Hare Koninklijke Hoogheid, op een droogrek in de Zona Velha, Funchal.
Het klopt niet. Net zoals Amerika niet ontdekt werd door Christopher Columbus maar door Leif Eriksson, en Marco Polo niet de eerste westerling was die China bezocht, waren het niet João Gonçalves Zarco en Tristão Vaz Teixeira die Madeira in 1418 ontdekten. Het eiland was al eeuwen bekend. Het is op Arabische zeekaarten terug te vinden; zelfs de Vikingen voeren rond voor de Atlantische kust en moeten de archipel waar Madeira deel van uitmaakt hebben bezocht. Het nabijgelegen (en veel kleinere) Porto Santo was sowieso al veel langer bewoond. Alleen had nog nooit iemand geprobeerd om Madeira te koloniseren. Simpelweg omdat het te lastig was vanwege de hoge kliffen rond de kust: geen enkele fatsoenlijke plek om aan land te komen. Bovendien was het eiland volledig bebost. Vandaar de naam Madeira: houteiland.
De rotsachtige kust draagt ertoe bij dat Madeira geen standaard zonbestemming als Kreta, Spanje of Italië is. Het heeft tegenwoordig twee strandjes, waarvan eentje kunstmatig is aangelegd. Daar staat tegenover dat die hotels die aan de kust grenzen een trapje kunnen plaatsen voor de zeezwemmers. De rest van de hotels heeft standaard een zwembad. Hotels hebben ze veel in Madeira, maar slim genoeg liggen die allemaal in wat in de volksmond de ‘hotelwijk’ wordt genoemd. Praktisch, bij elkaar aan de westkant van hoofdstad Funchal, en niet eens zo heel tacky. De boulevard die je een half uur moet aflopen om in het centrum is niet onaardig.
Het komt allemaal door de vulkanische oorsprong van Madeira. De rotskust is zó steil dat die vrijwel meteen kilometers de diepte van de Atlantische Oceaan induikt. Van dat vulkanisme is niks meer te merken, al zou er diep onder Madeira een vulkaan liggen die al duizenden jaren slaapt. Een ander gevolg is dat weggetjes door de bergen enórm steil zijn. Bij aankomst, toen ik vanuit het vliegveld naar mijn hotel werd gereden, maakte het minibusje een afslag waarbij ik oprecht even dacht dat de weg ophield. Het bleek bij nader inzien ongeveer de steilste weg te zijn die ik ooit had gezien. De grap is dat heel het eiland tegenwoordig ondertunneld is. In krap twintig jaar tijd zijn over het hele eiland zo’n 140 tunnels aangelegd. Dat heeft de economie en het toerisme een enorme boost gegeven, al is wat van de charme van het eiland verloren gegaan. Zoals een Engelse toerist die al jaren op het eiland komt me vertelde: ‘vroeger deed ik er twee uur over om van het vliegveld in Funchal te komen. Nu ben ik er in vijftien minuten.’ Niet dat het haar ervan weerhield om terug te komen. Ze zou er het liefste heel het jaar wonen.
Downtown Funchal, met de Sé Kathedraal en wat straatbeelden. Het beschilderde plafond is van de Igreja do Colégio. De meeste kerken op Madeira zijn te donker om fatsoenlijk foto’s te kunnen maken, maar de plafonds zijn zonder uitzondering prachtig. Op de onderste foto’s de tropische tuinen van Monte (in niet zo tropisch weer).
Funchal zelf is een aardig stadje, qua inwoneraantal ongeveer de helft van Eindhoven. Het heeft een paar kleine musea, een paar kerkjes, waaronder eentje die de titel kathedraal mag dragen en een mooie volksbuurt: de Zona Velha. De wijk ligt achter de boulevard en was jarenlang in verval. De laatste jaren is het opgeknapt en behoren de straten tot de hipste van Madeira. Niet in het minste vanwege de beschilderde deuren (waardoor de buurt een modern openluchtmuseum is), maar wie naar het oosten doorloopt, ziet dat de wijk wordt afgesloten door een fort, het Fortaleza São Tiago, tussen 1614 en 1637 gebouwd als bescherming tegen Engelse en Franse piraten. Met de uitkijkposten doe het denken aan de veel bekendere Torre de Belém bij Lissabon, al is dit fort prachtig felgeel geverfd. Voor het fort is een aanmeerplek dat door de bevolking als strandje wordt gebruikt.
De hoofdplaats van het eiland is bovenal groen. Op veel plekken in de stad zijn parkjes te vinden. Hier vind je honderden hagedissen. Ze zoeken de verkoeling van de schaduw op tijdens hete dagen, al valt het met die hitte nog best mee. Madeira ligt op dezelfde breedtegraad als Agadir in Marokko, maar door de noord-Atlantische zeestroming is het er nooit bloedheet. Zoals een gids op één van de dagen opmerkte: ‘is het kouder dan twintig graden, dan vinden we het te koud, is het warmer dan vijfentwintig graden, dan vinden we het te heet.’ Dat klopt aardig. In de week dat ik er ben loopt de temperatuur een paar keer op tegen de dertig graden. Eigenlijk is het te heet om te wandelen, maar het zwembad biedt dan prima verkoeling.
Hoog boven Funchal ligt het dorpje Monte. Het is makkelijk te bereiken met een kabelbaan vanaf de boulevard. De tocht is ruim vijftien minuten en biedt mooi uitzicht over Funchal, maar de ochtend die ik heb uitgekozen is het net bewolkt. Het dorp vanuit de kust gezien in wolken gehuld, en blijken de tropische tuinen van Monte, de reden waarom ik naar het dorp ben gegaan, een stuk minder uit de verf te komen. Voor de rest heeft Monte een kerk met een barokke façade én heeft het de toboganrit als toeristische attractie. De tobogan, een soort slee met mand waarin twee personen kunnen zitten, wordt door twee mannen achterop door de scherpe bochten naar beneden gestuurd. Het gaat niet harder dan tien kilometer per uur, maar de wegen rond Monte zijn steil en Ernest Hemingway omschreef het als ‘de meest enerverende ervaring in z’n leven.’
De Zona Velha. Een oude volksbuurt die tot een paar jaar terug was vervallen, maar tegenwoordig dé toeristische trekpleister van Funchal. En het felgeel geschilderde Fortaleza São Tiago.
Aangezien ik nog steeds niet over een rijbewijs beschik en het eiland te bergachtig is om rond te fietsen (al zie ik een enkele waaghals het wel proberen) ben ik tijdens mijn vakantie overgeleverd aan georganiseerde tours. Dat is geen straf. Het is een leuke manier om het eiland te bekijken en het is bovendien sportgoedkoop. De procedure is telkens dezelfde: je wordt ergens rond 9.00 uur door een non-descript wit bestelbusje opgehaald bij je hotel en wordt de rest van de dag rondgereden door een deel van het eiland, met tussendoor voldoende tussenstops. Die minibusjes zijn een vondst – nee, geen grote touringcars, al zal je die hier en daar wel aantreffen op het eiland – ze zijn enorm praktisch op de steile en smalle weggetjes van het eiland. En gegarandeerd dat je daarmee met een klein groepje reist. Het probleem is wel dat je bij de eerste tussenstop tien andere minibusjes aantreft, doordat de bedrijfjes allemaal exact dezelfde route over het eiland aanbieden; ik zou als organisator denken dat het leuker is om de route andersom te rijden, teneinde die drommen toeristen te ontlopen, maar niemand is nog op dat idee gekomen.
Je moet een beetje geluk hebben met de bezetting tijdens zo’n rondreis. Op de dag na aankomst ga ik met een busje mee door het westelijk deel van het eiland. De enige andere deelnemer van mijn leeftijd is een Duitse jongedame, met wie ik af en toe een praatje maak over de reizen die we allebei gemaakt hebben. Maar het meest spraakzaam is een Britse man die mij vanwege mijn digitale camera als een pro ziet en van allerlei specificaties van mijn toestel wil weten. Daarin moet ik ‘m teleurstellen. Dan wil hij weten wat ik fotografeer. Ik hou het er, ietwat pretentieus, maar op dat ik meer conceptueel werk. Dus ik fotografeer veel close-ups? Euh… nee. Vooral plafonds van gebouwen. En zo min mogelijk mensen.
De reis door de westkant van het eiland is niet de meest spannende van de reizen die worden aangeboden. Het meest indrukwekkend is de hoogste klif van Madeira, de 580 meter hoge Cabo Girão. Het is – het ligt eraan aan wie je het vraagt – de hoogste, op-één-na hoogste of op-twee-na hoogste klif van Europa. Ook mooi is Paul da Serra, het plateau aan de westkant van het eiland. Het ligt boven de wolken en oogt als een woestijn. Vanwege het spectaculaire uitzicht met het wolkendek dat de helft van de heuvels bedekt, maken we hier een geïmproviseerde stop. Het grootste deel van de dagtrip gaat op aan stops in kleine dorpjes. Die zijn niet allemaal bijster interessant. Câmara de Lobos is tegen Funchal aangegroeid en heeft als claim to fame dat Winston Churchill er verbleef. Later volgen nog Ribeira Brave, waar gezien de rommel op het strand een avond eerder nog feest is gevierd, Porto Moniz, een dorpje aan de noordkant van het eiland met een donkergekleurde, rotsachtige kust en São Vicente, vooral bekend vanwege de grotten in de buurt. De dorpjes hebben steevast een plein met een mozaïekvloer van zwarte en witte tegeltjes en een hagelwitte kerk (die van binnen juist pikdonker is).
Een tochtje door de westkant van Madeira. Van boven naar beneden Câmara de Lobos, Cabo Girão, Ribeira Brave, de hoogvlakte Paul da Serra met uitzicht op de toppen van de Pico Ruivo en de Pico do Arieiro, een hagedis in Porto Moniz en één van de (vele) watervallen op Madeira.
Op een tweede busreis, later in de week, heb ik minder aanspraak, behalve dan – opnieuw – met een Brits stel. Zij komt al dertig jaar op Madeira – ze doet er aan timeshare – hij is voor de eerste keer overgekomen. Als we tijdens de dagtrip voorbij het vliegveld van Madeira komen (wereldberoemd, omdat het één van de tien gevaarlijkste vliegvelden ter wereld is én omdat een deel van de start- en landingsbaan is gebouwd op 180 palen) vertelt hij dat er bij harde wind niet geland wordt. Soms wordt er uitgeweken naar het nabijgelegen Porto Santo. Niet om de reizigers dan vanuit daar met een ferry naar Madeira te brengen, maar om te wachten. En als het weer niet verbetert, gaat het vliegtuig onverrichter zake terug naar Engeland.
Deze tweede reis door de oostkant van het eiland spreekt me meer aan. Dat komt deels door onze gids, Emanuel. De hele dag heeft hij ruzie met z’n geluidsinstallatie, wat gaandeweg steeds kolderieker wordt, vooral omdat Emanuel nogal temperamentvol is. Het letterlijke hoogtepunt is een bezoek aan de Pico do Arieiro, met 1818 meter net niet de hoogste piek van Madeira. Bij bewolkt weer kijk je hier weg over de wolken, bij zonnig weer kan je de andere eilanden van de archipel zien liggen: Porto Santo en de onbewoonde rotspunten van de Ilhas Desertas. Kijk naar de westkant en je ziet de hoogvlakte Paul da Serra. Dan valt pas op hoe klein Madeira eigenlijk is (801 vierkante kilometer) en wat een verscheidenheid aan landschappen het herbergt. Op de top stormt het en de wind is ijskoud. Dat is niet vreemd; de dichtstbijzijnde landmassa is 550 kilometer verderop (het continent Afrika) en de wind heeft op deze hoogte duizenden kilometers vrij spel gehad.
Tijdens een ritje door de bergen vertelt Emanuel honderduit over de tientallen groente- en fruitsoorten die op het eiland worden verbouwd: tomaten, bananen, passievruchten, avocado’s, appels. Het eiland is grotendeels zelfvoorzienend en door de vele zonuren kan er gerust vier keer per jaar geoogst worden. Elke steile rotswand waar iets verbouwd kán worden, wordt gebruikt voor de landbouw. Het oerbos, dat tot de kolonisatie door de Portugezen het eiland bedekte, heeft daarvoor grotendeels moeten wijken. In plaats daarvan zijn terrassen aangelegd. Maar in de negentiende eeuw ging dat mis; overvloedige regenval zorgde voor landverschuivingen, waarop de overheid eucalyptusbomen aanplantte, die nu in grote delen van het eiland terug zijn te vinden.
Aan de oostpunt van het eiland is die aanplant voorbij gegaan. Ponta de São Lourenco kan het beste worden omschreven als een woestijn. Hier groeit niks. Het nabijgelegen Santana, waar we eerder op de dag zijn geweest, is een alleraardigst dorpje, het leukste dat ik deze reis zie. Het ligt wat hoger, maar niet ver van de kust. Het resultaat is een koel briesje van de zee, maar met veel zon. Santana is niet zo toeristisch, al heeft het een soort openluchtmuseum met typisch Madeireese huisjes. Boven het dorpsplein zijn vlaggetjes in vele kleuren opgehangen. Waarvoor weet Emanuel niet te vertellen, vermoedelijk voor een feest voor één of andere heilige, ‘maar daar zijn er zoveel van.’
Een tochtje door de oostkant van het eiland. Op de bovenste foto het uitzicht vanuit het rietvlechtersdorp Camacha, waar in 1875 de eerste voetbalwedstrijd ooit in Portugal werd gespeeld. Daaronder Santana, met typisch Madeireense huisjes, het uitzicht op de Pico do Arieiro, Ponta de São Lourenco, de woestijn van Madeira en uitzicht op Machico, de derde stad van Madeira.
Een dag eerder ben ik al in Santana geweest, op één van twee wandelingen die ik deze week maak. Deze eerste wandeling gaat langs een levada; een must voor iedereen die het eiland bezoekt. De levada’s zijn het unique selling point van het eiland. Door de eeuwen heen is een netwerk van ruim tweeduizend kilometer aan irrigatiekanalen aangelegd om regenwater van de noordkant van het eiland naar de zuidelijke helft van het eiland te vervoeren. Vandaar de naam levada; ‘levar’ is Portugees voor vervoeren. Het is een slim en bijzonder duurzaam systeem dat de eerste bewoners waarschijnlijk hebben afgekeken van de Moren. Het levadasysteem werkt ook vandaag nog uitstekend. Voor het onderhoud zijn naast de moeilijker toegankelijke levada’s paden aangelegd, zodat eens keer per jaar de levada kan worden stilgelegd om het kanaal schoon te vegen. Het zijn die paden die nu steeds populairder worden bij toeristen.
Daar zijn die paden niet voor gemaakt, waardoor mijn wandeling vanuit het boshut bij Queimadas naar de waterval van Caldeirão Verde over een hobbelig pad gaat. Soms gaat de tocht over de kade van de lavada en onderweg naar de waterval komen we ook nog drie tunnels tegen. Daarbij is de laatste de meest uitdagende: het plafond is dermate laag dat ik er diep bukkend doorheen moet. Portugezen zijn niet zo groot. Een paar keer gedurende de wandeling loop ik op een richel van dertig centimeter breed langs een afgrond. Het is maar goed dat ik geen hoogtevrees heb, want het hekwerk oogt niet al te stabiel.
In de groep zit één Fries stel. Ze praten honderduit, in het Fries, maar als na een paar kilometer ze iets aan haar man vraagt waar hij het antwoord niet weet, help ik hem. Ze schrikt zich wild: ‘jij verstaat Fries.’ Ach, zo moeilijk is dat nu ook weer niet. De rest van de wandeling is ze beduidend stiller. De waterval is prachtig gesitueerd in een cirkelvormige inham. Wie zin heeft kan nog twee kilometer verder klauteren naar een andere waterval, de Caldeirão do Inferno, die minder spectaculair is als hij klinkt. Dat vindt onze gids Nunu tenminste. Als we bij de waterval de tijd nemen voor een lunch vraag ik hem naar een andere wandeling, die van de Pico Ruivo naar de Pico do Arieiro. Hij waarschuwt vooraf: het wordt heet. En het wordt zwaar.
Levadawandeling van Queimadas naar de Caldeirão Verde. En weer terug.
Daar had de organisatie me al voor gewaarschuwd. Het bedrijfje waarbij ik mijn bustrips en wandelingen boek heeft de wandelingen onderverdeeld in ‘very easy’, ‘easy’ en ‘moderate’. Dat is een beetje volksverlakkerij, omdat ik eerder op hun site een indeling heb gezien in ‘easy’, ‘moderate’ en ‘challenging.’ Maar die laatste term schrikte wellicht wat reizigers af. Tijdens deze, inderdaad hete zaterdag, is dan ook een aardige groep op komen dagen voor de spectaculaire wandeling tussen de hoogste en de op-twee-na hoogste piek van Madeira (de op-één-na hoogste piek, de Pico das Torres, ligt ertussen in, maar daar lopen we omheen). Die wandeling houdt vijftien kilometer klimmen en dalen is. Het pad is daarbij prima; dit is geen levadawandeling, dit is een traject dat is aangelegd door professionals. Al snel loop ik met een groep jongeren en twintigers uit Scandinavië voorop op het pad naar de Pico Ruivo. Een van de twee gidsen moet ons afremmen omdat blijkt dat niet alle wandelaars gezegend zijn met een topconditie.
Bij een boshut een paar honderd meter van de top van de Pico Ruivo besluiten een aantal wandelaars daarom ook om de laatste tocht naar de top aan hen voorbij te laten gaan. Dat is het begin van de ellende. Een Brits stel blijkt dan eigenlijk al niet fit genoeg te zijn om de overige dertien kilometer af te leggen. Ach, de Britten. Als ze uit de EU stappen kan het niet anders dan dat het gemiddelde IQ in de overgebleven landen gaat stijgen. Een dag eerder heeft de medewerker in het boekingskantoor me verteld over een Britse vrouw die zonder zonnebrandcrème een dag lang in de zon had gelegen. Ze had tweedegraads brandwonden en mocht de rest van de vakantie niet meer in de zon komen.
Voor in de wandelgroep gaat het er gezellig aan toe. Een Deens stelletje, amper de basisschoolleeftijd ontgroeid, maakt aan de lopende band selfies. Een andere soloreiziger, een Noorse, is mijn voornaamste gesprekspartner vandaag. Ze komt uit Trondheim maar verhuist na de vakantie naar Oslo om te promoveren in de nanotechnologie. Ik probeer ‘r nog te verleiden naar Eindhoven te komen. Ze is bekend met de reputatie van mijn woonplaats, maar ging tijdens haar studie liever naar San Diego en Japan. Daar kan ik me iets bij voorstellen. Omdat we beiden alleen reizen maken we tijdens de wandeling wat foto’s bij elkaar. Later op de dag, als we bij het uitkijkpunt van de Pico do Arieiro zijn, mag ik ook een andere wandelaar uit het gezelschap fotograferen. ‘I can see you’re a pro,’ zegt hij vleiend. Dat schept verwachtingen, maar hij is tevreden met het resultaat. (Dat is beter dan twee jaar terug op Santorini. Toen maakte ik een werkelijk heel geslaagde foto van een Chinees stelletje, met op de achtergrond de krater. Blijkbaar waren ze niet tevreden, want toen ze de foto zagen, gaven ze de camera snel aan een andere toerist.)
Het uitzicht tussen de Pico Ruivo en de Pico do Arieiro is schitterend. Om elke bocht is een nieuw vergezicht van Madeira te zien. Kijk weg over de zee en je ziet in de verte Porto Santo liggen, kijk een andere kant op en je ziet de Ilhas Desertas uit de Noordzee omhoog steken. Langs het wandelpad staan zowaar wat planten in bloei, Madeira is weliswaar het bloemeneiland, maar voor de ware kleurenpracht is het nog te vroeg in het seizoen, waaronder de Pride of Madeira, letterlijk en figuurlijk de trots van het eiland. Er is alle tijd om foto’s te maken omdat onze twee gidsen nog steeds hun handen vol hebben aan het reisgezelschap. Even denk ik dat ze ons afremmen om de achterblijvers bij te laten komen, iets wat me nutteloos lijkt, maar gelukkig heeft de voorste gids snel genoeg in de gaten dat dit zinloos is.
Maar dit is ook een gebied dat in 2010 is getroffen door een grote bosbrand. De sporen daarvan zijn nog terug te vinden in de kale, afgebladderde bomen langs het pad naar de Pico Ruivo. Ook een paar weken na mijn vertrek wordt Madeira geteisterd door bosbranden. Doordat het zo’n klein eiland is, heeft een brand van kleine omvang al een verwoestend effect. Net zoals eilanden als Nieuw-Zeeland, of Hawaï, heeft Madeira een unieke flora en fauna. De freira, of madeirastormvogel, nestelt alleen op enkele rotsrichels rond de hoogste toppen van het eiland en heeft een fragiel klein leefgebied. Door de bosbrand is 65% van de jongen gestorven, zijn nesten vernield en bovendien een hoop volwassen vogels gestorven.
Wandeling van de Pico Ruivo, de hoogste piek van Madeira, naar de Pico do Arieiro, de op-twee-na-hoogste piek van het eiland. Op de vijfde foto van boven kan je in de verte de onbewoonde Ilhas Desertas zien liggen. De plant op de achtste foto van boven heet de Pride of Madeira. Tussendoor nog een actiefoto van uw blogger.
Een dag voor vertrek boek ik nog één keer een tripje, maar dan van een halve dag. Tot mijn (en zijn) verbazing is het Emanuel die weer mijn gids van de dag is. Dit keer heeft ie een zwart busje. Met een wegwuifgebaar legt hij uit dat dit z’n andere busje is. Ik begin het systeem van de dagtrips eindelijk door te krijgen. Veel van de gidsen zijn zelfstandigen, die enkel worden opgetrommeld als er voldoende belangstelling is voor een tripje. Dit busje zit vandaag redelijk vol voor een bezoekje in de morgen naar het Curral de Freiras, letterlijk: de stal van de nonnen. De naam dankt het dal aan de nonnen die, in 1566 op de vlucht voor Franse kapers, hun klooster ontvluchtten en bij de herders in dit afgelegen dal domicilie vonden. Tot vijftig jaar geleden lag het nog steeds zó afgelegen dat het alleen via een wandelpad te bereiken was. Daarna werd een weg aangelegd en tegenwoordig loopt er zelfs een tunnel naar het dal. Aan de spectaculaire ligging van het dorp doet deze vooruitgang niks af.
Het dorpje zelf is aardig, maar het is vooral de volop aanwezige drank die tegenwoordig toeristen trekt. Het is de kastanjelikeur die het bekendste is, maar wordt van alles wat op Madeira te krijgen is wel likeur gestookt. En het liefste met een extreem hoog alcoholpercentage. Later die dag, als ik met een gezelschap langs de zuidkust van Madeira vaar, weet één van de gidsen te melden dat de in de supermarkt te krijgen rum veel te slap is. Een van de passagiers krijgt een adresje aan de noordkust, waar heerlijke (illegaal gestookte) rum te krijgen is, met een alcoholpercentage van boven de tachtig procent. Gezien de alomtegenwoordigheid van de drank in de supermarkten krijg ik de indruk dat de toeristenindustrie vooral inzet op poncha, een mix van rum, honing, citroen en suiker.
Aan het einde van de tocht vraagt Emanuel aan z’n reizigers wie in het centrum van Funchal afgedropt wil worden. Dat klinkt als een goed idee. Hij biedt aan me af te droppen bij het museum van Cristiano Ronaldo. Z’n redenering is logisch: een jonge man houdt vast van voetbal, en wie van voetbal houdt, houdt van de beste voetballer aller tijden. Althans, dat vindt Cristiano Ronaldo zelf, en met hem heel Madeira. Heel het eiland is geobsedeerd door de voetballer die in 1985 in de arme wijk Santo António werd geboren. Het verhaal van CR7 is natuurlijk een typisch rags to riches verhaal en ik zal niet ontkennen dat de man een aardig balletje kan trappen, maar ik vind Ronaldo een vreselijk irritant en pedant kereltje. Dat blijkt wel uit het museum, gelegen aan de boulevard van Madeira, met voor de ingang een larger than life verguld standbeeld van de voetballer. In een ongebruikelijke pose; hij trekt niet eens z’n shirt omhoog om z’n sixpack te showen.
Voordat ik naar Madeira reisde hoopte ik hartgrondig dat Portugal niet het EK Voetbal zou winnen. Be careful what you wish for. Als ik per se wil dat iets niet gebeurt, gebeurt het juist wel. Toch, ondanks de hekel die ik aan Cristiano Ronaldo heb, is het de Madeirezen gegund. Al was het maar omdat na het laatste fluitsignaal van de EK-finale er amper toeterende auto’s in de straten te horen waren. Het is tekenend voor de volksaard. Rustig en gereserveerd, en niet al te borstklopperig. Die houding bevalt me wel.
Op weg naar Curral de Freiras, de stal van de nonnen. Met bovenaan uitzicht op Funchal, verder naar onderen uitzicht op de vallei met het dorp. De vogel op de hoek van het dak is om het ongeluk af te zweren. Op de onderste foto’s de dolfijnen tijdens de tocht met de catamaran langs de zuidkust van Madeira.
Even overwoog ik nog tijdens mijn verblijf een reis naar Porto Santo, het andere bewoonde eiland in de Madeira-archipel, te maken. Ik zag er uiteindelijk toch vanaf. Om de boot te halen moest ik vroeg op, de reis zou tweeëneenhalf uur duren en meer dan één dorpje en een zandstand leek het eiland niet te bieden. Ik zou me al snel stierlijk vervelen. Wel reserveerde ik op mijn laatste middag een tochtje met een catamaran langs de zuidkust van Madeira. Het doel was om dolfijnen te spotten, maar die beesten zijn veel te slim om met zich te laten sollen. Maar, na een speurtocht van een slordige drie kwartier waren er zowaar een paar dolfijnen die zich lieten zien.
Eerlijk gezegd ging het me niet zo zeer om de dolfijnen. Wat me meer aansprak was de mogelijkheid om een stukje te gaan zwemmen. Nadat de dolfijnen gespot waren zette de catamaran koers naar Cabo Girão, de (al dan niet) op-één-na-hoogste klif van Europa. Bij de klif dook ik in het water voor een kwartiertje zwemmen. Het water was fris en kraakhelder; de diepte onderwater leek oneindig. Op de terugweg langs de kust vertelde de gids honderduit over de steile rotskust en de boeren die zelfs op de meest steile plekken nog fruit en groente verbouwen. Desnoods wordt de oogst via kabelbaantjes naar boven getakeld. Ik begreep de Britse vrouw die ik eerder in de week had getroffen wel. Ik zou hier best kunnen wonen.