Knuppel in het hoenderhok. De grootste prul van 2013 is het nieuwe album van Arcade Fire; typisch het soort album waarvan muziekjournalisten over een paar jaar zeggen: ‘eigenlijk was ie niet zo goed.’ Leuk hoor dat de groep op Reflektor de disco heeft ontdekt, maar dan moet je wel daadwerkelijk iets aan het genre toe weten te voegen. Arcade Fire flirt met dance en disco, maar is onbekend met de textuur. Het enige wat ze doen is een prachtig liedje (zoals de single Reflektor) uitrekken naar een discosong van ruim zeven minuten. Maar als je dat doet, moet er na vier minuten wel nog iets gebeuren. En dat is niet het geval. Dan blijkt onder al dat pretentieuze geneuzel (onder andere over Kierkegaard) bitter weinig meer schuil te gaan dan een paar mislukte 12 inch mixen zoals die in de jaren tachtig aan de lopende band werden gemaakt. En dat terwijl Arcade Fire op voorganger The Suburbs nog zo mooi liet horen hoe het wél moet; Sprawl II (Mountains Beyond Mountains) is een briljante track – vooral in de remix van Damian Taylor. Jammer dus.
Maar goed, het was een te goed muziekjaar om lang stil te staan bij de slechte platen. Veel van mijn favoriete bands en artiesten kwamen dit jaar met hun tweede album (Empire of the Sun, Cloud Control, The Naked and Famous, Stornoway, Annemarieke Coenders & Wim Sebo) en hoewel ze geen van allen teleurstelden (hierbij maak ik nogmaals van de gelegenheid gebruik om de briljante videoclip van Cloud Controls Dojo Rising te pluggen), haalt enkel The Naked and Famous mijn eindejaarslijstje, zij het nipt. Als artiest doe je het eigenlijk nooit goed als je na een succesvol debuut met je tweede album moet komen. Met iets nieuws vervreemd je je van je net verworven fans, met dezelfde soort muziek als op het debuut krijg je het verwijt met ‘meer dan hetzelfde’ te komen.
Blijft over mijn volstrekt arbitraire lijstje met favoriete albums van 2013. Een lijstje dat ongetwijfeld weer schizofreen overkomt (wie heeft er nu Kurt Vile én de Pet Shop Boys in één top-10 staan?) maar dat gebeurt bij mij nu eenmaal. Ik hou van rock en ik hou van electro. Zouden meer mensen moeten proberen.
10. The Naked and Famous – In Rolling Waves
Twee jaar geleden plaatste ik Passive Me, Aggressive You op nr. 1 in mijn eindejaarslijstje. Ik schreef er toen al bij dat het eigenlijk niet terecht is, daarvoor was het debuut te wisselvallig. Maar die plaat had wel een handvol briljante singles, waarvan Young Blood en Punching In A Dream er met kop en schouders bovenuit staken. In Rolling Waves haalt het niet bij de voorganger. Maar wat de Nieuw-Zeelandse groep doet, is wel knap. Ze weten te verrassen met hun tweede album door niet simpelweg met twaalf variaties op Young Blood te komen, maar hun op het debuut gepresenteerde geluid verder uit te diepen. Dat levert wederom een paar prachtige tracks op (Hearts Like Ours, I Kill Giants, A Stillness, Rolling Waves), maar ook enkele volledige missers (The Mess, Grow Old). Kortom, The Naked and Famous is net zo wisselvallig als op het debuut. Alleen worden de hoogste hoogten van Passive Me, Aggressive You niet gehaald. Niettemin, de groep stond vorige maand voor een vrijwel uitverkocht Paradiso en eerste single Hearts Like Ours had zeker in de hoge rotatie op 3FM gemogen. Pardon, gemóeten.
Je kunt er hard om lachen. Dat deed een dame in het publiek bij het concert van Omar Souleyman dat ik op Iceland Airwaves zag dan ook. Toen de eerste wat onvaste klanken van de Syrische zanger door de zaal schalden tenminste. Daarna was ze om. Net zoals de andere paar duizend aanwezigen die in een mum van tijd in extase waren. Want het is onmogelijk om niet als een blok te vallen voor de pompende mix van Syrische bruiloftsmuziek met kitscherige Casio-synthesizermelodietjes. Niet dat er op het podium veel gebeurt: één man is druk in de weer achter een keyboard, Souleyman zelf wandelt – uitgedost in traditionele klederdracht, een onderdeel van de act – heen en weer over het podium en klapt wat in z’n handen. That’s it. Het is een perfect uitgevoerde gimmick en voldoende reden om het concert tot het beste van 2013 uit te roepen. Wenu Wenu is het debuut van Souleyman, al is dat een wat infantiele benaming voor een artiest waar naar verluidt vijfhonderd verschillende cassettebandjes van in het clandestiene circuit van Damascus circuleren. De opwinding van een live optreden wordt op Wenu Wenu niet helemaal gevangen, maar je kunt er niettemin een goed feestje op bouwen.
Eerlijk gezegd was ik al afgehaakt. De eerste twee albums van de Arctic Monkeys had ik grijsgedraaid, maar derde plaat Humbug was een draak en voorganger Suck It And See was aardig, maar haalde het evenmin bij het vroegste werk. Ik ben loyaal aan een band, zeker als die Arctic Monkeys heet, bovendien klonk single Do I Wanna Know? heel lekker, dus ik gaf ze een laatste kans. Dat bleek een goede keus, AM is een prachtig album. Weg is de topzware, logge nepstoner van Humbug. Wel is de rock nog steeds op Amerikaanse leest geschoeid, maar dan met de melodische brille van de beste Britse popbands. Een mooie mix die zich uitbetaalt in prachtsingles als R U Mine?, Why’d You Only Call Me When You’re High? (ze hebben bij de Monkeys iets met vragen stellen) en One For The Road. Het zijn niet eens per definitie de beste tracks, want I Want I All en Knee Socks zijn eveneens van grote klasse. Zo lekker opwindend en tegendraads als op Whatever People Say I Am, That’s What I’m Not zullen Alex Turner en consorten nooit meer klinken (daarvoor ligt het tempo te laag en bedient de groep zich te makkelijk van de standaard refrein-couplet-refrein-structuurtjes), maar het is een voorzichtige terugkeer naar de top. Ik ben zelfs nieuwsgierig naar album nr. 6.
‘Ik heb pas op mijn dertiende mijn eerste liedje geschreven,’ zei Lorde dit jaar verontschuldigend in een interview. ‘Daarvoor schreef ik nog korte verhalen.’ Het tekent de scherpte van de Nieuw-Zeelandse Ella Yelich-O’Connor, zoals Lorde echt heet. Als twaalfjarige werd ze al gespot als muzikaal talent en sindsdien zat ze in het ontwikkelingstraject van een grote platenmaatschappij. Die investering betaalde zich dit jaar uit toen ze vanaf oktober twee maanden op de eerste plaats van de Billboard Hot 100 stond met de single Royals. Ze zingt in die wereldhit – over een kale muzikale begeleiding die het midden houdt tussen hiphop en electro en in de verte doet denken aan Lana Del Rey – hoe ze zich niet herkent in het jetsetleventje van de grote artiesten. De rest van het debuutalbum Pure Heroine ligt in hetzelfde straatje als Royals. Berekenend? Absoluut. Maar de muziek van Lorde berekenend noemen is niets anders dan het wezen van popmuziek erkennen. Toch voelt het wat ongemakkelijk om als volwassen kerel Pure Heroine in een eindejaarslijstje te zetten (het kind is vorige maand 17 geworden), maar tegelijkertijd zijn singles als Royals, Tennis Court en Team en albumtracks als 400 Lux, Buzzcut Season, Ribs, Glory And Gore en A World Alone gewoon heel goed. Hoewel, zo gewoon is dat niet.
6. Jacco Gardner – Cabinet Of Curiosities
Het was begin dit jaar een bescheiden hype: Jacco Gardner, die het als Nederlander zowaar tot hipsterblog Pitchfork wist te boksen met z’n single The Ballad Of Little Jane. Een eer die eerder alleen was voorbehouden aan The Ex. Dat ze bij Pitchfork gecharmeerd zijn van de muziek van Gardner is niet vreemd. Cabinet Of Curiosities heeft een handvol prachtige, psychedelische liedjes, geproduceerd in een sixties stijl en daarmee helemaal 2013. Natuurlijk staan op Cabinet Of Curiosities ook wat missers. Van de twaalf tracks zijn het vooral Clear The Air, Watching the Moon, Where Will You Go en het eerder al genoemde The Ballad Of Little Jane die het beste beklijven – liedjes die voorafgaand aan het debuut al waren uitgebracht. Daar komt nog bij dat Gardner z’n huzarenstukje tot op heden nog niet echt heeft weten te vertalen naar een goede live show. Maar dat Cabinet Of Curiosities een knap en intrigerend debuutalbum is, staat buiten kijf. Dat vonden ze bij Pitchfork ook, waar het album het rapportcijfer 7,2 kreeg. Ik geef er nog wat bonuspunten voor de albumhoes bij; als je maar lang genoeg blijft kijken, kan je er tientallen dieren in ontwaren. Met recht psychedelisch.
5. Chvrches – The Bones of What You Believe
Begin 2013 werd Chvrches (op basis van enkele singles) al getipt als een van de belangrijkste nieuwe acts van het jaar. Het duurde nog tot september voor debuutplaat The Bones of What You Believe zou verschijnen. Chvrches, het geesteskind van producers Iain Cook en Martin Doherty (bekend van de groepen Aereogramme en The Twilight Sad) en zangeres Lauren Mayberry stellen daarop – ja, het is een cliché – niet teleur. Het album telt twaalf achteloos makkelijk in het gehoor liggende tracks, een mix van electropop anno 2013 met Depeche Mode anno 1983. Dat klinkt makkelijker dan het is; het lukt menig artiest vandaag de dag niet eens om zelfs maar één zo’n ultracatchy liedje te schrijven. Natuurlijk kun je het opportunistisch vinden dat twee jongens uit niet bijster succesvolle Schotse rockbands ineens platte electropop gaan maken (bij Stereogum vergeleken ze Chvrches eerder dit jaar in een achtergrondverhaal met de in de jaren negentig populaire rockgroep Garbage, ook een groep die vooral was geformeerd om hits te scoren). Misschien is hits scoren inderdaad de belangrijkste drijfveer van Chvrches (de bandnaam wordt zo gespeld om ze makkelijk vindbaar te maken via Google). Maar is dat erg?
De grootste verrassingen zijn diegene die je niet ziet aankomen. Het klinkt Cruyffiaans, maar na het larmoyante Elysium achtte ik de Pet Shop Boys niet meer in staat om met iets wérkelijk belangwekkends op de proppen te komen. Toegegeven, dat deden Neil Tennant en Chris Lowe sowieso al jaren niet meer. Sinds het uit 1993 stammende meesterwerk Very waren de albums altijd wel aardig (Bilingual, Nightlife), soms sterk (Fundamental), maar echte toppers zaten er niet meer bij. Met Electric heeft het duo zichzelf weer op de kaart gezet. Axis (coole videoclip) was een paar maanden voor de release van het album al een hitje aan het worden, latere singles als Vocal en Love Is A Bourgeois Construct lieten weer het ouderwetse Pet Shop Boys-geluid horen: pompende beats voor op de dansvloer, maar wel voorzien van ironische teksten, gezongen met Tennants uit duizenden herkenbare geaffecteerde stemgeluid. Helemaal zonder fouten is Electric niet; een albumtrack als Shouting in the Evening is een mislukte poging tot dubstep en de rap van Example in Thursday doet gedateerd aan. Maar voor de rest is dit de Pet Shop Boys op hun best. Niet slecht voor een duo waarvan één helft volgend jaar z’n zestigste verjaardag viert.
3. Daft Punk – Random Access Memories
Puristen zullen er van gruwelen, maar muziek draait anno 2013 meer dan ooit om marketing. Hoe breng je als platenmaatschappij nog op originele wijze muziek aan de man, in een tijd waarin alles al gedaan is? Met een simpele teaser, een filmpje van slechts vijftien seconden, uitgezonden in een reclameblokje van – talking about target audience – Saturday Night Live. Het werd opgepikt door het (al dan niet van tevoren getipte) Pitchfork, de rest ging vanzelf. Het is makkelijk om alle publiciteit rond Random Access Memories af te doen als ‘hype’. Ja, dat wás het natuurlijk ook, maar ik zette het album vorige maand nog eens op en ja, Random Access Memories is écht goed. Natuurlijk is het met een speelduur van 74 minuten veel te lang; sommige tracks hadden best een paar minuten korter gekund (de briljante single Get Lucky – het beste liedje van 2013 – is als single sterker dan in de albumversie), maar tegelijkertijd is geen echt zwakke track aan te wijzen. Van de retro electro van Giorgio By Moroder (met de meester zelf), via Lose Yourself to Dance (een andere geslaagde samenwerking met Pharrell Williams), Doin’ It Right (een samenwerking met Panda Bear) en het afsluitende en iets te lang dooretterende Contact, het album staat.
Trouwens, Random Access Memories stond bij de release eind mei in alle westerse landen op nr. 1 in de albumlijsten. Hoewel, heel de wereld? Nee, één klein landje aan de Noordzee bleef dapper weerstand bieden en verkoos de lokale artieste Anouk boven een Frans electro duo. Ook dat is très cool.
2. Ásgeir Trausti – Dýrð í Dauðaþögn
Niet doorvertellen, maar dit debuut van Ásgeir Trausti komt officieel uit 2012. Wel tegen het einde van het jaar, dus ik neem ‘m gewoon mee in m’n eindejaarslijstje van 2013; als Nederlander kon ik simpelweg niet op de hoogte zijn van dit prachtalbum, dat in IJsland geldt als bestverkochte debuut aller tijden (1 op de 8 IJslanders heeft het inmiddels in de kast staan). Wat Ásgeir Trausti op Dýrð í Dauðaþögn doet is folk met elektronica mixen, een mengeling van Bon Iver en James Blake. Op papier lijkt dat een onmogelijke combinatie en vaak doen folktronica-liedjes gekunsteld aan, maar Trausti forceert zich nergens. Luister alleen maar naar die prachtige openingstrack Hærra, waarbij ik ook bij de dertigste draaibeurt nog tranen in m’n ogen krijg, de akoestische titeltrack of het rockende Nýfallið Regn. Dýrð í Dauðaþögn telt slechts tien liedjes (in de beperking herkent men de meester) waarbij de teksten zijn geschreven door Trausti’s 72-jarige vader, een voormalig docent IJslands. Geen idee waar de beste man over zingt, maar dat doet er niet toe; de teksten komen direct bij je binnen. Ik zag Trausti live op Iceland Airwaves in de grootste zaal optreden: z’n lijf vol met tatoeages, z’n stuurse blik gericht op de synthesizer voor z’n neus. Praten met het publiek was er niet bij. Desondanks wond hij het publiek, dat de teksten woord voor woord meezong, om z’n vinger.
1. Kurt Vile – Wakin On A Pretty Daze
Van JD Salinger wordt gezegd dat z’n verhalen pagina’s lang kunnen meanderen, om je dan ineens te raken met een prachtige zin. Ik denk dat Kurt Vile de muzikale equivalent van Salinger is. Neem alleen openingstrack Wakin On A Pretty Day al: het duurt bijna tien minuten en lijkt nergens heen te gaan, maar die ene regel ‘phone ringing of the shelf, I guess it wanted to kill itself’ blijft je bij. Ook het afsluitende Goldtone blijft lang richtingloos dooretteren en heeft net zo’n plagerig zinnetje: ‘you’d think I was stoned, but I never, as they say, touch the stuff.’ Het klopt. Vile is, in weerwil van z’n slacker imago, een zeer serieuze muzikant. Dat kan ook niet anders. Luister eens naar al die prachtige details, zoals in de Neil Youngachtige tracks KV Crimes en Shame Chamber, het popliedje Snowflakes Are Dancing en het wervelende Was All Talk. Gedurende heel 2013 bleef ik teruggrijpen op Wakin On A Pretty Daze, van het (letterlijk en figuurlijk) kille voorjaar, via de hangmat in het Banana Hostel op Maui, tot mijn vakantie in IJsland. En telkens ontdekte ik weer een mooi detail, of bleek dat ene liedje nog iets vernuftiger in elkaar te zitten dan ik me eerder had gerealiseerd.