkennen dat 2022 het jaar van de zingende stukadoors was, dus laat ik me diplomatiek uitdrukken: kek bandje dat Goldband, maar laten we niet overdrijven.

1. Harry Styles – As It Was

Of ik wil of niet, ik kan dit jaar niet om Harry Styles heen. Harry was in 2022 overal. Hij was in de Ziggo Dome, waar hij een meisje uit het publiek hielp uit de kast te komen. Hij was op sociale media, omdat bij elk concert van z’n tournee wel iets bijzonders gebeurde (zoals mensen die uit de kast komen). Hij was in de bioscoop met de films Don’t Worry Darling en My Policeman. En hij was niet van de radio te krijgen met As It Was. Die single stond dertig weken in de Top 40, waarvan achttien weken op nr. 1: van half april tot eind augustus. Een record. Dan ben je niet alleen een zomerhit, maar net zo goed een voorjaarhit. Het stond trouwens in 35 landen op nr. 1. Dat succes is niet eens onterecht. As It Was is tijdloze pop, geïnspireerd door klassieke popplaten uit de seventies (de hoes van het album Harry’s House is een knipoog naar Tusk van Fleetwood Mac). En Styles de goedlachse ideale schoonzoon waar ook je oma geen hekel aan kan hebben.

Posted in Lijstjes, Muziek | Tagged | Comments Off on Song Top 20 2022

Olifantenopvang

Een paar dagen voor Kerst stond een buurvrouw voor m’n huis te dralen. Ze leunde op haar wandelstok en keek peinzend naar m’n voortuintje en de olifantenbeeldjes in m’n vensterbank. Van dat tuintje is niet veel meer over, de bloemen die nog tot eind november in bloei hadden gestaan hebben de strenge vorst van begin deze maand niet overleefd. Ik vreesde dat ze er iets van zou zeggen.

De vrouw laat een paar keer per dag haar hond uit en loopt dan mijn huis voorbij, soms groeten we elkaar kort. Nu wenkte ze naar me.

‘Verzamelt u olifantenbeeldjes?,’ vroeg de buurvrouw terwijl ze naar m’n vensterbank bleef staren.
‘Nouja, verzamelen,’ dekte ik mezelf een beetje in. Ik voelde welke kant dit gesprek op zou gaan. Het zal niet de eerste keer zijn dat ik olifantenbeeldjes krijg aangeboden. Dat is heel lief, maar ik wil van m’n huis geen olifantenopvang maken. De huiskamer is vol genoeg.

‘Ik heb een olifantenbeeldje van glas, dat mag u wel hebben,’ zo ging m’n buurvrouw verder.
‘O, dat is heel aardig, maar dat hoeft niet hoor, ik denk niet dat ik er nog plek voor heb,’ probeerde ik de verwachtingen te temperen.
‘Nee, u mag ‘m hebben. Hij is van m’n moeder geweest en staat maar in de kast. In uw vensterbank kan ik er tenminste elke dag naar kijken,’ zei ze vol overtuiging.
Ho even, dacht ik. Dit gesprek gaat de verkeerde kant op.
‘Ik weet niet zeker of dat gaat werken, er staan al drie grote olifantjes in de vensterbank,’ protesteerde ik beleefd.
‘Jawel, dat kan heel goed. Ik zal ‘m wel eens meenemen,’ zei de vrouw gedecideerd.

Ik zat niet te wachten op een nieuw olifantje. Een olifantje dat ik beleefdheidshalve wel op de vensterbank moest plaatsen. Zij wilde er graag naar kijken, maar ik zou er naar móeten kijken. Het zou van glas zijn, en één van mijn favoriete olifantenbeeldjes is van glas, en heb ik ruim twintig jaar geleden cadeau gekregen van m’n moeder. Het komt uit Praag.

Maar je hebt glas en glas. Als het heel iel was, dan zou het op de vensterbank niet uit de verf komen. Als het heel protserig was, dan zou het me tegenstaan. Misschien was het wel heel duur, van René Lalique ofzo. Dan zou ik het weigeren en de buurvrouw aanraden het te laten taxeren bij Tussen Kunst en Kitsch.

De volgende dag had ik een kantoordag. Toen ik ‘s middags thuis werkte, hield ik angstvallig de gordijnen dicht. De dag erna was ik een dagje weg, en de dag erop was ik druk met kerstinkopen. Ondertussen bedacht ik manieren waarop ik beleefd doch gedecideerd het beeldje kon weigeren. Ik kon haar toch niet tot in lengte van dagen blijven mijden. Ik hoopte dat de buurvrouw haar aanbod was vergeten. Of dat ze zou struikelen en het olifantje, echt, heel jammer, kapot was gevallen.

Op Tweede Kerstdag ging de bel. De buurvrouw stond voor de deur.
‘Ik was het de afgelopen dagen vergeten, maar ik heb dat beeldje voor u,’ zei ze. Uit haar binnenzak haalde ze een olifantenbeeldje tevoorschijn.
‘Ik zag wel dat ie een beetje kapot is, één van de oortjes is eraf,’ zei ze verontschuldigend. Dat was niet het enige, zag ik. Ook het staartje was afgebroken; en wat is een olifant zonder staart? Het olifantje was bovendien niet van glas, maar van kunststof.
‘Och, maar dat moet u zelf thuis neerzetten. Dat gaat toch niet uitkomen in de vensterbank,’ probeerde ik nog.
‘Jawel, dat kan heel goed met die andere drie olifantjes. En dan kan ik er tenminste naar kijken,’ antwoordde ze. Ja, dat argument had ik al eerder gehoord en het had me niet vrolijk gestemd.
‘En ik heb twee katten,’ ging ze verder, ‘dan is dat beeldje niet veilig.’
‘Daarom heb ik geen kat,’ lachte ik.

Ik besloot tot een compromis. ‘Weet u wat, ik zet het erbij en dan kijk ik hoe het uitkomt. Anders zet ik het over een tijdje ergens anders neer. Vindt u dat goed?’
Daar ging m’n buurvrouw mee akkoord.

Nu heb ik een vierde olifantenbeeldje in m’n vensterbank staan. Zonder een oor en een staart. Het past best goed tussen de andere beeldjes.

Ik heb geen vrije wil.

Posted in Eindhoven | Tagged , | 1 Comment