Het broeit nog steeds in IJsland. Ook de nieuwe minister van financiën is niet bij iedereen even geliefd.
IJsland heeft geen filiaal van McDonald’s. Ik herhaal: IJsland heeft geen filiaal van McDonald’s. Ook geen Burger King trouwens, wel een Subway en een Kentucky Fried Chicken. Sowieso is het aantal internationale winkelketens dat is gevestigd in IJsland op de vingers van één hand te tellen (al heeft het wel een IKEA). Een land dat zo afgelegen ligt, is per definitie grotendeels op zichzelf aangewezen. Het heeft 322 duizend inwoners, waarvan tweehonderdduizend in Reykjavík en omgeving, waarvan dan weer 120 duizend in de hoofdstad zelf wonen. Om te zeggen dat Reykjavík een kleine hoofdstad is, is een understatement; Eindhoven is bijna twee keer zo groot. Alle dwergstaatjes buiten beschouwing gelaten is Reykjavík de kleinste hoofdstad van Europa – by far. Het betekent dat wie buiten de hoofdstad en de voorstadjes Hafnarfjörður, Kópavogur, Garðabær, Seltjarnarnes en Mosfelsbær achter zich laat, al snel op het IJslandse platteland verkeert.
En dat landschap is vooral leeg, met fjorden, weilanden met IJslandse paarden (die heel het jaar buiten staan) en schapen (die rond deze tijd binnen worden gehaald) en af en toe een eenzaam kerkje. Wie mazzel heeft met het weer – en dat hadden Marcel, Jeroen, Laura en ik, we hebben van de acht dagen zes dagen zon en twee dagen bewolking gehad al was het wel, zeker als het waait, stervenskoud – moet er daarom vooral Op Uit Gaan om de natuur en de eindeloze leegte van het land te gaan bekijken: in het binnenland woont niemand, aan de kust moet je tientallen kilometers rijden om bij het volgende dorpje te komen, vaak niet meer dan een paar bij elkaar geplaatste huisjes. Heel af en toe vind je nog een benzinepomp, waarvan het bijhorende veredelde wegrestaurant buiten het hoogseizoen is gesloten.
Op de bovenste vier foto’s een bezoek aan het binnenland van IJsland (hoewel, alles is relatief), op de foto’s daaronder de rondrit over het Snæfellsness schiereiland: eenzame kerkjes, nieuwsgierige IJslandse paarden, vissersdorpjes en spectaculaire rotsformaties.
Het Snæfellsness schiereiland steekt aan de westkant van IJsland in de Atlantische Oceaan. De letterlijke betekenis is ‘sneeuwbergschiereiland’ en dat is een accurate naam. De zuidkant krijgt de meeste regen te verduren, reden dat de meeste dorpjes aan de noordkant van de bergrug liggen. De bergen die het midden van het schiereiland vormen zijn kaal, met besneeuwde toppen. Het meest westelijk gelegen punt van de bergkam is de Snæfellsjökull, een vulkaan met literaire pretenties; Jules Vernes roman Naar het Centrum van de Aarde speelt zich er af (wellicht geldt dit ook voor de afgrijselijk slechte 3D-filmbewerking uit 2008 die ik ooit tijdens een vliegreis zag). Ook IJslandse literaire trots, de Nobelprijswinnaar Halldór Laxness was verslingerd aan het schiereiland, hij verbleef geregeld in het prachtige, sjieke hotel in Búðir.
Deze dag is het prachtig weer, met een strakblauwe lucht; de wolken blijven braaf boven de bergrug hangen. De zuidkant baadt in de zon en het is windstil. Elke tien à twintig kilometer is er wel een bezienswaardigheid die de moeite waard is; van het strand waar zeehonden bivakkeren (maar vandaag niet), het prachtig gelegen kerkje van Búðir, het dorpje Arnarstapi, waar de vissers net terug zijn in de haven en een zeehond een visje krijgt gevoerd en het strand van Djúpalónssandur, waar aan de hand van vier grote stenen kan worden bepaald of ik geschikt ben om als visser aan te monsteren: de zwaarste (fullsterkur) weegt 155 kilo, de op-een-na zwaarste 140 kilo (hálfsterkur), de volgende 49 kilo (halfdrættingur, wat te vertalen is als ‘zwakkeling’) en de lichtste weegt 23 kilo (amlódi, ‘nutteloos’). Wie minimaal de steen van 140 kilo tot kniehoogte kan tillen, is sterk genoeg. Ik kreeg de steen zowaar in beweging, maar tot op kniehoogte tillen bleek teveel gevraagd.
Als de weg naar de noordkant van het schiereiland krult, wordt het landschap almaar desolater. Aan de andere kant van de bergkam liggen een paar plaatsjes die zowaar door kunnen gaan voor dorpje: Hellissandur, Ólafsvík en Grundarfjörður, al ogen ze redelijk uitgestorven. Wie door de bergen weer terug wil naar de weg richting Reykjavík komt in slecht weer terecht: hoe zonnig het aan de kust ook moge zijn, hier sneeuwt het. Trouwens, dat niet alleen, hier spookt het ook. Deze weg is jaren geleden verlegd omdat over de oorspronkelijke bergweg door de bergpas met de naam Kerlingarskarð veel klachten binnenkwamen. Reizigers klaagden erover dat ze het vermoeden hadden dat een geest met ze meereed, anderen vermoedden de aanwezigheid van trollen. Niet gek, want de naam van de pas komt van een vrouwelijke trol die hier nog steeds regelmatig wordt gezien, meestal met een vislijn met daaraan een forel (op een meer aards niveau, een land dat een weg verlegt vanwege de aanwezigheid van trollen heeft vermoedelijk wat geld teveel).
The Grand Marco Borsato Tour langs de zuidkust van IJsland. Op de bovenste foto de Eyjafjallajökull, de vulkaan die IJsland in 2010 op de kaart zette. Op de onderste foto’s het vliegtuigwrak, wereldberoemd in Nederland dankzij Wie Is De Mol? en Het Bewijs: I was there, compleet in IJslandse hipsterlook.
Later in de week gaat de reis langs de zuidkust van IJsland. Langs de Eyjafjallajökull, de vulkaan die in 2010 as uitbrak waardoor heel de wereld het land leerde kennen en menig nieuwslezer een tongverstuiking opliep bij het uitspreken van de naam. Dicht bij de vulkaan komen kan niet, daarvoor moet je het privéterrein van een boerderij op lopen, maar aan de openbare weg is een plaquette geplaatst waar (niet zonder trots) wordt stilgestaan bij de legendarische geschiedenis van de vulkaan. En er staat een bescheiden schaal met as uit de vulkaan, als souvenirtje voor toeristen.
Skógarfoss, de 62 meter hoge waterval die figureerde in de videoclip van Marco Borsato’s De Bestemming (de beruchte kabeltruiclip; mijn reisgenoten zijn teleurgesteld in deze mededeling maar nu ik de clip terug kijk zie ik dat ook de trollenrotsen van Dyrhólaey voorbij komen), is met recht één van de mooiste watervallen van IJsland, al zijn watervallen als fotografie-object dodelijk saai. De rotsen van Dyrhólaey maken onderdeel uit van een natuurgebied dat geliefd is bij duizenden vogels, waaronder veel papegaaiduikers. Het eenzame kerkje in het nabijgelegen dorpje komt spectaculair mooi uit de verf, met een half besneeuwd kerkhof en de bergen van Heiðarvatn als decor.
Wat Borsato echter niet wist was dat aan de kust, midden in een lavaveld, het wrak van een oud Dakotatoestel ligt. Bij Wie Is De Mol? wisten ze dat trouwens wel; het seizoen van 2012 begon bij dit wrak. Het staat in geen enkele reisgids, dus het is even zoeken. De eerste afslag na de gletsjer van Sólheimajökull zou langs een weiland door een lavaveld naar de plaats moeten leiden, maar de afslag blijkt in eerste instantie onvindbaar. Pas op de terugweg, nadat we de basaltrotsen van Dyrhólaey hebben bekeken vinden we, en pas nadat ik met mijn zoomlens een foto heb gemaakt van iets in de verte dat op een wrak lijkt, het vliegtuig. Het is het zoeken waard geweest; het vliegtuig is in 1973 gecrasht en er zijn geen doden bij gevallen, maar zoals wel vaker in IJsland zijn de resten van het vliegtuig nooit opgeruimd. Nu wordt het met enige regelmaat bezocht door ramptoeristen die een boodschap in de romp kerven.
The Golden Circle Tour in foto’s: een breukzone, watervallen, geisers en een kathedraal.
Ik ben de enige in ons reisgezelschap die IJsland nooit eerder heeft bezocht, dus waar Laura, Marcel en Jeroen de Alþing (het oudste parlement ter wereld, we hebben er ooit een pubquiz op gewonnen) de watervallen van Gullfoss en de Geysir al eerder hebben bezocht, doe ik die op eigen houtje met een georganiseerde tour. Het is nog donker als de touringcar ‘s morgens in Reykjavík vertrekt (gevolg van een land dat in de verkeerde tijdzone ligt; het zou er eigenlijk twee uur vroeger moeten zijn dan in Nederland, maar het is er slechts één uur vroeger), tegen de tijd dat de Alþing wordt aangedaan begint het te schemeren. Dit is de locatie waar zo’n slordige duizend jaar geleden gedurende twee weken in juni de stamhoofden uit alle delen van IJsland bij elkaar kwamen om nieuwe wetten te bespreken. Behalve dat het een politiek gebeuren was, was het ook een sociaal evenement waar de nieuwste roddels werden uitgewisseld. Maar dit is niet alleen een politiek beladen locatie, ook is dit de plek waar de Noord-Amerikaanse en de Europese plaat elk jaar twee centimeter uit elkaar bewegen, waarmee die Vikingen grappig genoeg een toepasselijke plaats kozen voor hun jaarlijkse politieke bijeenkomst.
Bij de Gullfoss watervallen waait een snijdend koude wind. De condens van de watervallen is aan de andere kant van de kloof waar het water zich instort aangevroren. Het geeft een spectaculair gezicht, maar jammer genoeg is vanwege gladheid het pad dat het dichtste langs de waterval voert gesloten. Heel soms bevriest de waterval zelfs volledig, de laatste keer dat dit gebeurde was drie jaar geleden. De derde grote attractie tijdens de Golden Circle Tour is de Geysir. Althans, de geiser zelf is al sinds dertien jaar niet regelmatig actief en spat slechts sporadisch uit, maar er is wel de Strokkur, die elke zeven minuten trouw uitbarst. ‘Wel aan de goede kant gaan staan. Wie nat wordt en naar rotte eieren stinkt, komt de bus niet meer in,’ aldus de gids. De rest van de dag gaat op aan korte bezoekjes aan een kleine waterval, de kathedraal van Skálholt (dat klinkt groter dan ie daadwerkelijk is) en een geothermische krachtcentrale. Leukste feitje: negentig procent van de IJslandse huizen wordt op geothermische wijze verwarmd, de andere tien procent worden elektrisch verwarmd. Er komt zelfs zoveel warmte uit de grond in IJsland dat ook veel straten in Reykjavík zijn verwarmd. Handig, in de winter.
The Grand Tour of Reykjavík: op de bovenste foto de Alþing, het oudste parlement ter wereld (nouja, niet dit gebouw dan, maar meer het instituut), op de foto daaronder de Tjörnin, een grote vijver in het centrum van Reykjavík, daaronder de Hallgrímskirkja en diverse gekleurde huisjes en onderaan Harpa, van binnen en van buiten, by night.
Reykjavík zelf heeft een lachwekkend klein centrum. Bij de haven ligt Harpa, een complex met vier zalen waar een belangrijk deel van het Iceland Airwaves festival zich afspeelt. Het is een prachtig gebouw, met een wand die is opgebouwd uit langwerpige stukken glas die verwijzen naar de basaltblokken die overal in IJsland zijn te vinden. ‘s Nachts verandert de façade van het gebouw in een lichtspektakel van de hand van kunstenaar Olafur Eliasson. Wie van de haven vandaan loopt komt op de Lækartorg, een klein pleintje waar de IJslandse jeugd zich elk weekend volledig volgegoten danig schijnt te misdragen, en de Laugavegur, de belangrijkste winkelstraat van Reykjavík terecht. Aan die straat liggen nog wat kleinere straatjes, waaronder eentje die naar de Hallgrímskirkja, de in 1986 gebouwde kerk die de skyline domineert, leidt. Het massieve gevaarte is volledig uit beton opgetrokken, maar is niettemin stijlvol. ‘s Avonds is het mooi verlicht en het uitzicht bovenin is geweldig; honderden gekleurde huisjes, waar de kerk zelf z’n schaduw over werpt. Op het plein voor de kerk staat een standbeeld van Leif Eriksson, de man die Amerika ontdekte en het Vinland noemde, zo’n slordige vijfhonderd jaar voordat ene Christoffel Columbus de Atlantische Oceaan overstak.
Voordeel van zo’n klein centrum is dat het makkelijk te belopen is. Het meest afgelegen is nog het nationale museum van IJsland, het Þjóðminjasafn, dat de geschiedenis van het land van de eerste bewoning (ergens rond 870) tot tegenwoordig belicht. Over die stichting doen overigens nogal wat verschillende verhalen de ronde. IJslanders geven het namelijk niet graag toe, maar de eerste persoon die omstreeks 860 een winter in IJsland doorbracht was een Zweed met de naam Garðar Svavarsson. Hij bleef een winter in Húsavík, aan de noordkant van het eiland, waar twee van z’n slaven zouden zijn ontsnapt en zich permanent in IJsland zouden hebben gevestigd. In diezelfde periode vertrok een Noor met de naam Flóki Vilgerðarson naar IJsland met het idee om in Snæland (Sneeuwland), zoals het land werd genoemd nadat het halverwege de negende eeuw was gesignaleerd door de Viking Naddordur werd genoemd, te gaan wonen. Maar Vilgerðarson keerde na een winter gedesillusioneerd terug en gefrustreerd gaf ie het eiland de naam Ísland (het huidige IJsland) mee.
IJsland mag dan vanaf de tweede helft van de negende eeuw zijn gekoloniseerd, al in de oudheid zou de Griekse geograaf Pytheas van Marseille ‘een noordelijk gelegen land aan de rand van een bevroren oceaan waar het in de zomer nooit donker wordt’ hebben beschreven. Hij noemde het Ultima Thule. Ook zijn er Romeinse munten gevonden, al is het niet duidelijk wanneer en hoe die op IJsland zijn gekomen. Wel zijn er Noren geweest die zich al eerder op de Westman eilanden aan de zuidkant van IJsland hebben gevestigd en hadden Ierse monniken de Faeröereilanden ontdekt; ze weken geregeld uit naar IJsland om zich af te zonderen en waren ervan overtuigd het door Pytheas beschreven Ultima Thule te hebben gevonden.
Hoe dan ook, de kolonisering van IJsland kwam pas echt goed op gang met de vestiging van de Vikingen in het land. Volgens de overlevering was het Ingólfur Arnarson die volgens goed heidens gebruik de boomstronken waarop de stamoudsten zaten voor de kust van IJsland overboord gooiden. Waar deze zouden aanspoelen, zou de stad worden gesticht. Arnarsons slaven werden eropuit gestuurd om de stronken te zoeken en vonden ze op de plaats waar tegenwoordig Reykjavík ligt. In het nationale museum van IJsland komt die legende voorbij, maar wordt ook uitgelegd dat het slechts een deel van het verhaal is. Uit DNA-onderzoek is gebleken dat tachtig procent van het mannelijk DNA van Scandinavische en 62 procent van het vrouwelijk DNA van Britse en Ierse afkomst is. Gevolg van de Vikingen die in vroeger tijden geregeld vrouwen gingen roven op de Britse eilanden, als er weer eens een tekort was. Ja, dat waren nog eens tijden.
Wat me als koukleum (ik had door van de bijna twintig graden in Eindhoven een dag later ineens in de vrieskou van Reykjavík te belanden serieus last van een weatherlag) het meest fascineert is hoe de Vikingen eeuwenlang hebben gewoond, met de strenge vorst in de winter en de niet bepaald warme zomers in hun botten. Wie wil weten hoe de vroegste bewoners van het land leefden, kan terecht in het Landnámssýningin, een museum dat is opgebouwd rond een omstreeks 871 gebouwde nederzetting. Het ligt naast de Alþing, het huidige parlementsgebouw in het centrum van Reykjavík, en illustreert dat hele gezinnen, plus de volledige veestapel winters lang in huis doorbrachten. IJsland zou echter niet altijd zo koud zijn geweest. Er werden gewassen verbouwd en er groeiden bomen. Sterker nog, ten tijde van de kolonisatie van IJsland was veertig procent van het eiland bedekt met lage berkenboompjes, een bosvoorraad die binnen een eeuw was gekapt. Pas daarna trad een verkoeling van het klimaat in, waarna het ook gedaan was met de boomgroei.
Langs de haven van Reykjavík. Op de bovenste foto Höfði, ook in gebruik als spookhuis. Daaronder een sculptuur om de vriendschappelijke band tussen de Verenigde Staten en IJsland te vieren, daaronder Sólfar, de zonnereiziger.
De verhouding van IJsland tot de rest van de wereld is nogal ambivalent. Het land is erg gesteld op haar onafhankelijkheid en doet minder Scandinavisch aan dan ik vooraf had verwacht. IJsland is vrij rechts en anti-Europa. Nadat in 2008 de kredietcrisis IJsland tot de rand van de afgrond bracht (of, wellicht meer accuraat, ín die afgrond) werden meteen onderhandelingen over een lidmaatschap van de Europese Unie gestart, waarna een nieuwe, rechtse regering die onderhandelingen eerder dit jaar alweer in de ijskast plaatste. IJsland is fier op z’n onafhankelijkheid, maar tegelijkertijd wordt het graag gezien in de rest van de wereld. Het vliegtuig waarmee ik naar IJsland vloog draagt de naam Eyjafjallajökull, de vulkaan die in 2010 het vliegverkeer boven Europa wekenlang danig ontregelde, maar in IJsland zijn ze er maar wat trots op: dankzij de Eyjafjallajökull kent iedereen ze. Bij Höfði, het witte houten huis waar Mikhail Gorbatsjov en Ronald Reagan in 1986 een ontmoeting hadden, wordt op een plakkaat trots vermeld dat hier het begin van het einde van de Koude Oorlog werd gemarkeerd.
Het schijnt trouwens te spoken in Höfði. Tot de jaren vijftig van de vorige eeuw zaten er diplomaten in het pand, maar één Britse vertegenwoordiger klaagde jarenlang bij z’n leidinggevenden in Londen dat hij er weg wilde, een verzoek dat pas in 1951 werd gehonoreerd. Het spook in kwestie zou van een vrouw zijn, die zelfmoord pleegde in het pand, of is verdronken. Volgens een artikel in The Times is Reykjavík sowieso ‘the most haunted capital’ van Europa, waarbij volgens paragnosten de spoken tot boven op de daken zitten. Niettemin, het pand werd in de jaren vijftig teruggegeven aan de Britse overheid, tegenwoordig is het niet meer in gebruik.
Een meer dubieus feit is dat een land met zo weinig inwoners op politiek vlak van inteelt aan elkaar hangt. Davið Oddsson, de man die als voorzitter van de IJslandse Centrale Bank verantwoordelijk is voor het Icesave-debacle is tegenwoordig hoofdredacteur van het Morgunblaðið, de grootste krant van IJsland. Dat ging zelfs veel inwoners te ver; een derde van de abonnees zegde het lidmaatschap op. Oddsson leek zich daar weinig van aan te trekken, z’n eerste wapenfeit als hoofdredacteur was om de meest ervaren journalisten eruit te gooien en ervoor te zorgen dat er niet al te negatief over z’n eigen functioneren als directeur van de Centrale Bank zou worden bericht.
Gedurende het Iceland Airwaves festival zag ik de IJslandse dichter Sjón die een wrang gedicht met de titel Suit and Tie voordroeg. Het gaat over IJslanders die in een winkel staan als ze iemand in pak zien binnenkomen. Aan z’n pak zien ze dat het een bankier is en meer precies, een van de aanstichters van alle ellende. Maar in plaats van dat ze boos worden, boezemt het pak eerder angst in. Nee, IJsland heeft een trauma dat nog lang niet verwerkt is. Ik heb ze in 2008 in de Nederlandse media voorbij zien komen: IJslanders die geen toekomst meer voor zichzelf in het land zagen en hun heil in Noorwegen gingen zoeken. Ik hoorde iemand in Reykjavík daarover smalen ‘want het gaat tegenwoordig toch heel goed in IJsland.’ Een verkoper vertelde een ander verhaal, dat het heel slecht gaat, dat veel mensen nauwelijks rond kunnen komen, dat het onder IJslanders nog steeds volstrekt normaal is om geld uit te geven dat ze helemaal niet hebben (het was vrij ridicuul om te zien hoe makkelijk er met creditcards werd gewapperd tijdens het festival en er grif omgerekend viereneenhalf euro voor een blikje bier werd neergeteld), dat de voedselbank overuren draait en dat twee weken geleden nog een demonstratie voor de Alþing was gehouden. ‘Maar’, zo voegde de verkoper er nog aan toe, ‘wij betalen wél belasting.’
Ik kan geen bezoek aan een stad brengen zonder een begraafplaats aan te doen en Hólavallagarður staat weliswaar niet in de reisgids, de in 1838 opgerichte begraafplaats is zeer sfeervol en ligt in het centrum van Reykjavík, aan de Sudurgata. De begraafplaats schijnt ook een rol te spelen in één van de boeken van de IJslandse thrillerschrijver Arnaldur Indriðason. Tssk, hoe cliché wil je het hebben: een lijk vinden op een kerkhof.
Echt Scandinavisch kan ik IJsland niet noemen. Het is typisch een land dat dermate geïsoleerd ligt, dat het alles op z’n eigen manier doet. Op sommige vlakken doet IJsland meer Amerikaans, op andere vlakken doet het zelfs Brits of Iers aan.
Samen met Noorwegen en Japan behoort het land tot de laatste drie landen die op grote schaal op walvissen jaagt. Een geboorterecht, vinden de IJslanders, maar met de sterke groei van het toerisme, waarvan ook de IJslanders inmiddels inzien dat het een meer lucratieve (en vooral: veiligere) inkomstenbron dan bankieren is, is ook binnenslands de kritiek op de walvisjacht toegenomen. In het vliegtuig worden aan de lopende band vrolijke filmpjes getoond van families die walvissen gaan spotten. Een cynisch stemmetje in mij zegt dat het filmpje een stuk minder vrolijk zou zijn geweest als diezelfde walvis uit het filmpje tijdens de opname zou zijn geharpoeneerd. Niettemin, op menig menukaart in Reykjavík staat ‘blue mink whale’ gewoon op het menu, en dat is echt niet alleen in de meer sjieke restaurants.
Misschien nog wel het meest bijzondere is dat IJsland aanstaande vrijdag één van twee kwalificatiewedstrijden speelt voor het WK voetbal. Het land eindigde als runner-up in hun poule achter Zwitserland en mag in de strijd om een WK-ticket twee keer aantreden tegen Kroatië. De gids tijdens The Golden Circle-tour merkte het nog gespeeld luchtig op: ‘alleen Kroatië nog eventjes verslaan.’ Het land had het slechter kunnen treffen, zoals twee keer spelen tegen gerenommeerde voetballanden als Portugal, Frankrijk of Zweden en Kroatië is niet meer zo goed als een aantal jaren terug, toch geef ik de IJslanders weinig kans. Maar dat een land met ruim driehonderdduizend inwoners, een land dat tot voor kort als voetbaldwerg werd gezien überhaupt een kans maakt, is heel bijzonder. Gevolg van een sterke generatie spelers, waarvan diverse in de Nederlandse competitie actief zijn.
IJsland mag dan kansloos worden geacht, ik zit 15 en 19 november in mijn voetbalshirtje van het IJslands elftal voor de TV. Je weet tenslotte maar nooit; vier jaar geleden lukte het Nieuw-Zeeland ook om te stunten.
zitten hele mooie foto’s bij. Het woord jaloers is bij een paar zeker op zijn plaats.
Zegge Guido, die Geysir die doet het nog wel hoor 🙂 Een dag voordat wij de tour deden vorig jaar heeft hij van zich laten horen of zien eigenlijk
En het is Laugavegur, de hoofdstraat. Heb nog niet alles gelezen trouwens 😉
Volgens de gids doet ie het soms nog, maar niet meer zo regelmatig als vroeger. Of als Old Faithful in Yellowstone National Park. 🙂
Maar dan is er dus nog wel activiteit 😉 Dus klopt je stukje niet 😛
Kommaneuker. 🙂