Hirst

‘No animals were harmed during the making of this exhibition’

Het had net zo goed bij de ingang van de overzichtstentoonstelling met werk van Damien Hirst in het Tate Modern kunnen staan. Het aantal dode dieren dat in de veertien ruimtes is tentoongesteld is schrikbarend groot: een snelle inventarisatie levert tientallen vissen, miljoenen vliegen, duizenden vlinders, een koe met kalf, een schaap, een duif en een haai op. Ik ben waarschijnlijk nog wat vergeten, maar na deze expositie weet ik wat ik vooraf al vermoedde: zie je een dood dier in een museum, dan is het vermoedelijk een kunstwerk van Hirst. Het is net zo herkenbaar als een urinoir van Marcel Duchamp of een schilderij van een Campbell soepblik van Andy Warhol.

Het zorgt ervoor dat een tentoonstelling met het werk van Hirst een freakshow wordt. Dat is niet altijd het geval geweest; in de expositie in het Tate Modern wordt aanvankelijk stil gestaan bij het vrij brave vroege werk. Een verzameling felgekleurde dozen, in een hoek tegen de muur geplakt. Een föhn die aan staat en een pingpongbal omhoog houdt. En de spot paintings. Verdeeld over de veertien ruimtes hangen tientallen schilderijen met honderden stippen met titels als LSD, Calciferol of Iodomethane. Elke stip is exact even groot, evenals de ruimtes tussen de stippen, maar de kleur is altijd anders. Het wordt onder conceptuele kunst geschaard, maar kan ook voor optische kunst doorgaan; Hirst noemt niet voor niets de Britse Op Art kunstenares Bridget Riley als inspiratiebron. Niet dat Hirst de schilderijen allemaal zelf maakt; geheel in de stijl van Andy Warhol of Jeff Koons gaat het hem enkel om ‘het idee,’ de uitvoering laat de man graag aan anderen over:

‘I only ever made five spot paintings myself. Personally. I can paint spots. But when I started painting the spots I knew exactly where it was going. I knew exactly what was going to happen, and I couldn’t be fucking arsed doing it. And I employed people. And my spots I painted are shite. They’re shit. I did them on the wrong background, there’s the pin-holes (from the compass) in the middle of the spots which at the time I said I wanted, because I wanted a kind of truth to it. Under close scrutiny, you can see the process by which they were made. (…) The best person who ever painted spots for me was Rachel (Howard). She’s brilliant. Absolutely fucking brilliant. The best spot painting you can have by me is one painted by Rachel.’

Hirst is het enfant terrible van de Britse kunstwereld. Hij schaamt zich er niet voor als ie met een plat Britse accent vertelt dat hij het personeel in z’n atelier, de mensen die bijvoorbeeld al die spot paintings voor hem schilderen, onderbetaalt. Hij geldt als het grootste etterbakje van de Young British Artists, een nieuwe lichting kunstenaars die in de jaren negentig opkomt en in entrepeneur Charles Saatchi een uitstekende vertegenwoordiger hebben. Tracey Emin mag dan haar eigen bed tentoon gesteld hebben en Marc Quinn maakt sculpturen van bloed, ijs en uitwerpselen, niemand is zo geliefd en gehaat als Hirst. En je weet dat je hip bent, als je het artwork van de nieuwste cd van David Stewart (Greetings from the Gutter) mag ontwerpen, of de videoclip van Blurs Country House mag regisseren.

Hipheid is leuk, maar wat bij deze overzichtstentoonstelling pas pijnlijk duidelijk wordt: Hirst heeft een trucje dat hij tot nu toe eindeloos heeft herhaald. Variatons sur un même thème. Dat thema is het contrast tussen leven en dood. Eerst wordt dat duidelijk gemaakt door vitrinekasten vol medicijnen, maar de tegenstelling komt het beste tot z’n recht door veel met dode (en soms levende) dieren te werken. Dat idee is op z’n sterkst uitgewerkt in A Thousand Years: een grote glazen ruimte bestaande uit twee compartimenten. Aan de ene kant ligt een koeienhoofd op de grond. Aan de andere kant staat een witte box met maden. Het aantal vliegen in de ruimte loopt tot in de duizenden en veel exemplaren hebben het loodje gelegd toen ze tegen de ‘insect-o-cutor’ aan zijn gevlogen: een apparaat dat boven het koeienhoofd aan het plafond hangt en de vliegen elektrocuteert. Het is misschien wel Hirsts beste werk, een favoriet van z’n idool Francis Bacon en je kijkt er als bezoeker met een mengeling van fascinatie en walging naar. Fascinatie omdat het een ingenieus bedacht kunstwerk is en walging omdat je nauwelijks kan voorstellen welke stank er van het afgehakte koeienhoofd, zo tegen het einde van de expositie in verregaande staat van ontbinding, af moet komen. Ik kon het niet laten om dicht bij het glas te staan en te ruiken, maar het enige dat ik rook was een lichte zweem van ether.

Na A Thousand Years moet Hirst de smaak te pakken hebben gekregen: Away from the Flock, een dood schaap op formaldehyde, Mother and Child Divided, een koe en kalf, beiden door midden gesneden en eveneens op formaldehyde gezet en, het beroemdste van alle opgezette dieren, een haai in een tank met formaldehyde met de titel The Physical Impossibility of Death in the Mind of Someone Living; qua pretentieuze titels zijn er maar weinig kunstenaars die aan Hirst kunnen tippen. De opgezette haai is wellicht het meest omstreden van Hirsts kunstwerken, wat nog eens werd benadrukt toen de kunstenaar de rottende haai in 2006 moest vervangen door een nieuw exemplaar. Needless to say, daar was enige ophef over. Niet dat het Hirst iets uitmaakte:

‘It’s a big dilemma. Artists and conservators have different opinions about what’s important: the original artwork or the original intention. I come from a conceptual art background, so I think it should be the intention. It’s the same piece. But the jury will be out for a long time to come.’

En toch, in twee aan elkaar grenzende ruimtes heeft Hirst een prachtige tegenstelling gecreëerd. In de ene zaal hangen felgekleurde schilderijen met dode vlinders erop geplakt. In de zaal ernaast hangen (oorspronkelijk witte) doeken, maar staan ook planten en vliegen honderden kleurrijke vlinders rond. De vlinders hebben hun sporen nagelaten op de doeken en gaan op de bezoekers zitten. Wie naar een volgende zaal wil lopen, wordt van top tot teen geïnspecteerd door de medewerkers in de zaal; behendig worden de hele dag vlinders van schouders en hoofden afgeplukt en op een tafel in het midden van ruimte geplaatst. Ik kende dit werk niet en het komt als een verrassing; in tegenstelling tot de voorgaande ruimte, maar ook in vergelijking met al het andere, vrij morbide werk van Hirst.

Het is niet dat Hirst ooit een geheim heeft gemaakt van z’n intenties. De enige reden waarom hij in de kunstwereld zit is het geld. He’s only in it for the money. En dus organiseert hij in 2008 Beautiful Inside My Head Forever. Hirst die zijn werk niet langer via een galerie verkoopt, maar door middel van een veiling. Opbrengst: 111 miljoen Pond. En wie zoveel geld verdient met één enkele veiling, wordt nog decadenter. Tegen het einde van de, grofweg chronologisch opgezette, tentoonstelling hangen opnieuw spot paintings, maar dan van recenter datum. Dit keer hebben ze een gouden achtergrond: het toppunt van kitsch. De vitrinekasten met medicijnen zijn niet langer van glas, maar goudkleurig. En als je een haai, schapen en koeien op formaldehyde kan zetten, waarom dan geen duif? Of je plakt duizenden vliegen samen op een groot rond vlak en noemt het Black Sun. Je kijkt er met walging naar. En wellicht het beroemdste werk van Hirst: de met diamanten afgezette schedel, gebracht onder de (weer lekker pretentieuze) titel For the Love of God. Het is een protserig geval. Foeilelijk. Maar het levert publiciteit op. Death sells.

En toch word je ook in die laatste zalen van de tentoonstelling positief verrast. Dit keer zijn het gigantische kleurrijke afbeeldingen die het midden houden tussen mandala’s en glas in lood ramen. Ze zijn gemaakt in de vorm van gotische ramen en hadden niet misstaan in een kerk. Wie dichterbij komt, ziet dat het niet zomaar gekleurde vlakken zijn, maar honderden vleugels van vlinders. Doorways to the Kingdom of Heaven heet het en het is prachtig. En macaber.

Dat de tegenstelling tussen het mooie en het macabere en de beroemdheid van Hirst, de man is met gemak de beroemdste hedendaagse kunstenaar, hun effect niet hebben gemist is wel te merken aan het aantal bezoekers. Zo mag een bezoeker die tussen de twee helften van de door midden gezaagde moederkoe van Mother and Child Divided door wil lopen achter in de rij aansluiten. Ter vergelijking: vorig jaar zag ik in het Tate Modern een expositie van Gabriel Orozco, een Mexicaanse kunstenaar die veel leuker, spannender en interessanter werk maakt, maar de belangstelling was een stuk minder groot. Als je na een uur weer buiten staat en de rij bezoekers ziet staan die nog naar binnen moet, ga je jezelf afvragen: zouden al die bezoekers voor de kunst komen, of willen ze een freakshow zien, zoals een bioscoopbezoeker graag gruwelt bij de nieuwste film van Michael Haneke?

This entry was posted in Kunst and tagged , . Bookmark the permalink.