Kastanjes

Ik heb haar, toen ik thuiskwam van mijn werk en achterom fietste, voor het huis met de buurman zien praten: een meisje van een jaar of tien, met in haar handen een step. Thuis heb ik mijn sportspullen gepakt: mooi een half uurtje om vijf kilometer te gaan hardlopen in de sportschool. Als ik denk snel weg te zijn, dan kom ik bedrogen uit. Eerst spreekt de buurman mij aan over de heg die hij net heeft gesnoeid (‘dan kunt u weer goed bij de grijze bak, buurman’), dan het meisje dat de buurman al aan de praat heeft gehouden.

‘Wat bent u lang,’ zegt ze met enig ontzag. Ze kijkt me met priemende, bruine ogen aan. Ik heb het al snel in de gaten: het gaat inderdaad nog knap lastig worden om op tijd naar de sportschool te gaan.
‘Nou, dat valt wel mee. Toch?,’ vraag ik. Ik ben 1 meter 88, maar als ik iets aan mijn lichaam kon veranderen is het niet dat ik al kaal word, wel was ik graag nog een paar centimeter langer geweest.
‘Vergeleken met hem dan,’ zegt ze, terwijl ze naar de buurman kijkt.
‘Maar die is misschien heel klein,’ werp ik tegen, terwijl ik de (trouwens helemaal niet zo kleine) buurman lachend aankijk. ‘En jij bent ook niet zo groot want jij staat op straat en ik op de stoe… ownee, je staat ook op de stoep. Nouja, dan nog, zo groot ben ik niet.’

Heel even is ze stil. Dan begint ze te ratelen. ‘Ik ben kastanjes aan het rapen. Dit is de enige kastanjeboom in de hele buurt,’ zegt het meisje. In haar handen heeft ze een wit plastic zakje met kastanjes.
‘Werkelijk? Is dat dan geen kastanje?,’ vraag ik, terwijl ik naar een boom tien meter verderop wijs. Als de bomen in de straat in bloei staan, lijken ze allemaal eenzelfde soort bloemen te dragen.
‘Dát? Nee, natuurlijk niet,’ zegt ze op een toon die geen tegenspraak duldt. ‘Ik weet trouwens alle bomen.’
‘Allemaal?,’ vraag ik met enig ongeloof.
‘Weet u hoe zo’n witte boom heet?,’ vraagt ze dan.
‘Dat is een makkelijke, die weet ik wel. Dat is een berk. En de treurwilg ken ik. En de knotwilg natuurlijk. En… nouja, die dus.’
Ik denk aan de keer dat ik aan Met het Mes op Tafel meedeed en ik de vraag kreeg wat een andere naam voor de iep is. Ik schreef wilg op, maar realiseerde me toen dat wilg sowieso fout is en ik beter een gok kon wagen. Toen was me ineens het liedje De Uil zat in de Olmen te binnen geschoten en had ik olm ingevuld. Nog steeds weet ik niet waar ik die wijsheid vandaan heb gehaald. Ik weet niks van bomen.

Ik besluit haar te testen. Ik wijs een klein, pas geplant boompje in de middenberm aan. ‘Wat voor boom is dat dan?’
Ze kijkt ernaar, denkt even na en zegt dan: ‘dat is gewoon een boom.’
‘Niks speciaals?,’ probeer ik nog.
‘Nee, gewoon. Een boom.’
‘Gewoon een boom,’ herhaal ik. ‘Geen speciale soort?’
‘Nee. Een boom,’ zegt het meisje stellig.
‘Aha, een boom,’ besluit ik.

Het meisje doet me denken aan Esmé, uit het verhaal For Esmé – With Love and Squalor van JD Salinger, één van de mooiste verhalen die ik ken. Het gaat over een man – de schrijver zelf waarschijnlijk – die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Engeland is gestationeerd en in een tearoom met een vroegwijs meisje aan de praat raakt. Qua leeftijd lijken Esmé en dit dwingend doorvragende meisje niet veel van elkaar te verschillen.

Ik wil eigenlijk weg, maar zo makkelijk gaat dat niet.
‘Wat ga je doen?,’ vraagt ze.
‘Ik ga naar de sportschool,’ zeg ik eerlijk.
Ze bekijkt me onderzoekend van boven naar beneden. Even maak ik me zorgen over wat gaat komen. Dan zegt ze: ‘nóg meer spieren? Pfffft! Als je nog meer spieren krijgt, dan… dan… dat kan helemaal niet!’
Ik denk dat ze de stijlvorm ironie nog niet kent. Toen ze mijn lengte verkeerd inschatte heb ik al gemerkt dat haar beoordelingsvermogen te wensen over laat. Ik denk aan de trainer in de sportschool die afgelopen zaterdag nog subtiel liet merken dat hij vindt dat ik weinig vorderingen maak. Althans, voor iemand die drie keer in de week krachttraining doet.
‘Nou, daar denk ik toch anders over,’ zeg ik.

Het onderwerp interesseert haar niet zo, want nu begint ze over iets anders. Blijkbaar zit ze in de buurt op school. Het pand wordt verbouwd en de kinderen worden met schoolbussen naar een noodlocatie gebracht. De opstapplaats is bij mij aan het einde van de straat en elke morgen loopt een stoet schoolkinderen mijn huis voorbij.
‘Ik zie u élke morgen, echt élke morgen, dáár ontbijten,’ zegt ze op een toon alsof het iets heel slechts is. Ze wijst erbij naar mijn eettafel, voor in de huiskamer. Nu heb ik de kans om haar terug te pakken.
‘Ontbijt jij dan niet elke morgen? Dat is toch heel normaal?,’ vraag ik.
‘Nee hoor, niet elke morgen,’ zegt het meisje met een stalen gezicht.
‘Maar dat is heel slecht. Je moet elke morgen ontbijten, en veel melk drinken. Dan word je net zo groot als ik. En sterk,’ zeg ik.
‘Ik eet yoghurt voor mijn ontbijt. Daar zit ook melk in,’ zegt ze wijsneuzerig.

Ik wil nu echt gaan, dus ik maak aanstalten. Dan begint ze over de gevonden kastanjes.
‘Er zit een heel mooie bij, bijna helemaal wit,’ roept ze.
Ze komt achter me aan gerend.
‘O ja?,’ vraag ik en zeg dan, met enige tegenzin: ‘laat maar zien.’
Ze haalt een bijna egaal witte kastanje uit haar plastic zakje. Ze aait er voorzichtig over. Het is inderdaad een mooi exemplaar.
‘Wat ga je er eigenlijk mee doen? Poffen?,’ vraag ik.
‘Dat kan helemaal niet. Dit zijn wilde kastanjes. Alleen tamme kastanjes kan je eten,’ zegt ze.
‘O ja. Je hebt al gemerkt dat ik niet veel van de natuur weet,’ geef ik eerlijk toe.
Het meisje houdt wijselijk haar mond. Terwijl ik weg loop roep ik haar na: ‘als je de komende dagen kastanjes wilt rapen: ga je gang. Ook als ze in m’n voortuintje liggen: raap maar op.’
‘Dat heb ik al gedaan,’ zegt ze.
‘Ik had niet anders verwacht,’ zeg ik, net iets te hard.

This entry was posted in Eindhoven, Overig. Bookmark the permalink.