April 2000, in het eindexamenjaar op het atheneum, deed ik mee aan een theaterproject op school. Onderdeel van het project was een uitwisseling met een school in Xanten, een keurig, stokoud stadje, dertig kilometer over de grens bij Nijmegen. Huize Guidje speelde gastgezin voor twee meisjes waarvan eentje dermate verlegen was dat ze nauwelijks haar slaapkamer afkwam. De medelogé was solidair en bleef ook op haar slaapkamer zitten. Zelfs een week lang elke avond stappen op Stratumseind mocht niet baten om ze los te krijgen. Een paar maanden later gingen we met ons theatergroepje naar Xanten en brachten we allereerst een bezoek aan de middelbare school. De docente Engels bleek zeer onder de indruk van onze kennis van het Engels; het is maar goed dat ze niemand van ons Duits heeft horen spreken, of ook maar een poging daartoe.
Alle mooie beschrijvingen van Judith Schalansky ten spijt, als ik aan de Darwinschule in haar roman De lessen van mevrouw Lohmark denk, moet ik aan die school in Xanten denken. Zelden zag ik zo’n verpauperd gebouw, al leek niemand dat iets te deren.
Duitse schrijvers worden in Nederland nauwelijks gelezen. Althans, ik ken ze niet. Of ze moeten over de Tweede Wereldoorlog schrijven; Nêerlands’ nationale trauma is nog altijd goed voor hoge verkoopcijfers. Dat Schalansky’s roman al enkele weken hoog in de bestsellerlijst van het CPNB bivakkeert is grotendeels te danken aan Adriaan van Dis. Ter gelegenheid van de Boekenweek presenteerde hij nog één keer Hier is… Adriaan van Dis, maar dan in de zendtijd van De Wereld Draait Door. Het was een bijzonder leuke uitzending; de Duitse schrijfster was Van Dis’ eerste gast van het programma en bleek een aimabele gesprekspartner.
Het is terecht dat De lessen van mevrouw Lohmark aandacht krijgt. Het is een intrigerende roman, die allereerst draait om de wederwaardigheden van hoofdpersoon Inge Lohmark, een biologiedocente die zich staande probeert te houden in het Duitsland van na de Wende. De Oost-Duitse idealen zijn niets meer waard, iedereen trekt weg uit de regio en het is zelfs de vraag of het gymnasium waaraan ze lesgeeft nog lang open kan blijven. Om haar leven houvast te geven relateert ze alles om haar heen aan haar vak: de biologie. Het boek is ingedeeld in drie delen: Ecosystemen, Erfelijkheid en Afstammingsleer en elk deel staat voor een periode in het schooljaar, respectievelijk september, november en april. Daarnaast is elke dubbele pagina voorzien van een andere biologische term die verbonden is met de gebeurtenissen. De vertaalster moet haar handen vol hebben gehad om alles correct vertaald te krijgen, al vermoed ik hier en daar een germanisme.
Lohmarks cynische, zelfs ronduit horkerige houding levert veel boude stellingen op; een koe is geen dier, maar een melkfabriek. Een man is een niet-vrouw. Een kind een dier cadeau doen beschouwt ze als ‘een bijzonder perfide vorm van dierenmishandeling.’ De observaties van de leerlingen in haar klas zijn al net zo onbarmhartig. Kevin is ‘dom, maar veeleisend – de ergste combinatie,’ over Tom schrijft ze ‘een grotsalamander is mooier’ en Ellen is ‘nu al overbodig als een oude vrijster.’ Om over de degeneratie van de Martenskinderen nog maar te zwijgen. Uiteindelijk is alles te herleiden tot de biologie, de enige wetenschap die er toe doet en Lohmark zekerheid biedt.
Dialogen zijn schaars in Schalansky’s roman, maar als ze voorbij komen zijn ze zonder uitzondering droogkomisch. Vooral haar directe collega’s moeten het ontgelden:
Ze deed het lokaal op slot.
‘Ietsiepietsie hoger graag.’
Dat ontbrak er nog aan. Op de gang stond Karola Schwanneke met twee leerlingen uit de vijfde. De beide jongens hielden een lijst tegen de muur. Aan de raamkant stond Schwanneke op haar tenen. Met zwaaiende armen gaf ze aanwijzingen. Een kort jurkje op een spijkerbroek. Pak me dan, als je kan!
‘Ja, zo is het goed.’ Ze spreidde haar vingers in de lucht.
‘Ha, mevrouw Lohmark!’ Schwanneke deed verheugd. ‘Ik dacht dat we de gang wel eens wat konden opfleuren. En omdat we dit jaar met het impressionisme beginnen…’
En inderdaad hing er nu een drassig kliederwerkje in liggend formaat aan de muur.
‘Toen dacht ik … Monets waterlelies passen zo goed bij uw kwallen.’ Ze klapte in haar handen. ‘Ik dacht dat die kwallen van u wel wat gezelschap konden gebruiken.’
Het was niet te geloven. Dat ze daadwerkelijk het lef had die groenige waterplanten van haar pal naast de prachtige medusen aan de muur te spijkeren. Het was al erg genoeg dat het kunstlokaal zich op dezelfde verdieping bevond en de kinderen voortdurend met hun waterverfdrab over de gang liepen te morsen. Tot nu toe had ze zich aan de scheidslijn gehouden. Karola Schwannekes muur was voorbij de toiletten, die van Inge Lohmark ervoor. Dit ging echt te ver.
Natuurlijk moet zo’n starre, gevoelsarme en strikt biologische benadering van alle gebeurtenissen in Lohmarks leven tot problemen leiden. Dat gebeurt dan ook, maar op een andere manier dan je vooraf had verwacht. Pas dan blijkt dat de naam van de school pijnlijk accuraat is gekozen.
Ik vond haar heel leuk in dat programma, maar ben het daarna vergeten. Want ik wil het boek wel lezen 🙂
Ik ben overigens in 4V naar Budapest geweest en ook dat schoolgebouw zag er niet uit! Wij spraken beter Engels dan de docenten en Duits zat er helemaal niet in, ook al heb ik nog jaren in het Duits geschreven met het meisje waar ik bij sliep.
Ik had indertijd nog wel een flirt met een Duits meisje, maar dat is niets geworden. 🙂
Xanten is een aanrader, best goed te doen als dagje uit vanuit Nijmegen. En ik zou zeker alsnog De lessen van mevrouw Lohmark lezen.