Tien keer Londen – deel 2

Muurschildering in Hackney, fijne volksbuurt in het oosten van Londen

‘When a man is tired of London, he is tired of life’

Samuel Johnson schreef het ooit. Ik kan het beamen. Ik vertrek deze week voor een paar dagen naar Londen. Ik ben de tel kwijtgeraakt de hoeveelste keer dat is, al kan ik een poging wagen. Van 2007 tot en met 2014 was het jaarlijks. Daarna ben ik een paar jaar niet geweest, maar sinds 2022 kom ik elk jaar wel weer een keer in de Engelse hoofdstad. En telkens als ik denk dat ik alles wel heb gezien, dat mijn streven om elk jaar minstens twee nieuwe landen te bezoeken een stuk lastiger wordt met een weekendje Londen erbij, ontdek ik weer leuke nieuwe attracties, of wil ik toch nog een keer naar dat ene museum.

De eerste jaren had ik m’n vaste hotelletjes, maar nu die onbetaalbaar zijn geworden, ben ik uitgeweken naar Air B&B’s. Die bevinden zich vaak in volksbuurten buiten het (toeristische) centrum, maar ik ken het openbaar vervoer inmiddels op m’n duim. De extra reistijd neem ik graag voor lief. Dit keer verblijf ik in Hackney, met bewoners uit alle windstreken, studenten en kunstenaars. In de pubs is vegetarisch eten de norm, en er staan bordjes dat ze tegen elke vorm van discriminatie zijn. Een plek om je enorm welkom te voelen.

In 2012 maakte ik al eens een top-10 met liedjes over Londen. Maar over Londen zijn zoveel liedjes geschreven dat ik die tien platen best kan uitbreiden met tien extra liedjes. Noem het een bubblin’ under. En zelfs met deze extensie heb ik nog goede songs moeten uitsluiten: A Rainy Night In Soho van The Pogues, Brompton Oratory van Nick Cave & The Bad Seeds en Werewolves Of London van Warren Zevon. Ik bewaar ze voor een volgende keer. Ik kom vast nog wel een keer in Londen.

En natuurlijk is er een playlistje op Tidal met de volledige top-20.

20. Coldplay – Cemeteries Of London (2008)

De eerste twee platen van Coldplay beschouw ik als moderne klassiekers, en ook de derde plaat X & Y wil ik de band nog vergeven. Maar met Viva la Vida or Death and All His Friends ging het goed mis. Ook een klok die stilstaat geeft twee keer per dag de juiste tijd aan. Want zelfs op dat album staan een paar aardige songs. De beste daarvan is Cemeteries Of London. Geschreven door Chris Martin toen hij leed aan slapeloosheid. Volgens hem gaat Cemeteries Of Londen over de tijd waarin heksen nog werden verdronken. Bassist Guy Berryman houdt het op de Victoriaanse tijd. Hoe dan ook: het spookt er.

Ik denk dat de inschatting van Berryman beter is. De negentiende eeuw is de tijd van The Magnificent Seven, de zeven Victoriaanse begraafplaatsen die buiten de stadsgrenzen van Londen zijn aangelegd van 1833 tot 1841 zijn aangelegd omdat de bevolking uit z’n voegen barstte. Misschien is Martin er eens gaan wandelen, tijdens die slapeloze nachten.

19. Morrissey – Piccadilly Palare (1990)

Morrissey houdt van een alliteratie, bij voorkeur in combinatie met een buurt in Londen: Dagenham Dave, Come Back To Camden, Piccadilly Palare. Eigenlijk schrijf je Polari, een typisch Britse vorm van slang die werd gebruikt onder criminelen, prostituees en zeevaarders, maar vooral homo’s. In een tijd waarin homoseksualiteit nog strafbaar was, was geheimtaal noodzakelijk. In Piccadilly vonden ze gelijkgestemden, of beter, gelijkgeaarden. Zelf doet de voormalige Smiths-frontman zuinig over z’n song, die nota bene op single is uitgebracht, maar ik vind het een van z’n beste liedjes. Vooral het gepraat in Palare op de achtergrond is mooi: ‘So bona to vada, your lovely eek and your lovely riah’.

Ik zag Morrissey vaak live aan het begin van deze eeuw. Dat was altijd een belevenis, door de adoratie die hem door z’n fans ten deel valt. Bij elk concert klom er wel iemand op het podium om ‘m aan te raken of te omhelzen voordat de beveiliging de fan in kwestie had afgevoerd.

18. Duffy – Warwick Avenue (2008)

Het was Beatles versus de Stones, maar dan in 2008. Adele, de ietwat voluptueuze Londense zangeres, versus Duffy, de ravissante, blonde, Welshe zangeres. Duffy moest het gaan maken, en werd daarbij ondersteund door een behoorlijke marketingmachine; single Mercy werd kapotgedraaid op de radio. In de slipstream van die hit wist ook Warwick Avenue de Nederlandse Top 40 te halen. Het is een liedje over een afscheid van een geliefde; de productie zorgt voor een melancholieke sixtiessfeer. Duffy had geen specifieke band met Warwick Avenue, zo gaf ze toe. Maar de dag voordat ze het liedje schreef, was ze bij het metrostation met die naam uitgestapt en de naam was blijven hangen.

Na Warwick Avenue zou Duffy nog twee bescheiden top-40-hits scoren. Haar tweede album Endlessly flopte. Daarna ging het rond Duffy om heel veel, behalve nieuwe muziek. Adele verging het een stuk beter.

17. Caetano Veloso – London London (1971)

In 1969 vertrok de Braziliaanse zanger Caetano Veloso, op de vlucht voor de dictatuur in z’n thuisland, naar Londen. Landgenoot Gilberto Gil reisde mee. Londen had de voorkeur boven Parijs, dat het duo veel te saai vond. Gil ging meteen op in de Engelse muziekscene, maar Veloso had meer moeite om te acclimatiseren. Londen was veilig, zo erkende hij, en je kon er een politieagent op straat gewoon om de weg vragen, maar tegelijkertijd was hij eenzaam:

I am lonely in London without fear
I’m wandering round and round here nowhere to go

Tegenwoordig kijkt Veloso met meer genegenheid terug op z’n tijd in Londen. Blij dat hij Jimi Hendrix, Led Zeppelin en Pink Floyd in hun hoogtijdagen live heeft gezien. En pas in Engeland durfde hij, op aanraden van z’n producers, te vertrouwen op z’n eigen gitaarspel.

Het mooiste aan London London is die speelse dwarsfluit. Het doet onbedoeld denken aan Il Est Cinq Heures, Paris S’éveille van Jacques Dutronc; die onverwoestbare ode aan dat saaie Parijs.

16. Blur – Under The Westway (2012)

Under The Westway was net verschenen toen ik mijn vorige top-10 samenstelde. Een single uitgebracht ter gelegenheid van een benefietconcert voor War Child. Voor mij is Blur dé ultieme Britpopband. Een etiket waar ze tijdens de jaren negentig zo graag vanaf wilden. Maar de tragikomische teksten en melancholieke muziek van Blur passen zo goed bij het treurige, gloomy Engeland.

In Under The Westway geeft zanger Damon Albarn een grauw, naargeestig beeld van de Engelse hoofdstad. De stad heeft z’n ziel verloren, iedereen rent mee in dezelfde rat race. Zelfs in z’n dromen ziet Albarn mannen in gele hesjes reclames ophangen. Bij het ouder worden zijn de leden van Blur nog melancholieker en eerlijker geworden; met humor red je het niet meer.

Drie jaar geleden nam ik deel aan een rondleiding door Hyde Park. De gids had begrepen dat ik een muziekliefhebber was, en wees op het bankje waar Albarn Parklife had geschreven. Nouja, het kon ook een bankje verder zijn, zo zei hij erbij. Albarn was behoorlijk onder invloed.

15. The Jam – Down In The Tube Station At Midnight (1978)

Nee, het leven in de grote stad was eind jaren zeventig geen pretje. Londen was in verval; de metro was smerig en onveilig, en voor je het wist was je in een knokpartij met skinheads of ex-gevangenen beland, aldus Paul Weller in Down In The Tube Station At Midnight. The Jam-zanger brengt de tekst verbeten, de basgitaar klinkt gespannen, en de metrogeluiden op de achtergrond zorgen voor net dat extra beetje sociaal realisme. Terwijl hij op de grond ligt en in elkaar wordt geslagen, ziet Weller nog een poster van British Rail hangen met de tekst ‘Have an away day, a cheap holiday, do it today’, en de tekst ‘Jesus saves’, neergekalkt door ‘an atheist nutter’. De ironie.

Weller zingt niet over een specifiek metrostation. Maar de geluiden zijn opgenomen bij het station St John’s Wood. Het metrostation dat vlakbij de Abbey Road Studios ligt. Vreemd genoeg is Down In The Tube Station At Midnight daar niet opgenomen.

14. Belle and Sebastian – Mornington Crescent (2006)

Toen ik in 2007 met een vriend in Londen was en we naar Highgate Cemetery reisden, vertelde hij over Mornington Crescent, een metrostation dat soms wel, soms niet wordt aangedaan. Ik vond het typisch Engels; maf en volstrekt onnodig. Maar als je op de kaart van de Londense metro kijkt, zie je dat hij gelijk had: de Northern Line doet het station niet altijd aan. Maar Mornington Crescent is ook een radiospelletje op de BBC, een spelletje waarvan niemand precies de regels weet. Ook dat is typisch Engels.

Noch het vreemde metrostation, noch het al even vreemde radiospelletje komen aan bod in Mornington Crescent van Belle and Sebastian. In hun liedje gaat het over de loonslaven die in gedachten verzonken naar hun werk reizen. In dit geval naar de sjieke buurt die rond het metrostation is gesitueerd. Denkend aan een geliefde, en hoe ze in hemelsnaam de huur gaan betalen in een stad die voor de gewone sterveling notoir onbetaalbaar is geworden.

13. Catatonia – Londinium (1999)

London never sleeps, it just sucks
The life out of me, and the money from my pocket

Catatonia was een van de eerste Britpopbands waar ik in de jaren negentig voor viel. De liedjes van de rockgroep waren vrij conventioneel, maar hadden door de stem van schuurpapier van zangeres Cerys Matthews een rauw randje. En dan kwam Catatonia ook nog uit Wales, ver weg van de periferie van de hoofdstad. Vanzelfsprekend haal je dan je neus op voor Londen. Vandaar die weinig vleiende songtekst over de neonreclames, sushirestaurants en de smerige Thames. En dan zuigt het ook nog het geld uit je zakken. Toen Londinium op single werd uitgebracht, kuiste de platenmaatschappij de tekst enigszins, tot grote ergernis van de band.

Toen ik in 2000 voor het eerst in Londen kwam, een dagtrip met mijn eindexamenklas, kocht ik alle nog verkrijgbare oude singles van Catatonia voor de b-kantjes. Het kostte behoorlijk wat zakgeld, maar dan had ik wel voor twee albums aan nieuwe muziek bij elkaar. Ik kon toen ook bevestigen dat Londen inderdaad het geld uit je zakken zuigt.

12. The Small Faces – Itchycoo Park (1967)

Een paar maanden nadat The Kinks Waterloo Sunset hadden uitgebracht, kwamen The Small Faces met hun eigen ode aan Londen. Maar waar Waterloo Station een echte locatie is, is het onduidelijk welk park Ronnie Lane, bassist van The Small Faces, bedoelde. De meestgehoorde opties zijn Manor Park in Oost-Londen, Valentine’s Park in Ilford en Wanstead Flats in Wanstead. In alledrie de gevallen gaat het om parken in het oosten van Londen (de bijnaam ‘Itchycoo’ was een verwijzing naar de vele brandnetels die in het betreffende park groeien). Eigenlijk doet het er niet toe over welk park de song gaat. In Itchycoo Park wordt phasing toegepast op de drums, wat de song een psychedelisch effect geeft; een noviteit in 1967.

Ik vind de parken van Londen ondergewaardeerd. De meeste bezoekers aan Londen zullen in Hyde Park, of misschien Regent’s Park komen, maar verder buiten het centrum liggen prachtige parken. Hempstead Heath of, mijn favoriet, Victoria Park. Londen is een verrassend groene stad.

11. Eddy Grant – Electric Avenue (1983)

De Londense wijk Brixton was in de jaren tachtig het toneel van rellen. De wijk telde veel immigranten uit het Caribisch gebied, en had te kampen met hoge werkeloosheid, armoede en een racistische politie. The Clash zong erover in The Guns Of Brixton (nr. 2). Eddy Grant bezocht de buurt en uitte zijn woede in Electric Avenue, een verwijzing naar de belangrijkste verkeersader van Brixton, de eerste straat in Londen met straatverlichting. Het liedje zou waarschijnlijk snel vergeten zijn, ware het niet dat Grant onderweg naar Barbados voor de opnames van een nieuw album z’n bagage met nieuwe liedjes kwijtraakte. Om in elk geval materiaal te hebben om op te nemen, gebruikte hij Electric Avenue. Grant klinkt vrolijk, maar de tekst is bitter:

Workin’ so hard like a soldier
Can’t afford a thing on TV
Deep in my heart, I abhor ya
Can’t get food for them kid

Uiteindelijk was het racisme dat voor de doorbraak van Grant zorgde. MTV weigerde in de begindagen van de zender videoclips van zwarte artiesten te draaien. Na stevige druk van de platenmaatschappij van Michael Jackson ging de zender overstag. Naarstig op zoek naar videoclips van zwarte artiesten stuitten ze op de clip van Electric Avenue. Met dank aan de heavy rotation op MTV haalde het liedje de tweede plek in de Amerikaanse Billboard Hot 100.

Posted in Lijstjes, Muziek | Tagged , , | Leave a comment

Kaal

Nu het voorjaar is aangebroken, ga ik weer vaak naar het skateparkje in Nuenen. Het is een fijn parkje om even te rollen na het werk, al moet het dan wel mooi weer zijn. In de wintermaanden is de skatespot te nat, en dus te gevaarlijk. Daarom heb ik pas vorige week voor het eerst weer ingedropt van de hoogste ramp in het parkje, iets dat ik vorig jaar eindelijk onder de knie heb gekregen. Maar na een winterstop van enkele maanden is indroppen toch spannend.

Deze doordeweekse middag had ik net een paar keer ingedropt toen ik uit de verte een groep kinderen van een nabijgelegen kinderdagverblijf naar het skatepark hoorde komen. Voor ik het wist werd het parkje overspoeld door een mierenhoop aan klein grut: rondrennend, of vechtend om die paar beschikbare stuntstepjes. Ik ging langs de kant zitten, wachtend op een rustiger moment om nog een paar keer in te droppen.

Toen de meeste kinderen naar een nabijgelegen speeltuin waren vertrokken, reden er nog een paar jongetjes op stepjes rond. Ze waren rond de tien jaar oud.
‘Gaat u niet skaten?,’ vroeg een van de kinderen.
‘Ja, straks,’ zei ik. Kinderen op stepjes zijn onberekenbaar, en indroppen is al spannend genoeg. Bovendien genoot ik, petje op, ogen dicht, van de voorjaarszon die in m’n gezicht scheen.
‘Ik wil uw skills wel eens zien,’ zei hij.
‘Die vallen best tegen,’ antwoordde ik lachend.

Een paar minuten gingen voorbij. Een tijd die voor het jongetje dat eerder naar m’n skills had geïnformeerd aanvoelde als een eeuwigheid.
‘Gaat u nou nog skaten?,’ klonk het nu dwingender. Inmiddels reden er nog maar drie kinderen op stepjes in het park, dus ik deed m’n elleboogbeschermers om, zette m’n skatehelm op en reed een paar rondjes. Daarna klom ik op de hoogste ramp, om nog een paar keer in te droppen.

‘Kunt u daar vanaf?,’ klonk het vol ongeloof.
‘Ja hoor. Jij toch ook?’ zei ik. Ik had ‘m al een paar keer met een stepje van de ramp af zien rijden. Dat is veel makkelijker dan met een skateboard, maar hij nam het compliment dankbaar in ontvangst.
‘Dat wil ik zien,’ zei hij.
Oké dan, dacht ik. Even twijfelde ik, maar toen deed ik een solide drop-in. Daarna reed ik nog wat rondjes, en maakte een paar kickturns en halfgeslaagde manuals; meer dan genoeg voor goedkeurende blikken van de kinderen. Vooral die hoge indrop blijft een sterke troef.

Toen ik weer langs de kant zat, kwam het jongetje dat me eerder zo dwingend had verzocht te gaan skaten naast me zitten. Ik deed m’n helm af.
‘Heej, ik zie nu pas dat u kaal bent,’ riep hij verbaasd. Even was ik geschokt door z’n vrijpostigheid. Kinderen zijn direct, maar hij leek me de leeftijd dat je zó direct bent wel ontgroeid. Ik besloot dat het ook een doodnormale opmerking was. Nouja, dacht ik, ik ben kalend, niet kaal.
‘Daarom draag ik een petje. Anders wordt het hierboven rood,’ zei ik, en tikte op m’n hoofd. ‘En zo knijp ik niet in m’n ogen als ik tegen de zon in kijk.’

Dat antwoord bleek afdoende. Toen de groep even later vertrok, bedacht ik dat ik dan wel kalend ben, maar dat m’n skills vooralsnog zijn goedgekeurd.

Posted in Skateboarden | Tagged , , | 1 Comment

Judas

Rock-‘n-roll en mythes zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De meeste zijn door de jaren heen ontkracht. Paul McCartney is niet dood en vervangen door een dubbelganger. Elvis is wél dood en leeft niet op een tropisch eiland (als dat zo zou zijn, zou hij in januari z’n 90ste verjaardag hebben gevierd. Dan hebben ze goede geriatrische zorg in de tropen). Stevie Nicks heeft veel coke gesnoven, maar niet zóveel dat haar neustussenschotje bij een stevige windvlaag van de zijkant om zou slaan. En Robert Johnson heeft waarschijnlijk niet in ruil voor z’n talent z’n ziel om middernacht op een kruising aan de duivel verkocht.

Ik moest aan die mythes denken toen ik naar A Complete Unknown ging. Een prachtige film over de jonge Bob Dylan. We volgen de zanger van het moment dat ie in Greenwich Village arriveert tot het moment dat hij ‘elektrisch gaat’. A Complete Unknown geeft een mooi een tijdsbeeld van New York in de sixties, met veel helden uit de folkbeweging van die tijd: Pete Seeger, Woody Guthrie, Joan Baez, Alan Lomax. Timothée Chalamet steelt de show als Dylan; natuurlijk had hij die Oscar voor Beste Acteur moeten winnen.

In biopics wordt vaker een loopje genomen met de waarheid. Dat is niet gek; een leven, of ook maar een paar jaar uit dat leven, moet worden samengeperst tot een film van ongeveer twee uur. Een verhaal met een kop en een staart. Karakters worden samengevoegd tot een persoon, en de chronologie van de muziek wordt aangepast aan de film. Regisseur James Mangold is geen kleintje. Hij regisseerde eerder Walk The Line over Johnny Cash. Hij weet dat ie veel speelruimte met de feiten heeft.

Een beetje googlen leert dat A Complete Unknown hierop geen uitzondering is. Een paar inconsistenties waren mij al opgevallen. Zo merkt een personage in de film op dat Dylan voor z’n debuut alleen covers mag opnemen. Dat is niet waar. Op die plaat staan inderdaad veel folktraditionals, maar ook twee eigen composities: Talkin’ New York en Song To Woody.

Twee andere omissies vind ik storender. Zo speelt producer Tom Wilson in de film een kleine bijrol. Maar hij is de man die Dylan stimuleerde over te stappen op de elektrische gitaar. Dat is niet alleen een sleutelmoment in de film, het is een belangrijk moment in de muziekgeschiedenis, period.

De naam Tom Wilson is goeddeels vergeten. Ik stuitte onlangs pas voor het eerst op z’n naam, in het geweldige boek Listen van Michel Faber. En dat terwijl de producer het debuut van The Velvet Underground heeft geproduceerd (de bijdrage van Andy Warhol was minimaal) en The Sound Of Silence van Simon & Garfunkel oppimpte tot folkrocksong, wat de doorbraak van het duo betekende. Dat de (zwarte) producer is vergeten is een duidelijk geval van racisme, zo stelt Faber. Dat zal ongetwijfeld hebben meegespeeld, en deze film was een mooie gelegenheid geweest voor erkenning.

Mijn tweede probleem met de film heeft te maken met een hardnekkige rock-‘n-rollmythe. Een toeschouwer zou op het Newport Folk Festival, op het moment dat Dylan op z’n elektrische gitaar speelde, ‘Judas!’ hebben geroepen, waarop de zanger riposteerde: ‘I don’t believe you’ en z’n band aanmoedigde: ‘Play fucking loud!’ Maar dat is nooit gebeurd. Althans, níet op het Newport Folk Festival, wel tijdens een optreden in de Lesser Trade Hall in Manchester (een locatie die is verbonden met weer andere rock-‘n-rollmythes; een optreden van de Sex Pistols in de Lesser Trade Hall zou hebben gezorgd voor de oprichting van Joy Division, de Happy Mondays én Simply Red).

Ook was het grootste deel van het publiek op het Newport Folk Festival helemaal niet vijandig. Dat is niet gek, want Dylan had al elektrisch gespeeld op z’n album Highway 61 Revisited. De toeschouwers wisten wat ze konden verwachten. De woede zou eerder zijn voortgekomen uit de slechte geluidskwaliteit, waardoor de liedjes waren verworden tot een geluidsbrij. Ook de korte speelduur van een kwartiertje zorgde voor ergernis; in die tijd waren sets van drie kwartier of een uur al heel gebruikelijk. Maar afgezien daarvan vonden de meeste bezoekers het een geweldig optreden, en Dylan werd evengoed toegejuicht.

Is het erg dat het Judas-moment in de film zit? Ik vind het vooral jammer. Ja, in een biopic voeg je bepaalde gebeurtenissen samen; anders had Dylan eerst op tournee moeten gaan in Engeland om dit iconische moment in de film te kunnen stoppen. Maar het komt gemakzuchtig over, alsof het per se in A Complete Unknown móest zitten. Het was mooi geweest als de makers juist deze mythe hadden ontkracht. De film heeft het niet nodig; die scène is interessant genoeg. Alan Lomax gaat door het lint, Pete Seeger dreigt met een bijl de elektrische kabels door te hakken en Johnny Cash spoort Dylan aan om vooral hard te blijven spelen.

Dat laatste is trouwens zéker niet gebeurd. Cash was niet eens op het Newport Folk Festival. Althans, niet in dat jaar. Maar het paste goed in de film. Noem het dichterlijke vrijheid van Mangold. Zal je zien dat het een nieuwe rock-‘n-rollmythe wordt.

Posted in Film, Muziek | Tagged , , | 1 Comment

Daryll-Ann

De beste plaat van Nederlandse bodem ooit. Pergola van Johan misschien? Met Tumble and Fall, Day Is Done en Here, liedjes over de truttigheid van de Vinexwijk? Hoe Nederlands wil je het hebben. Of de eerste twee platen van Elephant; die zijn allebei fantastisch. Oké, ze zijn alle drie van Excelsior, maar ik heb nu eenmaal een zwak voor Smaakvolle Gitaarmuziek. Of, als ik lekker alternatief wil doen, Elevator Tourist van Seedling, een totaal vergeten band die rond 2000 deze prachtplaat maakte. Openingstrack Every Match Must Crash & Burn is nog steeds een favoriet. Helaas is het niet te streamen. En als het op hiphop aankomt kan er niks tippen aan Eigen Wereld van Opgezwolle.

Nee, de beste Nederlandse plaat is Daryll-Ann Weeps uit 1996, het derde album van de Nederlandse gitaarband. Ook uitgebracht op Excelsior. Sterker nog, het label werd opgericht om het album uit te kunnen brengen. Daryll-Ann was eind jaren tachtig begonnen op een middelbare school in Ermelo, of all places, met Jelle Paulusma en Anne Soldaat als tandem. De Nederlandse Lennon en McCartney, met alle onderlinge spanningen van dien.

Daryll-Ann Weeps is fantastisch. De galm op de zang in openingstrack Tools R Us, de zang een beetje onvast. Een perfect popliedje van drie minuten, met een mooie gitaarsolo. En dan die tekst, bijna onverstaanbaar:

Automated tools won’t help you in a sea of love
You move cos your hands are crawling
And the sea is rough

Tools R Us is bitterzoet, een term die eigenlijk voor het hele album geldt. Op Daryll-Ann Weeps luister je naar de band als in een zomerse roes van zon, zee en zand, zwelgend in fijne herinneringen. ‘We both know what memories can bring, they bring diamonds and rust,’ zong Joan Baez ooit. Herinneringen zijn bedrieglijk, maar bij Daryll-Ann lijken ze van diamant. Alleen de titels al: Springfever, Summerdaze, Ocean Drive, Dustyfied. Alsof je langs de Amerikaanse westkust rijdt, badend in dat gouden Californische zonlicht. En dan die koortjes. Daryll-Ann was de Nederlandse Beach Boys, met niet één, maar twee Brian Wilsons in de gelederen.

Daryll-Ann Weeps was niet mijn eerste album van de band. Dat was Happy Traum, de opvolger van Daryll-Ann Weeps die in 1999 uitkwam. Ik kreeg de cd tijdens Sinterklaas bij m’n eerste vriendin. Het album is bijna net zo goed als de voorganger. In een rechtvaardige wereld had single Surely Justice de Top 40 gehaald. Het kwam niet eens in de Tipparade.

Ik zag Daryll-Ann twee keer live. De eerste keer was in februari 2002, nog in de oude Effenaar. Een zaal waar je aan het einde van de avond aan de vloer vastplakte, en de rook in je kleren was getrokken en op je keel was geslagen. Andere tijden. Daryll-Ann was in Eindhoven ter promotie van hun vijfde album Trailer Tales en ik was blij ze eindelijk live te zien. Na afloop van het concert trof ik een medestudent van de opleiding Journalistiek.
‘Wat vond je ervan?,’ vroeg hij terwijl hij een shagje draaide.
‘Ja, wel goed,’ zei ik.
‘Nee man, dit was toch vreselijk? Het is helemaal niks meer,’ brieste hij terwijl hij naar buiten liep.

Ik bleef verbaasd achter. Ik vond Daryll-Ann helemaal niet slecht die avond. Tegelijkertijd was ik geïntrigeerd door de uitgesproken mening van de medestudent. Het was het soort muzieksnobisme dat ik verwarde met wereldwijsheid. Blijkbaar was mijn medestudent zo goed op de hoogte van het vroege (en ongetwijfeld superieure) oeuvre van Daryll-Ann en had hij zoveel concertervaring, dat hij dit genadeloze oordeel kon vellen.

Twee jaar later zag ik Daryll-Ann opnieuw live. Ditmaal in Doornroosje in Nijmegen, met een vriend die er speciaal voor uit Maastricht was gekomen. Misschien was het mijn eigen wereldwijsheid, of de concertervaring die ik in de tussentijd had opgedaan (inclusief de tinnitus), maar het was die avond niet best. Er was nul interactie met het publiek, en het leek alsof de bandleden elkaar elk moment konden aanvliegen. Na afloop verkocht de band de single 10.45 op vinyl. Ik heb nog lang spijt gehad dat ik toen geen exemplaar heb gekocht. Zeker toen nog geen maand later, en nog tijdens hun Nederlandse clubtournee, de band uit elkaar ging. Het kwam niet als een verrassing.

Na het plotselinge uiteenvallen van Daryll-Ann bracht Soldaat enkele mooie soloplaten uit. Eerst als Do-The-Undo, later onder z’n eigen naam, met In Another Life als hoogtepunt. Het is net als Daryll-Ann Weeps een kandidaat voor mooiste album van Nederlandse bodem.

Vorig jaar was er ineens een nieuwe plaat, Spring, en de aankondiging van een clubtournee. Dit weekend stonden ze in de Effenaar. Natuurlijk was ik daar bij, al was de aanblik van een halfgevulde zaal bij binnenkomst een beetje troosteloos. In het publiek trof ik tussen de brillen, wijkende haarlijnen en bierbuiken zelfs bezoekers in hoodies van Superdry of Jack & Jones. De jonkies waren op de vingers van een hand te tellen. Verontrustend. Ik moest denken aan wat de eigenaar van de lokale platenzaak eens tegen me had gezegd toen ik vroeg waarom ie geen lp’s van Elephant had staan. ‘Dat soort muziek doet het hier nooit zo goed,’ sprak hij. Ik hoorde minachting in zijn stem, dedain voor de smaakvolle grachtengordelgitaarmuziek van die Excelsior-bandjes als Johan, Elephant en Daryll-Ann.

Gelukkig was de sfeer bij Daryll-Ann dit keer wel goed. Zanger Paulusma maakte grapjes over PSV (dat deed Jacob de Greeuw van Johan vorig jaar ook. Blijkbaar is voetbal het enige waar die smaakvolle grachtengordelgitaarbandjes over kunnen praten als ze in Eindhoven zijn), en droeg When War Is On op ‘aan die pannenkoek in Amerika’. De band deed een rijke greep uit het oeuvre, ook Tools R Us werd gespeeld, en bij Summerdaze kreeg ik zelfs tranen in m’n ogen. Paulusma was oud geworden. Soldaat was nog altijd lang en mager, maar nu getooid met een egaal grijze coupe. Hij werd afgelopen week zestig. Ik genoot van z’n gitaarspel, hoe hij met mooie gitaarsolootjes strooide. Stikjaloers keek ik naar die vingers, hoe ze over de gitaarhals gleden alsof het geen moeite kostte. Voor mij is hij de beste gitarist van Nederland.

Maar als ik de liedjes Riverside, Money or Love, When You Cry en Surely Justice van Happy Traum hoorde, was ik weer terug in 2000, op die Pakjesavond bij m’n vriendin. Ik dacht aan haar depressie, en dat ik te bleu en te groen was om daar mee om te gaan. Toen het uit ging werd ik verscheurd door tegenstrijdige gevoelens. Ik was opgelucht dat het uit was. En ik voelde me schuldig. Ik was zo graag de witte ridder op het knappe paard geweest die haar zou redden. Hoe naïef. Sindsdien heb ik de titel Happy Traum, en de songtekst van Tools R Us, bittere ironie gevonden.

En ik dacht aan de vriend met wie ik Daryll-Ann had gezien in Nijmegen. Nooit meer trof ik iemand met wie ik zo ontzettend kon lachen. Die hetzelfde ontregelende gevoel voor humor had, en die me meteen begreep. Toen hij een relatie kreeg verwaterde het contact. Dat tijd alle wonden heelt, is een leugen. Het slaat vooral gaten. Bij Daryll-Ann zijn herinneringen van diamant, bij mij zijn ze roestig. Naar een concert gaan van een jeugdliefde stemt melancholiek.

Na afloop wilde ik bij de merchandise Renko, de eerste lp van Daryll-Ann kopen. Maar het laatste exemplaar werd voor m’n neus weggekaapt. Ik mopperde tegen de jongen die de verkoop deed dat ik die plaat had willen kopen en dat de man die de lp had gekocht was voorgedrongen. Boos over het onrecht dat me was aangedaan foeterde ik terwijl ik naar huis liep tegen mezelf dat ik beter Daryll-Ann Weeps nog eens kon opzetten. Daar kan toch niks aan tippen.

Toen dacht ik aan de regels van Trip The Stairs, dat op Happy Traum staat:

When will I get older
I’m hardly any wiser

Posted in Eindhoven, Muziek, Uncategorized | Tagged , | Comments Off on Daryll-Ann

Verlichting

Mijn fietsverlichting en ik hebben jarenlang een moeizame relatie gehad. Dat kwam door mijn stokoude fiets. Ik was mijn brik niet alleen ontgroeid, het ding viel ook nog eens bijna uit elkaar. Maar bij gebrek aan financiële middelen, bovendien huldig ik het credo ‘if it ain’t broke, don’t fix it’; niet uit gierigheid, maar omdat we veel te snel spullen die nog makkelijk mee kunnen weggooien, hield ik het er maar bij.

Maar ja. Natuurlijk was die fiets hartstikke broke, en vooral de fietsverlichting moest worden gefixt. Bij gebrekkig functionerende fietsverlichting is het belangrijkste om niet door de politie te worden aangehouden. Dat is zelfs veel belangrijker dan het feit dat je met goede verlichting beter zichtbaar bent voor medeweggebruikers.

En zo kon het gebeuren dat ik ‘s avonds op m’n fiets die, inmiddels met ducttape bij elkaar gehouden, over de Parklaan naar huis fietste. Tot mijn schrik zag ik in de verte een politiefuik staan. Shit. Controle. Het was te laat om nog een zijstraat in te vluchten, dus de enige optie die ik nog had was een flinke tik tegen m’n koplamp geven die, zo wist ik uit ervaring, dan waarschijnlijk wel eventjes aan zou schieten. Tot mijn grote verbazing (en geluk) gebeurde dat ook, dus toen ik voorbij het controlepunt fietste, zwaaide ik vriendelijk naar de agenten en wenste ze een fijne avond. Vijftig meter verder hield m’n licht er weer mee op.

Een andere keer had ik m’n fietsverlichting voor een keer wel goed op orde. Ik fietste weer vrolijk voorbij de politiecontrole, waarna ik een groep studenten me tegemoet zag fietsen. Zonder licht.
‘Licht aan,’ riep ik, terwijl ik met m’n hoofd naar achteren knikte, ‘politiecontrole.’
Dat is de solidariteit onder fietsverlichtingsspijtoptanten.

Mijn relatie met fietsverlichting verbeterde aanzienlijk toen ik 2008 Met het Mes op Tafel won. Eindelijk had ik geld voor een degelijke fiets, mét goede verlichting. Jarenlang fietste ik zorgeloos rond, tot in 2023 mijn fiets werd gestolen. Een halfjaar later kocht ik via Marktplaats exact hetzelfde model (nee, het was écht niet mijn oude fiets), dus nu heb ik mezelf wijsgemaakt dat mijn mooie, oude trouwe fiets nooit is gestolen. In de tussentijd had ik al een andere tweedehands fiets gekocht, een prima exemplaar bovendien, die ik nu als reservefiets gebruik.

Een paar weken terug ging ik op een maandagmiddag naar de film Kneecap (prachtfilm). Omdat ik mijn fiets niet veilig bij het filmhuis kan stallen, besloot ik mijn reservefiets te gebruiken. Maar op de heenweg bedacht ik mij ineens dat het licht van die fiets kapot is. Ik maakte me niet heel veel zorgen. Immers, ik zou alleen op de terugweg een risico lopen. En dat was een ritje van tien minuten. Wat kon mij gebeuren?

Nouja, een politiecontrole. Dat kon er gebeuren. Op de terugweg zag ik op het 18 Septemberplein de politieauto’s staan. De moede zakte me in de schoenen. Geen verlichting op m’n fiets én ik had geen identiteitskaart bij me. En een vluchtroute kiezen was ook niet meer mogelijk. Daar ging mijn dertiende maand. Ik besloot af te stappen en met de fiets aan de hand het plein over te steken. Hier en daar stonden al wat kramen opgesteld voor de dinsdagmarkt, dus ik hoopte daar tussendoor te sneaken. Toen dook vanuit het niets een politieagent op.

‘Dag meneer,’ zei hij vrolijk, ‘ik zie dat u geen licht op uw fiets heeft.’
‘Ja, dat klopt,’ antwoordde ik gelaten. ‘Ik ben naar de bioscoop geweest en omdat ik mijn fiets niet veilig kan stallen, heb ik een oude fiets gepakt. Maar ik kom er net achter dat het licht het niet doet.’ Het leek me het beste om open kaart te spelen. Het was trouwens ook écht zo.
‘Dan is vandaag uw lucky day meneer,’ ging de agent verder. ‘Want vandaag waarschuwen we alleen nog. U krijgt van ons een lampje cadeau om op uw fiets te doen. En ik zie dat uw achterlicht het ook niet doet, dus daar krijgt u ook een lampje voor. Fijne avond!’

Een tikkeltje beduusd nam ik beide lampjes in ontvangst. Ik bond ze onhandig om mijn fiets. Daarna reed ik opgelucht verder.

De verlichting van m’n reservefiets hoef ik voorlopig niet te laten repareren.

Posted in Eindhoven | Tagged | Comments Off on Verlichting

Song Top 20 2024

Het was het jaar van Brat. Dat album van Charli XCX met z’n iconische hoes in gifgroen kleurde de zomer en de jaarlijstjes. Een ultieme popplaat, maar waarvan geen enkele track de Top 40 zou halen; Apple, Guess en In The City bleven allemaal in de Tipparade steken. Dat is vreemd, voor wat nota bene een popalbum is. Mijn favoriete track is de remix die Charli XCX maakte met Lorde: Girl, So Confusing. Het verscheen een paar maanden na het album Brat, maar ook die single deed helemaal niks in de Nederlandse hitlijsten. Daarmee was Brat uiteindelijk meer een hype om waar het voor stond (zonder enige gêne jezelf zijn), dan om de muziek zelf. En dat is jammer.

2024 was ook het jaar van de vrouw in de popmuziek. Kijk alleen al naar de top-20 van de Song van het Jaar verkiezing van 3voor12 met zestien singles van vrouwen. Bij de bovenste tien is zelfs maar één man te vinden: Joost Klein. Het is een trend die al langer gaande is, met zangeressen die al naam hebben gemaakt (Beyoncé, Lady Gaga, Dua Lipa, Billie Eilish en (natuurlijk) Taylor Swift), nieuwkomers (Gracie Abrams, Chappell Roan, Lola Young en Sabrina Carpenter) en Nederlandse artiesten (S10, Froukje, Roxy Dekker en Eefje de Visser). Het is terug te zien in mijn Song Top 20.

Het was ook het jaar van de meest afgrijselijke remixen ooit gemaakt. David Guetta die het na The Logical Song, Dragostea Din Tei en Blue (Da Ba Dee) niet kon laten zich dit keer te vergrijpen aan Forever Young van Alphaville. Of de remix van Cyril van The Sound Of Silence door Disturbed, sowieso de slechtste cover ooit gemaakt (of nee, dat is Dancing On My Own door Calum Scott). Het is van een diepe treurnis dat zo’n remix van Cyril bijna een nr. 1-hit is geworden.

Nederlandstalige muziek blijft het goed doen in de Top 40. Helaas. Ik hou er niet van, omdat er een lucht van verschraald bier en voetbalkantines om die muziek heen hangt. Een sfeertje van Ik Hou Van Holland: lekker gezellig doen, alsof we niet geleid worden door een extreemrechts kabinet. Afgelopen jaren hadden we enkele onvermijdelijke Nederlandstalige zomerhits (Ik Ga Zwemmen, Engelbewaarder), maar dit jaar zijn ze minder dik bezaaid. Goed, er was Yves Berendse, maar die hit was prima te vermijden, en dat heb ik bij de samenstelling van deze Song Top 20 dus ook maar gedaan. Er was trouwens goed nieuws: Suzan & Freek scoorden dit jaar voor het eerst sinds hun doorbraak in 2018 geen top-10-hit.

Net niet in de lijst dit jaar: Damage van Noano ft. Ronnie Flex dat bijna langs me heen was gegaan (ik zat in Nepal), maar bij thuiskomst werd ik verrast door een fantastische live uitvoering door Klaas, Mylou en Sjoerd in Met het Mes op Tafel; sowieso de beste quiz op de Nederlandse televisie. Ook Chef’Special valt net buiten m’n Song Top 20. Vorig jaar miste ik op de valreep Speed Of Light, een van de leukste singles van begin dit jaar. Wat de band dit jaar uitbracht was leuk, maar haalde het niet bij die track.

Tot slot: ik luister naar veel meer dan top-40-muziek. Mijn meestgedraaide track dit jaar is Blue Skies van Finnoguns Wake. Ik schreef er al over voor Ondergewaardeerde Liedjes. En dit zijn (in willekeurige volgorde) mijn vier favoriete albums van artiesten die je waarschijnlijk nooit in de hitlijsten zult tegenkomen. Allereerst Romance van Fontaines D.C., de fijnste rockplaat van 2024. Small Changes van Michael Kiwanuka, opnieuw een verstild album waar de Britse singer-songwriter zo goed in is, Tigers Blood van Waxahatchee, een americanaplaat die Car Wheels On A Gravel Road in herinnering roept. En het Canadese Godspeed You! Black Emperor, een van de weinige uitgesproken geëngageerde muziekcollectieven die we nog rijk zijn. Alleen al de ‘titel’ van hun nieuwste album No Title as of 13 February 2024 28,340 Dead, omdat woorden tekort schieten als er een genocide plaatsvindt in Gaza die door het westen en ja, ook Nederland, wordt gesteund.

Maar, with no further ado, mijn Song Top 20 van 2024. Playlistje op Tidal.

20. Oscar and the Wolf – Angel Face

Horden Nederlanders lopen weg bij Belgische, pardon, Vlaamse bands als Balthazar, Bazart en Oscar and the Wolf. Ik vind er niks aan (al is The Haunted Youth geweldig), of beter bíjna niks, want mijn enthousiasme was gewekt toen Angel Face schijnbaar uit het niets de Top 40 binnen sloop. Niet slecht voor een band die vooral bekend is in het alternatieve genre. Angel Face is hevig door de eighties geïnspireerde synthpop dat naar het einde toe iets te repetitief is, maar dat zij ze vergeven.

19. Hozier – Too Sweet

Ik had Hozier al afgeschreven. Voor altijd verbonden met die allesverwoestende wereldhit Take Me To Church. Die ene hit met z’n ingetogen couplet en ontploffend refrein waarmee Hozier persoonlijk verantwoordelijk is voor de takemetochurchisering van de singer-songwriterscene (zie Lewis Capaldi, Dermot Kennedy, Shawn Mendes). In 2024 scoorde hij voor het eerst in tien jaar weer een solohit. Too Sweet is een leuk, redelijk klein gehouden liedje. Letten jullie goed op, Lewis, Dermot en Shawn?

18. Sophie Ellis-Bextor – Murder On The Dancefloor

In de jaren negentig gebeurde het regelmatig dat oude liedjes na gebruik in films, tv-series of reclames opnieuw hits werden: Unchained Melody van The Righteous Brothers, The Joker van de Steve Miller Band of Driver’s Seat van Sniff ‘n’ the Tears. Tegenwoordig is het een zeldzaamheid. Maar dit jaar ging een van de leukste hits van de jaren nul, inmiddels uitgegroeid tot gay anthem, in de herkansing na gebruik in de (ook heel leuke) film Saltburn. Een heerlijk discoliedje, met die venijnige prachtregel: ‘It’s murder on the dancefloor, but you better not kill the groove’.

17. Michael Marcagi – Scared To Start

Zou je ook te snel kunnen doorbreken? Scared To Start was de tweede single van Michael Marcagi en werd met behulp van TikTok een grote hit. Een zwijmelliedje met Heel Veel Galm op de zang. Folky, in de traditie van andere zingende krullenbollen als Stephen Sanchez, Noah Kahan en Mark Ambor. Echter, het te streamen oeuvre van de singer-songwriter omvat niet veel meer dan een schamele vijf andere liedjes (plus tien verschillende versies van Scared To Start). Dat wordt aanpoten, Michael.

16. Gracie Abrams – I Love You, I’m Sorry

Gracie is een nepobaby. Pa is J.J. Abrams, regisseur van lawaaiige actiefilms als Mission: Impossible III en Star Wars: The Force Awakens. In Amerika maakt het heel veel uit waar je wiegje heeft gestaan. Daarom mocht Gracie Abrams met een album op zak al opdraven als voorprogramma van Olivia Rodrigo én Taylor Swift. Abrams mist eigen smoel; het ene moment klinkt ze als Tay Tay, het andere moment ook. Maar wie maalt er om zoiets triviaals als Een Eigen Geluid met zulke kruiwagens?

15. Lola Young – Messy

Op de valreep van 2024 stormt een van de leukste singles van het jaar de Top 40 binnen. De Britse Lola Young mocht in 2021 de kerstreclame van John Lewis inzingen (en dat is Een Grote Eer), bracht sinds 2023 twee albums uit en werkte mee aan het dit jaar verschenen nieuwe album van Tyler, The Creator. Messy is een slow burner; het kwam al in de zomer uit. Een broeierige poptrack waarin Young haar partner van repliek dient. Aan het einde van de single is duidelijk wie hier echt messy is. Niet Lola, maar die eikel van een vriend.

14. Chappell Roan – Good Luck, Babe!

Een van de nieuwe vrouwen in de popmuziek dit jaar was Chappell Roan. In Amerika werd de zangeres dankzij de single Good Luck, Babe! (nr. 4 in de Billboard Hot 100) een megaster, in Nederland bleef de song onderin de Top 40 steken. Toch jammer. Good Luck, Babe! is een heerlijk sardonisch liedje over een lesbienne die haar gevoelens voor andere vrouwen wegstopt en tegen beter weten in een relatie met een man begint. Een soort update van Can You Forgive Her? van de Pet Shop Boys. Inderdaad schat, succes ermee.

13. Mark Ambor – Good To Be

Van de zingende krullenbollen van 2024 was er eentje het krullenbollerigst. Mark Damboragian, die om begrijpelijke redenen de artiestennaam Mark Ambor heeft aangenomen, scoorde eerst met behulp van TikTok een grote hit met Good To Be, om dat succes daarna op te volgen met de nr. 1 hit Belong Together. Ik vind Good To Be net iets leuker. Lekker gitaarloopje? Check. Achtergrondkoortje? Check. Fluitje? Check. En dan die fijne regel ‘Going top down in that old Mercedes’, die het refrein inluidt. Instant oorwurm.

12. Dua Lipa – Training Season

Eigenlijk wilde Kevin Parker, het genie achter de psychedelische rockband Tame Impala, al jaren een popalbum maken. Met het album Currents uit 2015 kwam de Aussie al aardig in de buurt (The Less I Know The Better staat op meer dan 1,8 miljard streams op Spotify), maar het liefst had Parker landgenoot Kylie Minogue geproduceerd. Helaas. Minogue zei nee. Dua Lipa lette wel op en maakte met de Tame Impala-frontman Radical Optimism. De hand van Parker is duidelijk hoorbaar in singles als Houdini, Illusion en Training Season. Die net iets te harde, vervormde bas: typisch Tame Impala.

11. Cyril – Stumblin’ In

Stumblin’ In van de Australische DJ Cyril (Riley) was de eerste helft van het jaar niet van de radio te slaan. Lekker luchtige muziek waar niemand zich een buil aan kan vallen en daarom des te meer aanstootgevend is. Maar Cyril had het handboek Hoe Scoor Ik Een Hit? goed gelezen: neem een vergeten hit uit de jaren zeventig of tachtig (in dit geval een duet voor Chris Norman (van Smokie) en Suzi Quatro), zet er een discobeat onder en de kassa gaat rinkelen. Eigenlijk had Stumblin’ In een hogere positie in mijn Song Top 20 verdiend, maar Cyril maakte ook een remix van die afgrijselijke Disturbed-cover van The Sound Of Silence. Dat is onvergeeflijk.

10. Douwe Bob – I Believe

Ik heb een haat-liefdeverhouding met Douwe Bob. Ik zag ‘m een keer live en vond ‘m erg arrogant. En hij kreeg ruzie met z’n halve band toen hij het vertikte op te treden vanwege de coronamaatregelen bij concerten. En de snelheid waarmee hij zich, nouja, voortplant bij allemaal verschillende vrouwen, blijft wat merkwaardig. Vooruit, dat laatste moet ie zelf weten. Misschien zijn de grootste lastpakken de beste muzikanten, want songs als Jacob’s Song, Shine en Someone You Love zijn bloedmooi. Dit jaar kwam daar I Believe bij, dat een kontje kreeg door veelvuldig gebruik van de NOS tijdens de Olympische Spelen. Nee, zolang Douwe Bob dit soort hits blijft schrijven, hoeft hij zich geen zorgen te maken over de alimentatie.

9. Post Malone ft. Morgan Wallen – I Had Some Help

Dat Post Malone geen hiphop meer wil maken is inmiddels algemeen bekend. De singles (Chemical, Enough Is Enough) op zijn vorige album Austin waren al verrassend poppy. Op het nieuwe album F-1 Trillion heeft ie de countrymuziek omarmd en werkt hij samen met Blake Shelton, Luke Combs en Morgan Wallen. Die laatste is dé archetypische countryster: trucker cap, snor en baardje, plus een mouwloos houthakkershemd. Z’n stem heeft die typische knauw waar Nashville patent op heeft. I Had Some Help is aalgladde country, maar o zo fijn. Post Malone mag dan zingen dat ie wat hulp heeft gehad, in de slipstream van I Had Some Help scoorde Wallen z’n eerste solohit in de Nederlandse Top 40: Love Somebody.

8. Joost Klein – Europapa

Wat moet ik nou met Joost? Aan de ene kant wil ik ‘m bovenaan deze Song Top 20 zetten, als eerbetoon aan een van de leukste Nederlandse songfestivalinzendingen ooit, een ode aan z’n vader, met die prachtige videoclip. Het zou genoegdoening zijn voor de onterechte diskwalificatie (en dat terwijl Israël wel mee mocht doen). Aan de andere kant heeft Europapa door die schoffering van het Eurovisie Songfestival een bittere bijsmaak gekregen. Ik kan er niet meer zorgeloos naar luisteren, denkend aan hoe mooi het had kunnen (en móeten) zijn. Maar nee, nr. 20, dat verdient Europapa ook niet. Daarom heb ik Joost op nr. 8 in m’n lijst gezet. Vlees noch vis. Het voorgeborchte van de hithemel.

7. Shaboozey – A Bar Song (Tipsy)

Een van de leukste dingen van popmuziek is dat sommige muzikanten schijnbaar uit het niets een megahit kunnen scoren. Een paar jaar terug gebeurde het met Old Town Road van Lil Nas X, dit jaar was het de beurt aan Collins Obinna Chibueze, beter bekend als Shaboozey, die met A Bar Song (Tipsy) negentien weken op nr. 1 stond in de Billboard Hot 100. Daarmee evenaarde hij het record van Lil Nas X. Ironisch, omdat zowel Shaboozey als Lil Nas X country mixt met hiphop, en daarmee een onweerstaanbare en uiterst succesvolle cocktail in handen heeft. Toch was Shaboozey niet helemaal een onbekende in de muziekwereld: hij werkte eerder dit jaar al mee aan Beyoncé’s nieuwste album Cowboy Carter. Queen Bey komen we later nog tegen.

6. Billie Eilish – Lunch

Hét popalbum van 2024 mag dan Brat van Charli XCX zijn geweest, er stonden geen hits op. Hit Me Hard And Soft, de nieuwe van Eilish, kreeg zuinige kritieken, maar ik vind ‘m erg goed. De wegen van de muziekindustrie zijn soms ondoorgrondelijk. Niet het grappige Lunch werd de grote hit van het album, maar Birds Of A Feather. Misschien knapten sommige luisteraars toch af op Eilish’s liefdesverklaring aan cunnilingus ‘I could eat that girl for lunch’ in Lunch. En dat terwijl de allerbeste track van het album Chihiro is (zelfs Barack Obama is fan); en die is niet eens op single uitgebracht. Zoals ik al schreef: de wegen van de muziekindustrie zijn ondoorgrondelijk.

5. Dasha – Austin (Boots Stop Workin’)

Countrymuziek is als een virus dat om de zoveel jaren de kop opsteekt in de Nederlandse hitlijsten. Jarenlang is het genre niet cool, om dan ineens dé heetste muziekstijl van het moment te zijn. Austin werd met behulp van TikTok (en bijhorend dansje) een grote hit. Dasha rekent af met een vriendje waarmee ze à la Tracy Chapmans Fast Car wil ontsnappen uit een uitzichtloze situatie, om op de dag van vertrek erachter te komen dat haar partner koudwatervrees heeft. Wacht maar, zingt Dasha, over veertig jaar heb ik het gemaakt in Los Angeles, en dan lig jij hier nog steeds te ruften in Austin.

4. Linkin Park – The Emptiness Machine

In Nederland was de aandacht ten tijde van het overlijden van frontman Chester Bennington wat verslapt, maar in Amerika had Linkin Park in 2017 nog altijd een megastatus. Benningtons overlijden sloeg dan ook in als een bom. De meeste bands zouden het bijltje erbij neergooien, maar zeven jaar na de zelfmoord van Bennington gaan de overgebleven bandleden voorzichtig verder, maar dan met een zangeres. Emily Armstrong heeft een strot waar je u tegen zegt, zo blijkt uit de eerste ijzersterke single The Emptiness Machine. Het leverde Linkin Park, de outtake Lost die vorig jaar stiekem de Top 40 binnen sneakte uitgezonderd, de eerste top-40-hit met nieuw werk sinds 2009 op.

3. Lady Gaga & Bruno Mars – Die With A Smile

Na het overlijden van Michael Jackson kreeg Bruno Mars al snel diens kroon overhandigd. Dat is een zware last, maar inmiddels staat de teller op 22 top-40-hits; en dan reken ik z’n werk met Silk Sonic niet mee. Net als The King Of Pop weet Mars genres als dance, funk, soul, rock en r&b feilloos met elkaar te mixen tot perfecte pop. Het gaat bijna geruisloos; voor je het weet staat hij weer op nr. 1 met een nieuwe klassieker. Dit jaar heette die Die With A Smile, een duet met Lady Gaga dat klinkt alsof het er altijd al is geweest. Inmiddels staat de teller op vijftien weken op nr. 1. En de enige bedreiging voor de eerste plek is een ander duet van Mars: Apt, met de Zuid-Koreaanse zangeres Rosé.

2. Beyoncé – Texas Hold ‘Em

Alles wat Beyoncé doet is per definitie cool. Billboard riep haar onlangs niet voor niets uit tot de invloedrijkste artiest van de 21ste eeuw. Dus toen Queen Bey op haar album Renaissance nineties dance (Crystal Waters, Robin S, CeCe Peniston) weer hip maakte, volgden andere artiesten braaf. Benieuwd of Cowboy Carter net zoveel navolging krijgt. Met de huidige countryrevival lijkt de zangeres eerder een trendvolger dan een trendsetter. Al is de manier waarop Beyoncé op Texas Hold ‘Em, dat in première ging in de pauze van de Super Bowl (als je ergens je nieuwe single kunt presenteren, dan is het daar), country mixt met soul en hiphop zo eigenwijs dat het alleen maar van Beyoncé kan komen.

1. Sabrina Carpenter – Espresso

In het jaar waarin vrouwen de popmuziek domineerden (kijk alleen de rest van de top-5 van mijn lijst er maar op terug) móet er een zangeres op nr. 1. Wie beter dan Sabrina Carpenter, die een zomerhit scoorde met het heerlijk luchtige Espresso. Dat heerlijk luchtige geldt trouwens ook voor de andere singles van het album Short n’ Sweet (goede titel) zoals Taste en Please Please Please. Het is een beetje Taylor Swift ten tijde van het album 1989, maar Carpenter doet ook denken aan Madonna in haar beginjaren, toen Mads nog hits schreef als Crazy For You, Open Your Heart en True Blue. Liedjes die je na een keer horen meezingt. Maar Stereogum omschreef Carpenter misschien wel het beste: ‘It’s the American dream of a European summer and the European fantasy of an all-American girl.’

Posted in Lijstjes, Muziek, Uncategorized | Tagged , | 1 Comment

Appel

Op het werk zorgt m’n skate-outfit soms voor gefronste wenkbrauwen. In de skatescene, onder gelijkgestemden, kan m’n kleding wel goedkeuring wegdragen. Dat merkte ik toen ik een paar dagen voor kerst in de skatehal was, en een jongen van een jaar of 15 me complimenteerde met m’n kledingkeuze. Ik bedankte ‘m. Hij leek me te kennen. Daarna besefte ik dat ik geen idee was wie hij, of z’n vriend die naast ‘m stond, waren. Een probleem waar ik vaker tegenaan loop: iedereen lijkt mij te kennen, maar ik ken niemand.

Terwijl de jongen een trick probeerde te landen – via een ramp over een bank van een halve meter hoog olliën – praatte ik verder met z’n vriend.
‘Herken je me niet?,’ vroeg hij.
‘Euh… nee. Sorry, ik ben heel slecht met namen en gezichten,’ zei ik verontschuldigend. Ik dacht aan een collega, die een foolproof methode heeft als hem dit overkomt. Hij schudt iemand de hand, en vraagt hoe de man of vrouw ook alweer heet. Die geeft dan de voornaam, waarop hij reageert: ‘Ja, dat wist ik wel. Ik was je áchternaam vergeten.’
‘Nee he? Ik snap het wel. Ik skate veel in Nuenen. Daar kom ik je vaak tegen,’ ging hij verder.
Dat verklaarde wel iets. Ik zie veel skaters, maar jezelf formeel voorstellen is daar niet bij. Als je elkaar een paar keer hebt gezien is er een vage blik van herkenning, een goedkeurend knikje, en na een tijdje een boks of een kort praatje over een bepaalde trick die al dan niet is geland. Aan die foolproof methode van m’n collega had ik hier niks.

Hij had een andere verklaring: ‘Ik had toen een scheiding rechts in m’n haar. Daarna had ik de scheiding in het midden. Maar tegenwoordig heb ik m’n haar gewoon helemaal los.’ Terwijl hij het zei haalde hij z’n handen door z’n haar.
Als het om haar gaat, of in mijn geval het gebrek daaraan, heb ik een ijzersterk wapen: zelfspot. ‘Bij mij is het heel simpel. Gewoon geen haar,’ antwoordde ik. Ter verduidelijking tikte ik een paar keer op m’n skatehelm.

Hij vroeg zich af of de wax van een lokaal skatemerk wel bij z’n osso zou worden bezorgd. Ik vind het enorm hoopgevend als jongeren in straattaal tegen mij praten. Want natuurlijk weet ik wat een osso is. Bovendien ken ik de plaatselijke skatescene inmiddels behoorlijk goed, dus ik wist bij wie ie moest zijn voor die wax.

Even later stond z’n vriend weer naast me.
‘Meer snelheid,’ zei ik, ‘dan land je ‘m.’
Hij bedankte me voor de tip, was even stil, en zei toen: ‘Weet je. Jij bent die man die altijd een appel eet voor het skaten.’
‘O, is dat mijn trademark?,’ zei ik lachend.
‘Dat doe jij altijd voor je gaat skaten in Nuenen. En dat vind ik heel goed. Dan pak je een moment rust. Even relaxen, en dan ga je skaten. Dus nu eet ik altijd een appel voor ik ga skaten,’ legde hij uit.
Daarna reed hij weg en landde, na een paar extra pogingen én met meer snelheid, z’n trick.

Ik bleef verbouwereerd achter. Ik was trots op het feit dat ik een positieve invloed heb op de gezondheid van de lokale skatejeugd. Wel vroeg ik me af of ik nu onder jongeren bekend sta als ‘de man met de appel.’ En ik concludeerde dat een appeltje eten voor het skaten vooralsnog totaal geen positief effect heeft gehad op m’n eigen skateprestaties.

Een osso is trouwens een huis. Je weet toch?

Posted in Skateboarden | Tagged , , | 1 Comment

Nepal

Niet Annapurna, maar Macchapuchhre, met de beroemde ‘vissenstaart’.

De eerste indruk van Nepal is chaos: een busje dat ons oppikt van het vliegveld en ons zigzaggend door het verkeer naar het hotel brengt. Verkeersregels? Die zijn er niet. Voorrang neem je, of je dat wel of niet hebt. Op sommige punten staat een politieagent het verkeer te regelen, maar vaker is dit niet het geval. Het maakt sowieso niet veel uit of er wel of geen verkeersagent staat. Toch gaat het verbazingwekkend genoeg altijd net goed. Ik denk dat het is met vogels die in formatie vliegen en zich concentreren op de vogels die het dichtst bij vliegen. De tweede indruk is het beeld van een scooter die een steeg tegenover ons hotel in rijdt. Een steeg? Ik had niet eens gezien dat zich daar een opening in de muur bevond.

Welkom in Kathmandu: een stad die een aanslag is op al je zintuigen. De scooters die alle kanten op schieten, het constante getoeter in het verkeer, en de stank van de smog die altijd boven de stad hangt. Niet voor niets was ik vaak aan het hoesten; en ik was niet de enige. Kathmandu is smerig en luidruchtig. De wegen zijn erbarmelijk slecht, zelfs midden in het centrum. Stel je voor dat een zijstraat van de Kalverstraat een grindpad met grote kuilen is. De wijk Thamel is een wirwar van smalle straatjes waar scootertjes toeterend doorheen jassen. Dat toeteren is niet eens agressief bedoeld. Het is de manier van Nepalese scooterrijders om aan te geven: kijk uit, ik kom eraan.

Nepal is arm, zo niet straatarm. Op de lijst van de Human Development Index staat het land op nr. 146, op een totaal van 190 landen. Dat is dus in het onderste kwart. Die armoede merk je aan allerlei zaken. Kleine dingen, zo is het water uit de kraan niet veilig om te drinken en zijn de elektriciteitsmasten zo volgepropt met stekkers en kabels dat het een wonder is dat er niet nóg meer stroomstoringen zijn. Maar ook grote dingen, zoals kinderen die aan je shirtje trekken en om geld bedelen, of gezinnen die (letterlijk) op een vuilnisbelt wonen.

De tempels van Swayambunath, waar de apen de dienst uit maken.

Ik ben hier voor een groepsreis. De reden? Ik wilde de Himalaya een keer in het echt zien. En die ligt in Nepal. Komt bij dat het land een fascinerende cultuur heeft, en die mix van cultuur én natuur sprak me enorm aan. Enig nadeel is dat om de Himalaya echt goed te ervaren je minstens een week aan het wandelen bent naar een van de diverse base camps aan de voet van een van die gigantische reuzen. Je moet er iets voor over hebben.

Maar eerst zit ik nog in Kathmandu. Vanwege een late vlucht is de eerste dag in Nepal van de groepsreis grotendeels aan mij en mij twee verlate medereizigers voorbij gegaan. Maar de tweede dag vallen we met onze neus in de boter. Een trip langs de hoogtepunten van wat Kathmandu, en de omliggende vallei, te bieden hebben. Dat begint bij het tempelcomplex Swayambunath, dat hoog boven de hoofdstad uittorent. Het complex lijkt te zijn overgenomen door resusapen. Wie denkt een mooi uitzicht over Kathmandu te krijgen, komt bedrogen uit. Ook vroeg in de ochtend hangt er een dikke laag smog boven de stad.

Later op de dag gaat de reis verder naar Patan, een stad die tegen Kathmandu is aan gegroeid en als spirituele hoofdstad van Nepal geldt. Het heeft, net als veel oude Nepalese steden, een Durbarplein dat volstaat met tempels. Veel daarvan staan in de steigers als gevolg van de aardbeving van 2015; de restauratie gaat stapvoets. De derde stop is een bezoek aan de Boudhanath-stoepa. Een gigantisch bouwwerk waar de Tibetaanse gemeenschap, gevlucht sinds hun land is bezet door China, samenkomt. De ogen van de Boeddha kijken neer op iedereen die om de stoepa heen loopt. De vierde stop zijn de tempels van Pashupatinath. Hier vinden openbare lijkverbrandingen plaats van de hindoebevolking (ruim 80% van de Nepali is hindoe). Een macaber gezicht, maar ik ben meer gefascineerd door de resusapen die zich tegoed doen aan het afval dat bezoekers achterlaten.

‘s Avonds terug in het hotel heb ik nog een laatste missie: ik wil naar de enige skateshop van Nepal. Mijn (immer overbezorgde) gids staat niet te springen, maar ik weet zeker dat ik er met behulp van Google Maps moet komen. Het is een wandeling van ongeveer twintig minuten waarbij ik, toegegeven, een paar behoorlijk drukke wegen moet oversteken. Als ik bij de skateshop ben, lijkt die gesloten. Een buurman gebaart dat ik moet aanbellen en dan komt een meisje open doen. Ik ben wild enthousiast, zij bijkans nog meer. Ik vertel dat ik uit Nederland kom en graag een t-shirt en stickers wil kopen, zij vertelt dat de eigenaar er helaas niet is, maar dat ze een foto van mij wil maken om aan hem te laten zien. En ik moet per se iets in het gastenboek schrijven. Ze vertelt over het skatepark dat Kathmandu tot de coronapandemie had, met de geweldige naam Skatemandu, maar dat inmiddels is gesloten. Het voelt bijna decadent als ik vertel over de luxe skatehal waar ik een paar keer per week rondhang.

Het Durbarplein in Patan, de Boudhanath-stoepa waar Tibetaanse boeddhisten samenkomen en de tempels van Pashupatinath, die net als de tempels van Swayambunath zijn overgenomen door resusapen.

Als we een dag later vanuit de hoofdstad richting Bandipur rijden, blijken de wegen buiten Kathmandu niet veel beter. Het kost zes uur om van Kathmandu naar dit dorpje in de bergen te reizen. Terwijl het een afstand is van een slordige 140 kilometer. Deels komt het door slecht onderhoud van de wegen, maar het is ook het gevolg van de landverschuivingen en overstromingen waar eerder in oktober honderden Nepali bij zijn omgekomen. Wat opvalt is dat langs vrijwel de hele weg huizen staan. Vaak krakkemikkig, soms amper meer dan een tent. Aan planologie doen ze in Nepal niet. Er zijn gewoon heel veel Nepali (zo’n 32 miljoen) en die hebben allemaal een plek nodig om te wonen (en ga er maar vanuit dat de helft van het land onbewoonbaar is vanwege het hooggebergte).

Bandipur, onze eerste overnachtingsplaats buiten Kathmandu, is een allervriendelijkst dorpje. Het ligt halverwege de weg naar Pokhara op een hoge bergkam. Hier lijkt de tijd stil te hebben gestaan. Geen lawaaiige scooters, laat staan auto’s, maar smalle straatjes waar kinderen op straat spelen. Bij het voorbijlopen zwaaien ze en roepen ‘Namaste!’ Het hoogtepunt van Bandipur is het uitzicht op de Himalaya. Vanuit het uitzichtpunt zijn de toppen van de bergketen goed te zien. Van west naar oost: Dhaulagiri, Annapurna en Machhapuchhre.

Een dag later gaat de reis verder naar Pokhara, de tweede stad van Nepal. Vergeleken met Kathmandu is Pokhara een oase van rust. Niet voor niets is het de favoriete stad van onze gids. Het is een redelijk nette stad, dat met Lakeside zelfs een soort van keurige winkelstraat heeft. Wel met winkels die voor 99% nepproducten van The North Face verkopen (of The North Fake, zoals een medereiziger geestig opmerkt). Pokhara is dan ook de uitvalsbasis voor toeristen die in de Himalaya gaan trekken. Hier kan je materiaal kopen of huren, en een gids en drager regelen. Ja, je kunt iemand huren die jouw bagage draagt als je gaat trekken in de Himalaya. En dat is niks om je voor te schamen. Sterker nog, door een drager te huren zorg je ervoor dat een gezin te eten heeft.

Sprookjesachtig Bandipur ligt op een bergkam. Met prachtig uitzicht op de Himalaya.

Ook mijn reisgezelschap gebruikt Pokhara als startpunt voor de trek naar het Annapurna Base Camp. Een wandeling van elf dagen. Die tocht kan ook in zeven dagen, maar bij deze reis zit een omweg langs Poon Hill, met uitzicht op het Annapurnamassief, inbegrepen. Dat was niet helemaal de bedoeling. Zeven dagen wandelen leek mij lang zat, maar omdat die reis al vol zat, en ik geen zin had om te wachten tot het voorjaar als de volgende groepsreis zou gaan, heb ik de gok genomen en voor de optie van elf dagen gekozen. Wat maken die vier extra dagen nou uit? Eindpunt (en hoogtepunt) is het Annapurna Base Camp, op 4130 meter hoogte. Met uitzicht op de bergen van het Annapurnamassief. Een berg met historische waarde: in 1950 was dit de eerste top boven de 8000 meter die werd beklommen, door een team onder leiding van de Franse alpinist Maurice Herzog.

Vooropgesteld: ik ben geen fanatiek wandelaar. Wel heb ik een goede conditie, dus elf dagen wandelen, ook al is het vooral omhoog en omlaag, mag geen problemen opleveren. Dat ik geen wandelaar ben, maakt me in dit reisgezelschap overigens redelijk uniek. De meeste medereizigers gaan vaak trekken in de bergen (de Alpen zijn favoriet), zweren bij wandelschoenen, dragen speciale kleding en slepen ergonomisch gevormde rugtassen mee. Daar heb ik allemaal niet aan gedacht; ik heb alleen het hoognodige van de checklist van de reisorganisatie meegenomen. Ik heb m’n Timberlands voor als het pad iets te rotsachtig wordt, maar het liefst zou ik heel de tocht op m’n Vans lopen (wat onze gids met grote zorgen aanschouwt. Maar goed, dat deed ie ook toen ie me voor het eerst m’n astmapuffer zag gebruiken).

Ons gezelschap van twaalf wandelaars krijgt ondersteuning van twee extra gidsen, plus zes dragers. Die dragen twee tassen van wandelaars, van ieder maximaal tien kilo, plus hun eigen bagage. Er zit een systematiek in: de dragers vertrekken elke ochtend een half uurtje voordat wij wandelaars eropuit trekken. Na ongeveer twee uur wandelen nemen zij een pauze voor een kopje thee, totdat wij arriveren voor onze pauze, dan lopen zij weer verder. Hetzelfde gebeurt bij de lunch, en ‘s middags tussen 15.00 en 16.00 uur zijn we allemaal op onze slaapplaats voor de nacht.

Onderweg naar Poon Hill, de eerste tussenstop van de trek naar het Annapurna Base Camp.

Het wandelen valt me niet tegen. Nouja, het is saai. De eerste dagen ben je vooral bezig heel veel trappen op en af te lopen. Een medereiziger merkt op dat je gemiddeld 2000 treden per dag op of af loopt. Dat lijkt me een conservatieve schatting. Wat het zwaar maakt, is dat je op sommige plekken bijna duizend treden na elkaar omhoog klimt. Dat het tempo bij dit omhoog klimmen heel laag ligt, maakt het een stuk minder zwaar, maar ook saai. Reden dat ik na een paar dagen op de troepen vooruit loop. De gidsen laten het toe, omdat ik zichtbaar geïrriteerd raak door het lage tempo, en omdat ik toch niet verkeerd kán lopen: er is maar één pad naar het Annapurna Base Camp.

Ondertussen is het landschap wel prachtig. De eerste dagen lopen we door tropische bossen, met veel watervallen. Soms hoor je langoeren door de bomen slingeren, een enkele keer blokkeren ze zelfs het pad. Er staan tempels en boeddhabeelden; in alle formaten. Wandelaars hebben met stenen hun eigen miniatuurstoepa’s gebouwd. Af en toe komen je andere wandelaars tegemoet, al dan niet met gidsen en dragers. Soms komt zelfs een toerist voorbij die op een ezel wordt vervoerd. Ze zijn vooral bij Japanse toeristen geliefd.

Overnachten doe je in teahouses. Een eufemistische benaming voor iets wat ik gemakshalve vergelijk met een blokhut. Vergeleken met de luxe, op de westerse (en verwende) toerist (lees: ik) gerichte hotels, is een teahouse behoorlijk Spartaans. In het gunstigste geval deel je een kamer met z’n tweeën, en heb je elektriciteit. Of de douche warm water geeft, ligt aan het moment van de dag. Het eten is prima, maar kan wat eentonig worden: dal bhat, het nationale gerecht van Nepal, momo’s (een soort ravioli, maar dan met groente of kip), of spring rolls. Er is een gemeenschappelijke ruimte, maar laat opblijven is er niet bij: die wordt namelijk ook gebruikt als slaapzaal. En dus lig je in de praktijk al om 20.00 uur in bed (en doe ik geen oog dicht).

Onderweg naar het Annapurna Base Camp: talloze watervallen, af en toe een groep apen, en diverse tempels en stoepa’s.

Vanwege de omweg duurt de tocht naar het Annapurna Base Camp zeven dagen. De boomgrens ligt hoog; pas bij 3500 meter hoogte wordt het landschap zichtbaar kaler. Ook dan is het niet koud. Als de zon schijnt, en dat doet ie volop (we hebben ontzettend veel geluk met het weer), stijgt de temperatuur meteen richting de twintig graden. Op dag 6 bereiken we het Machhapuchhre Base Camp op 3700 meter hoogte. De Machhapuchhre wordt ook wel de Matterhorn van Nepal genoemd en is heilig, en mag dus niet beklommen worden. In 1957 kregen twee Britse klimmers toestemming om de berg te beklimmen, maar op verzoek van de koning bleven ze zo’n vijftig meter verwijderd van de top. Waarom een berg die niet beklommen mag worden een base camp heeft, is mij een raadsel. Ook onze gids weet het antwoord niet.

Boven de drieduizend meter is hoogteziekte een risico. Twee keer per dag vullen we daarom een checklist in: heb ik last van hoofdpijn (nee), is m’n eetlust verminderd (nee), slaap ik goed (niet slechter dan ik heel de reis al slaap). Wel merk ik dat m’n hoofd gloeit. Als ik op dag 7 het Annapurna Base Camp heb bereikt, ben ik toch opgelucht. Niet dat het conditioneel zo’n uitdaging was – iedereen met een redelijke conditie moet dit makkelijk kunnen – maar omdat die hoogte van 4170 meter toch een beetje spannend is.

Op het moment dat we het base camp bereiken is het zonnig, maar binnen een half uur is de lucht volledig dicht getrokken. De wolken ontnemen je het uitzicht. De temperatuur daalt tot dicht bij het vriespunt. De rest van de middag blijf ik liever binnen zitten in ons teahouse, in de goede hoop dat ‘s nachts de wolken wegtrekken en we de volgende ochtend van een mooie zonsopkomst kunnen genieten.

Op weg naar de Macchapucchre en het Annapurna Base Camp. Hier zit je boven de boomgrens. Dat het weer veranderlijk is, is een understatement. Het trekt met gemak binnen een kwartiertje potdicht.

Die nacht is bitterkoud, maar de volgende ochtend worden we inderdaad beloond met een prachtig uitzicht op het Annapurnamassief. De ochtendzon zorgt voor een goudgele gloed op de toppen. Ongelofelijk om te beseffen dat je hier op 4170 meter hoogte bent, en je wordt omringd door toppen van meer dan 8000 meter. De Nepali denken dat de bergen van de Himalaya goden zijn. En een van de gidsen vertelt dat hij ervan overtuigd is dat de yeti echt bestaat. Je kunt lachen om zulk bijgeloof, maar ik snap wel waar het vandaan komt. De bergen zijn overweldigend. Het is niet gek om te denken dat zich ergens tussen die pieken een verschrikkelijke sneeuwman schuilhoudt, of dat de bergen écht goden zijn.

Na de zonsopkomst kan de terugtocht van vier dagen beginnen. Vandaag dalen we naar 2600 meter en dat is welkom. Ik heb geen hoogteziekte, maar merk tegelijkertijd dat ik me nog steeds niet helemaal jofel voel. Als ik aan het einde van die eerste dag terug naar beneden in ons nieuwe teahouse arriveer, voel ik me alweer een stuk beter.

De weg naar beneden betekent niet alleen maar dalen. Ook hier zitten flinke stukken omhoog, een enkele keer tel ik zo’n 800 treden steil omhoog. En omdat we een andere route nemen op de terugweg, komen we nu wat extreem lange hangbruggen tegen. De langste is zelfs bijna 300 meter lang. Ze zijn superstevig, maar gaan behoorlijk op en neer als je er met een gezelschap overheen loopt (en zeker als je daarbij een paar keer springt en dingen roept als ‘Look Indy, strong brigde!’).

Tijdens de terugtocht vallen we met de neus in de boter. Nepal is in de ban van Tihar, een vijf dagen durend feest vergelijkbaar met Diwali in India. Elke dag staat in het teken van een ander dier (of wezen). Op dag 1 is het de kraai, op dag 2 de hond (waarbij alle honden een tika, een stip, op het voorhoofd krijgen), op dag 3 de koe, op dag 4 de os, en de afsluitende vijfde dag draait om de eigen broers en zussen. Ook onze groep moet er op de laatste dag aan geloven; tijdens de lunch is een feest gaande en krijgen we allemaal een tika op het voorhoofd. ’s Avonds, tijdens onze laatste overnachting in een teahouse, worden we getrakteerd op een feest met traditionele Nepalese muziek, panche baja, wat letterlijk vijf instrumenten betekent. Het is fascinerende muziek, met veel percussie, maar ook een narsinga, een trompet die de vorm van een halve maan heeft. Een zeldzaamheid om dit te horen, omdat panche baja alleen bij speciale gelegenheden wordt gespeeld.

En dan weg naar beneden. Langs het fotogenieke meertje dat halverwege het pad tussen de Macchapucchre en het Annapurna Base Camp ligt, en daarna steeds verder naar beneden, tussen de hangbruggen en de rijstterrassen.

Na elf dagen wandelen is er het eindpunt: een gammel eetstalletje langs een grote weg. Het voelt een beetje als een anticlimax. Daarna volgt de terugreis naar Pokhara; en dit tweede verblijf voelt zo mogelijk nog beter als het eerste. Het luxueuze hotel is welkom na elf nachten in teahouses overnachten. En wat fijner is: we hebben een vrije dag. Een dag die ik al weken geleden heb omcirkeld in m’n agenda: vandaag ga ik op zoek naar het enige outdoor skatepark van Nepal. Ik heb m’n skateboard niet voor niets meegenomen. Het park is een jaar of acht aangelegd door een groep Amerikaanse skaters. Goedbedoeld, maar in een land waar overleven prioriteit heeft, voelt skateboarden als een luxe. Op Google Maps is het parkje goed te vinden, maar als ik op mijn gehuurde fiets in de straat kom waar het park zich zou bevinden, zie ik een grote muur staan. Ik rij een paar keer heen en weer en zoek tevergeefs naar een ingang. Dan gebaart een man dat de ingang aan de andere kant van het complex is. Dan zie ik het: het skatepark is aangelegd op een groot sportcomplex met cricketvelden, een hal voor vechtsporten, een baan voor handboogschieten en, helemaal rechts achterin weggestopt, dat nieuwe skatepark.

Ik skate uiteindelijk drie kwartier, omdat het eigenlijk veel te heet is om te skaten. Een oud mannetje is gras aan het snoeien. Ik vraag ‘m om een foto van me te maken; skaten in het enige outdoor skatepark van Nepal voelt als net zo’n trofee als het bereiken van het Annapurna Base Camp. Ik moet het drie keer opnieuw geduldig uitleggen, maar dan is het gelukt: het bewijs is er.

Daarna ga ik op m’n huurfiets op zoek naar het International Mountain Museum. Het museum heeft een paar (heerlijk stoffige) permanente exposities over de bevolking in de Himalaya, maar heeft ook een mooie tentoonstelling met weetjes over de veertien pieken in de wereld boven de 8000 meter (acht pieken uit de top-10 bevinden zich in Nepal), én een expositie over de enorme troep die bergbeklimmers achterlaten. Het zijn dit soort dagen, even in je eentje weg van de meute en off the beaten track, die je achteraf het beste bijblijven.

Het prachtig aan een meertje gelegen Pokhara, de tweede stad van Kathmandu. En hét bewijs dat ik in het enige outdoor skatepark van Nepal heb geskatet.

De dag erna gaat de reis verder naar Chitwan National Park. Het natuurpark ligt aan de zuidkant van Nepal, tegen de grens met India. Het gebied heet de Terai, en het landschap is vlak. Het gebied ligt slechts 200 meter boven zeeniveau. Grappig feitje: vanuit de Terai is halverwege de negentiende eeuw met behulp van gigantische theodolieten de hoogte van de Kangchenjunga vastgesteld, waarvan op dat moment werd gedacht dat het de hoogste berg ter wereld was. Pas toen viel de landmeters op dat zich áchter de Kangchenjunga nog een piek bevond die hoger leek. Het bleek Mount Everest te zijn.

We overnachten in een lodge vlakbij Chitwan National Park. Er lopen tamme olifanten, sommige hebben een verzorger op hun rug zitten. Ik heb daar gemengde gevoelens bij. Olifanten tam maken kan alleen met geweld, en hoe stevig olifanten ook lijken, het is niet goed om op hun rug te gaan zitten. Het gaat hier waarschijnlijk om olifanten die zijn gered uit de toeristenindustrie, en er wordt goed voor ze gezorgd. Ik mag er zelfs eentje eten geven. Het is lief om te zien hoe ze appels aannemen door het puntje van hun slurf eromheen te klemmen, en ze naar binnen werken. Zulke prachtige, lieve dieren.

Een dag later volgt een safari door Chitwan National Park. In twee jeeps rijden we een dag lang rond, op zoek naar krokodillen, nijlpaarden, apen, olifanten, herten en misschien, heel misschien, een Bengaalse tijger. Ik maak me niet al te veel illusies over of we veel dieren in het wild gaan zien; na een paar uur door de stofwolken rijden komen we een stel tegen dat al drie dagen te voet (ja, echt) op zoek is naar een Bengaalse tijger en een olifant. Tevergeefs. Ik snap het wel. Ik zou me als roofdier ook liever verstoppen als er een kolonne van rammelende en lawaaiige jeeps aan komt knorren. De enige dieren die niet wegvluchten zijn een neushoorn (die onverstoorbaar blijft zwemmen), krokodillen, een paar apen, en een hertje. En vogels. Veel vogels. Het is een magere oogst; ik had zo graag een olifant in het wild gezien. Nu heb ik vooral veel metershoog olifantengras gezien.

Olifanten rond de lodge; het blijven de liefste dieren ter wereld. Daaronder op safari in Chitwan National Park, maar de oogst wilde dieren is mager. Geen olifanten in het wild gezien. Wel veel olifantengras.

Terwijl we op de jeep staan te wachten die ons terug naar de lodge zal brengen laat ik m’n digitale camera vallen. De schade lijkt mee te vallen, maar de volgende dag kan ik alleen nog maar overbelichte foto’s maken. Vanaf hier dus alleen nog foto’s met m’n telefoon in het verslag.

Na het safari-uitstapje gaat de reis verder naar Nuwakot. Het is net als Bandipur, dat we in de eerste week hebben bezocht, een klein dorpje dat hoog op een bergkam ligt. En ook dit keer is het hotel waar we verblijven van grote schoonheid. Het achttiende-eeuwse landhuis heet The Old Farm, het heeft prachtige tuinen en een mooi uitzicht. Nuwakot zelf maakt een vrij troosteloze indruk. Dit was een van de parels van Nepal, met stokoude tempels, maar veel ervan zijn ernstig beschadigd bij de aardbeving van 2015. Restaureren kost tijd. Die restauratie ligt in de handen van Chinezen, tot afgrijzen van m’n gids. Hij weet precies hoe het werkt: niks voor niks; voor die restauraties willen de Chinezen iets terug. En een straatarm land als Nepal zou een makkelijke prooi zijn voor China.

Nuwakot, ernstig beschadigd bij de aardbevingen van 2015. De restauraties duren lang. Op de onderste foto het niet onaardige uitzicht vanuit ons hotel The Old Farm.

Een dag later gaat de reis verder naar de laatste stop: de oude koningsstad Bhaktapur. Hier heeft de tijd stil gestaan. De stad telt enkele oude pleinen, die worden omringd door stoepa’s, tempels en paleizen. Ze zijn voorzien van prachtig houtsnijwerk, een specialisme van de Newari, de bevolkingsgroep die in Bhaktapur en omgeving woont. Dat vakwerk heeft geholpen bij de restauratie. Ook Bhaktapur is zwaar getroffen door de aardbeving van 2015, maar het grootste deel van de tempels is gerestaureerd. Tijdens een rondleiding komen we langs een oud koninklijk paleis, een uit hout gesneden pauw die even oud als de Mona Lisa (en dus de Nepalese Mona Lisa is gedoopt, maar dan met wat minder bezoekers) en een papiermakerij. Ik koop er een lange strook met een overzicht van alle toppen van de Himalaya in Nepal, en een boekje met de spannende titel Sex in Historic Nepal. De titel is spannender dan het boekje, dat expliciete tekeningen bevat van seksueel getint, of nouja, zeg maar gerust pornografisch, houtsnijwerk in Bhaktapur.

Een ander specialisme van de Newari is pottenbakken. Het heeft het (voor de hand liggend) getitelde Pottery Square, waar het plein vol ligt met schaaltjes en kannen. Een van de leukste winkeltjes is The Pottery Training Center, waar je keramiek in alle soorten en maten vindt. Vijf minuten binnen en ik heb een schaaltje met een afbeelding een olifant, een theekannetje, en een olifantenbeeldje gescoord. Het traditionele afdingen is snel gebeurd.

Bhaktapur, met op de onderste vijf foto’s een laatste glimp van Kathmandu.

Omdat de terugvlucht een dag later vertrekt dan normaal, hebben we een dag extra in Bhaktapur. Ik besluit die dag te gebruiken om nog een keer terug te gaan naar Kathmandu, omdat ik die eerste dag voor het grootste deel heb gemist. Tijdens de taxirit naar de hoofdstad valt me pas voor het eerst op dat er toch echt hier en daar verkeerslichten zijn.

In Kathmandu wil ik nog een kijkje nemen op het Durbarplein, maar ook wil ik de wijk Thamel in. Dit is de buurt waar de meeste toeristen komen, en toch voelt het bij lange na niet toeristisch aan. Het herbergt veel smalle straatjes; en sla een steegje in en je loopt ineens tegen een kleine stoepa of tempel aan. Het heeft een mooie boekwinkel, Pilgrims, waar ik het verslag van Herzogs beklimming van de Annapurna koop (het is nog steeds het bestverkochte boek over bergbeklimmen aller tijden en maakte Herzog in een klap beroemd). En ik ga naar Freak Street, wat in de jaren zestig de hippieplek van Kathmandu was. Er is niet veel meer van over, behalve een heel duister cafeetje waar niks is veranderd sinds de sixties, maar waar je wel overheerlijke appeltaart kunt krijgen.

Terug in Bhaktapur volgt nog een laatste wandeling door de koningsstad voordat de reis naar huis kan beginnen. In het vliegtuig heb ik nog speciaal een stoel aan de rechterkant van het toestel geboekt. Met helder weer heb ik uitzicht op de Himalaya en komen alle toppen voorbij: Manaslu, Annapurna, Machhapuchhre, Dhaulagiri. Ik zwaai ze uit. Je weet immers nooit; misschien zijn het wel goden.

Posted in Foto's, Reizen, Uncategorized | Tagged , | 3 Comments

Madrid

Antigua Estación De Atocha, het treinstation van Madrid

Ik was nog nooit in Spanje geweest. Niet omdat ik een hekel aan Spanje heb, al zal er in het verleden wel iets van weerstand tegen dat stierenvechten hebben meegespeeld (daar hoor je nooit meer iets over), maar het was er nog niet van gekomen. Vreemd inderdaad, want door de jaren heen ben ik een keer in Griekenland, twee keer in Portugal en drie keer in Italië geweest. Er is genoeg liefde voor het mediterrane.

Maar waar dan heen te gaan? Sowieso niet de costa’s; mijn ideale vakantie bestaat niet uit twee weken op het strand liggen bakken. Barcelona barst uit elkaar van de toeristen, dus ook dat mijd ik liever. Nee, dan Madrid. Dat is alleen al een bezoek waar voor de drie geweldige kunstmusea van de stad: het Prado, het Reina Sofía en het Thyssen-Bornemisza. Dit trio alleen al is een reis naar de Spaanse hoofdstad waard. Maar Madrid heeft veel meer te bieden.

1. De parken

Madrid is de zonnigste hoofdstad van Europa. En dus spenderen de Madrilenen veel tijd buitenshuis, in een van de vele parken van de stad. El Retiro is het bekendste. Het ligt aan de oostkant van het centrum, niet ver van de drie grote musea. En het is groot. Ga er vroeg in de ochtend heen om de drukte voor te zijn en je kunt er uren rustig flaneren. Langs de kiosk, de dertiende-eeuws ruïne van de Ermita de San Isidro, de rozentuin, het beeld El Ángel Caído (een standbeeld voor de duivel, het staat op 666 meter hoogte), en de oudste boom van Madrid. En ook Madrid ontkomt, ondanks al die zonuren, niet aan het najaar, dus de bomen zijn in deze tijd van het jaar op z’n allermooist.

Maar El Retiro is lang niet het enige park van Madrid. Het Parque de la Montaña is een favoriet bij de lokale bevolking, zeker tegen de zonsondergang. Midden in het park staat het Templo de Debod, een van vier Egyptische tempels die bij de bouw van de Nasserdam aan westerse landen zijn geschonken (er staat er ook eentje in het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden). Het is, met een gratis vooraf te boeken tijdslot, ook te bezichtigen. Het gigantische Campo del Moro biedt een beter zicht op het koninklijk paleis dan het plein aan de andere kant (en is zeker een stuk rustiger). En ga weg uit het centrum en bezoek het Parque de Juan Carlos I. Een groot, nieuw park met veel moderne kunstwerken.

Sowieso zijn Spanjaarden dol op beelden. Op elke hoek, op elk plein staan standbeelden. Ze zijn populair bij toeristen, maar het enige beeld dat ik echt mooi vond, was dat van Miguel de Cervantes die kijkt hoe z’n creaties Don Quichot en Sancho Panza ten strijde trekken. Bij dit beeld gebeurt wat me vaker tijdens mijn paar dagen in Madrid overkomt: men denkt aan mijn spiegelreflexcamera te zien dat ik een pro ben, dus iemand komt me aflopen, zegt iets in het Spaans en geeft mij een telefoon, waar ik uit opmaak dat ik een foto moet maken. Ik lach dan vriendelijk, zeg ‘si’ en neem de telefoon aan. Er volgt nog een stortvloed aan Spaanse woorden waarop ik verontschuldigend zeg dat ik geen Spaans spreek.

Maar waar deze ontmoetingen meestal eindigen in wat hortend en stotend over en weer praten van wat Spaans/Engelse verhaspelingen, vroeg deze man waar ik vandaan kwam. Ik antwoordde ‘Olanda’ (vergetend dat de Italiaanse naam voor Nederland is), maar de man begreep het toch wel. Want daarop antwoordde hij foutloos: ‘Scheveningen.’

De parken van Madrid. Op de bovenste zeventien foto’s El Retiro, het bekendste stadspark van Madrid. Daar direct onder de Templo de Debod. Op de vier foto’s daaronder Campo del Moro, daaronder twee foto’s van het Parque Juan Carlos I en onderaan het beeld van Miguel de Cervantes met z’n twee bekendste creaties.

2. De musea

Ja, het Prado heeft een fantastische collectie. Het heeft Las Meninas van Diego Velázquez, de Pinturas Negras van Francisco Goya en natuurlijk De Tuin der Lusten van Jeroen Bosch (het heeft zelfs nog vier andere schilderijen van Bosch, een enorme rijkdom). Maar het Prado is vooral ook Heel Erg Groot. Je loopt er zonder problemen drie uur of langer rond, murw gebeukt door alle kunstwerken. Kies dus net als met het Louvre die werken uit die je per se wilt zien, en wandel rustig door de andere delen van het gebouw. Nouja, rustig. Net als het Louvre kan je in het Prado over de koppen lopen.

Het Reina Sofía, het tweede van de drie topmusea van Madrid, is een stuk rustiger en overzichtelijker. Het gebouw alleen al, een voormalig ziekenhuis, is prachtig met lange gangen rond een binnenplaats. De lichtinval doet de rest. De meest kunstwerken hangen op de tweede verdieping, en de inrichting doet denken aan het MoMA in New York waarbij kunstwerken worden ondersteund door foto’s en video’s uit de tijd waarin ze zijn gemaakt. Een prachtige aanvulling waardoor je de kunstwerken beter in hun context kunt plaatsen. Natuurlijk, het belangrijkste werk in het Reina Sofía is Guernica. Ook dit werk is prachtig gepresenteerd: tegenover het schilderij is in een serie foto’s de totstandkoming ervan te zien.

Het Museo Thyssen-Bornemisza is het derde, en vermoedelijk minst bekende, van de drie grote Madrileense kunstmusea. Maar misschien is het wel mijn favoriet. De collectie is verdeeld over twee verdiepingen: op de bovenste verdieping veel kunst uit de Middeleeuwen, maar gaandeweg wandel je door de zalen richting de Hollandse meesters. Een verdieping lager hangt de kunst vanaf 1800: Amerikaanse landschapskunst, fotorealisme (ik had nog nooit een werk van Richard Estes van dichtbij gezien), Georgia O’Keeffe (met ook ruimte voor de wat minder voor de hand liggende werken) en een heuse zaal met alleen maar werken van Piet Mondriaan, Theo van Doesburg en Bart van der Leck. Oftewel: De Stijl.

Madrid heeft meer leuke musea. Het Museo Naval is alleen al een bezoekje waard vanwege de oudste kaart van de wereld: in 1500 getekend door de cartograaf Juan de La Cosa, die met Christopher Columbus Amerika nouja, níet ontdekte. Behoorlijk accuraat, maar ook grappig; in het Midden Oosten heeft hij De Drie Wijzen getekend.

Niet ver van het museumkwartier van Madrid vind je het Palacio de Cibeles, waar het gemeentehuis van Madrid is gevestigd. Het fungeert ook als lokale VVV, en voor een paar euro kan je de lift nemen naar het dak van het stadspaleis. Ik kwam er toevallig terecht, maar het is een verborgen juweeltje in Madrid.

Op de bovenste drie foto’s het Reina Sofía, daaronder het glazen plafond van het Museo Naval. Daaronder het Palacio de Cibeles, met een eigen glazen plafond, én een geweldig uitkijkpunt over Madrid.

3. De tourist traps

Iedere grote stad heeft ze: die plekken waar alle toeristen als door een magneet aangetrokken samenklonteren, maar waarvan je je afvraagt wat ze er doen. Ook Madrid heeft ze, en dan valt pas op dat de Spaanse hoofdstad nouja, heel toeristisch is. Het plein voor het koninklijk paleis is een komen en gaan van straatartiesten en verkopers. Vooral de echt neppe voetbalshirtjes van nieuwe Real Madrid-aanwinst Kylian Mbappé zijn populair (grappig feitje: de meest Madrilenen hebben niks met Real Madrid. Atletico is populairder, maar de echte arbeidersclub is Rayo Vallecano. Maar van die laatste kan je nergens een voetbalshirtje kopen).

Naast het paleis staat een enorme kathedraal: de Catedral de Nuestra Señora de la Almudena. Die lijkt heel oud, maar is het niet: de bouw is pas in 1992 afgerond. Wie goed kijkt, kan het ook zien: de glas-in-loodramen zijn modern, evenals de plafondschilderingen. Mijn reisgids is weinig positief over de kathedraal, maar ik vind ‘m wel degelijk mooi. Dat het deze zaterdagmiddag zo druk is, komt trouwens niet alleen door de toeristen, maar doordat er een processie van start gaat. Verder is de officiële kathedraal van Madrid weinig geliefd bij de bevolking, de Basílica de San Francisco El Grande, die een paar honderd meter verderop staat, is veel populairder. Je mag officieel geen foto’s maken in de basiliek, maar een snelle foto van het plafond merkt toch niemand.

Ook de grote stadspleinen het Plaza de la Puerta del Sol en de Plaza Mayor zijn heel populair. Het eerste plein heb ik amper gezien; er was een grote demonstratie gaande tegen het bewind in Venezuela. Maar het Plaza Mayor was amper minder druk: ook hier, en in de omringende straten, een mensenkluwen. Nee, dan is het leuk om een paar straten verder te lopen naar de Mercado de San Miguel, een grote food market waar je zelf een avondje tapas eten kunt samenstellen. Of, zoals ik heb gedaan omdat het nog geen etenstijd was, churros besteld met warme chocolade.

De grootste straatmarkt van Europa is El Rastro. De markt ligt net ten zuiden van het centrum, in de buurt van La Morería. Dit is het oudste gedeelte van Madrid, waar je met een beetje fantasie in de smalle straatjes de Moorse oorsprong van de stad kunt herkennen. Waar die buurt fantastisch is, is El Rastro vooral heel erg groot, met heel veel rommel. Ik was er vroeg bij, en dat was een verstandige keuze. Toen ik het na een uurtje of anderhalf wel had gezien en naar het centrum liep, kwam een gigantische stroom toeristen me tegemoet.

Een poort van het koninklijk paleis, daar direct onder drie foto’s van het interieur van de Catedral de Nuestra Señora de la Almudena. Daaronder de Basílica de San Francisco el Grande, het Plaza Mayor en de smalle straatjes van La Morería.

4. De leuke buurten

Maar elke grote stad is leuker als je de volksbuurten gaat verkennen. Dat kan in Madrid heel goed, omdat het centrum niet zo gek groot is. Ik had daarbij geluk dat mijn appartement vlak achter de Gran Vía lag. Waar die straat de belangrijkste verkeersader van Madrid is, vergelijkbaar met de Champs-Élysées van Parijs (en alle bijhorende alomtegenwoordige winkelketens) ben je een paar straten verder al in een gezellig buurtje met smalle straatjes met eettentjes en cafés.

De leukste buurt is Chueca. En de regenboogkleuren op het metrobord geven al een aardig indicatie: dit is dé homovriendelijke buurt van Madrid. Of, zoals ze in Chueca zelf zeggen: héterovriendelijk. Dat is te merken aan de regenboogvlaggen (hier en daar ondersteund door een vlag voor Palestina), een ijswinkel met een interessante reclame en wat expliciete homobars. Chueca heeft een reputatie, maar dat heeft er ook voor gezorgd dat de buurt ten prooi dreigt te vallen aan gentrification. Elk hip merk wil een winkeltje hebben in de buurt, waardoor kleine, oudere winkeltjes worden weggedrukt.

Maar Malasaña, Conde Duque en Chambéri zijn eveneens leuk. In die eerste twee slenter je door smalle straatjes en struikel je over de tweedehandskledingwinkels. En het leuke is: alles is tot 21.00 uur open. Tussendoor vind je kleine pleintjes met terrasjes die tot laat in de avond vol zitten. De eettentjes zijn klein en ze spreken er geen woord Engels. My bad, om het in goed Nederlands te zeggen, had ik maar een paar woordjes Spaans moeten leren. En dus gaat eten bestellen met handen en voeten en veel op de kaart wijzen wat je wilt hebben. Het deed me regelmatig aan Manuel en Basil uit Fawlty Towers denken.

Wat foto’s van verschillende buurten in Madrid. Op de bovenste foto Chambéri, daaronder de iconische Schweppes-reclame aan de Gran Vía, op de onderste foto’s heterovriendelijk Chueca.

5. Off the beaten track

Het állerleukste is in een vreemde stad écht buiten de gebaande paden gaan. Zo bezocht ik in Chambéri een oud metrostation dat sinds de jaren zestig niet meer in gebruik is. Het ligt nog wel aan een van de metrolijnen, maar het is in een bocht gebouwd, en toen de metro’s langer werden, was het station niet langer functioneel. Nu fungeert het als museum, dat alleen op afspraak en met een tour is te bezoeken. Alleen dat kaartje reserveren is al een belevenis: de website is in het Spaans. Maar Google Translate is your best friend: ik vond nog één kaartje. De rondleiding is strikt in het Spaans (en ik verstond er dus geen hol van), maar de reclames (onder andere voor Philips) op het perron maakten veel goed.

Een stuk uit het centrum, achter het treinstation Príncipe Pio ligt de Ermita de San Antonio de Florida. De argeloze bezoeker zou het kerkje links laten liggen, maar wie vanuit het treinstation langs het spoor richting het kerkje loopt, ziet een groot kunstwerk met de naam van de kunstenaar die in dit kerkje begraven ligt: Goya. De schilder is de grote man van Madrid; zijn plafondschilderingen zijn in verschillende kerken terug te vinden en het Prado heeft een grote collectie. Goya is prachtig. En het is alleen maar toepasselijk dat hij hier begraven ligt. Ook de koepel van de kerk is door Goya beschilderd. Helaas mag ik geen foto’s maken.

Op zondagmiddag ging ik op zoek naar het grootste outdoor skatepark van Madrid. Het ligt ten zuiden van het centrum aan de Manzanares, en vooraf had ik geen idee wat ik zou aantreffen. Maar het gebied waar ik naartoe ging bleek een oud industrieterrein dat volledig is herontwikkeld met galeries, tentoonstellingsruimtes en musea. Het heet Matadero, het is populair bij de Madrilenen en je zult het in geen enkele Lonely Planet aantreffen. Helaas was ook het skatepark veel te druk, maar ik bekijk het positief: als ik niet naar het skatepark had gezocht, had ik nooit dit park gevonden.

Op de bovenste vier foto’s het oude metrostation van Chambéri, daaronder de Ermita de San Antonio de la Florida, de kerk waar Goya ligt begraven. Op de onderste drie foto’s Matadero.

Posted in Foto's, Reizen, Uncategorized | Tagged , | Comments Off on Madrid

Speculaas

Ik vind mezelf redelijk gul met goede doelen. Als er iemand aan de deur komt voor een collecte, doe ik open in plaats van me te verstoppen achter de bank, en omdat ik nog amper contant geld in huis heb, maak ik dan braaf gebruik van de inmiddels standaard QR-code op de collectebus. Soms wil de collectant dat ik ‘m machtig. Dat doe ik nooit, omdat je daar tóch aan vastzit, ook al kan ik de machtiging na een maand ‘met één telefoontje’ stopzetten. Dank je de koekoek, dan krijg ik iemand aan de lijn die smeekt of ik toch echt echt écht niet nog wat langer donateur wil blijven. Ik heb zelfs eens ruzie gehad met een collectant toen ik aanbood dat ik ‘m zo tien euro zou geven, maar dat ik ‘m niet ging machtigen.

Afgelopen week had ik een merkwaardig goed doel aan de deur. De man had een rolkoffertje bij zich en hij legde uit dat hij collecteerde voor een stichting die kinderen een vrolijke dag wil bezorgen: een keertje sporten, of een dagje naar een speeltuin of pretpark. Hij haalde een pak speculaas uit z’n koffer, dat ik voor 15 euro kon kopen. Zachtjes gingen bij mij wat alarmbellen af. Niet vanwege die peperdure speculaas, dat was natuurlijk puur symbolisch (‘u weet wel, mensen associëren speculaas met Sinterklaas, een leuke tijd van vrijgevigheid’), maar omdat Eindhoven stichting Leergeld heeft die kinderen uit arme gezinnen helpt de contributie voor de sportvereniging te betalen. Ik ken die stichting, omdat ik vorig jaar nog heb geprobeerd een jochie uit de buurt dat telkens met mij wilde skateboarden naar de skateles in Area 51 te krijgen.

‘Sure, ik wil best helpen,’ zei ik aarzelend.
De man keek blij.
‘Maar heeft u een CBF-keurmerk?,’ vroeg ik.
‘Wat is dat?,’ vroeg de collectant. De alarmbellen gingen wat harder rinkelen.
‘Dat is een keurmerk dat garandeert dat mijn geld goed terechtkomt,’ legde ik uit.
‘Dat weet ik niet,’ bekende de collectant. ‘Maar ik kan wel even bellen. U kunt ook op de site kijken. Trouwens, uw buurman heeft ook gedoneerd.’
Tja, mijn buurman. Aardige man, maar een tikkeltje naïef. Terwijl de collectant het telefoontje pleegde, zocht ik op m’n telefoon naar de site van de stichting. De site zag er gelikt uit, met enthousiaste verhalen van ouders (steevast alleen bij de voornaam genoemd) die door de stichting waren geholpen. Ik vond geen CBF-keurmerk, geen naam van een voorzitter, geen postadres. De alarmbellen rinkelden nu nog harder. Intussen luisterde ik mee met het gesprek van de collectant: ‘Geen CBF-keurmerk? (…) Oké. (…) Ook geen ANBI? (…) Dan weet ik voldoende.’

De collectant hing op. ‘We hebben geen CBF-keurmerk. Maar we zijn ook geen ANBI, dus we krijgen geen subsidie van de overheid,’ zei hij trots. De alarmbellen rinkelden nu op orkaankracht.
‘Euh… maar dat is niet wat ANBI betekent. Een ANBI houdt in dat ik als donateur m’n gift onder voorwaarden mag aftrekken in m’n aangifte inkomstenbelasting. Ik werk bij de Belastingdienst, dus ik weet wel een beetje hoe het werkt,’ legde ik rustig uit.
‘Oh,’ klonk het teleurgestelde antwoord.
‘Ik denk dat ik pas,’ zei ik. ‘Maar ik wens je een fijne avond.’

Posted in Eindhoven | Tagged | Comments Off on Speculaas