Selfietutjes en scooterjochies

Siciliaans balkon.

Eigenlijk wilde ik naar de Cycladen in Griekenland. Naar Naxos, en van daaruit gaan eilandhoppen naar de andere eilanden: Paros, Mýkonos, Delos en de kleine Cycladen. Maar dat bleek nogal duur. Hoelang ik ook wachtte, er bleek geen redelijke aanbieding voor de Griekse eilandengroep voorbij te komen. Ten langen leste stelde ik dat voornemen een jaar uit. Maar wat dan? Een ander Grieks eiland klonk aantrekkelijk, maar als ik volgend jaar alsnog naar de Cycladen wilde zou ik twee achtereenvolgende jaren naar Griekenland gaan. De Azoren dan? Dan zou ik twee jaar na elkaar naar een Portugees oord gaan, want vorig jaar was ik al op Madeira. Ook wilde ik nog eens terug naar de Araneilanden, want mijn ene nacht op Inishmore was me goed bevallen. Nadeel is dat het Ierland is, en je dus nooit weet wat je qua weer van verwachten. Voordeel is dat er erg weinig te doen is, dus een ideale manier om volledig tot rust te komen. Iets wat me op een eiland waar veel te zien en te doen is nooit zou lukken.

Totdat ik me herinnerde dat m’n jongste zus jaren geleden naar Sicilië was geweest. Ze was er enthousiast over. Nog steeds zelfs, zo bleek toen ik haar ernaar vroeg. Ze was in Cefalù geweest, een stadje aan de noordkust van het eiland, ongeveer een uur reizen van Palermo. Het hotel was te boeken via Tui. Betaalbaar, maar de vluchttijden – vanuit Schiphol – bleken onmogelijk: midden in de nacht. Dat betekende een extra hotel boeken in Amsterdam, of m’n vader heel lief aankijken of ie me op wilde komen halen. Toen bedacht ik dat Ryanair vanuit Eindhoven op Sicilië vliegt: op Catania aan de oostkust en Trapani aan de westkust. Via booking.com zocht ik een goedkoop adresje om te verblijven. Cefalù lag te ver weg, dus werd het Taormina, oud stadje aan de oostkust dat onlangs nog het toneel was voor een bijeenkomst van de G7. Veel goedkoper én met betere vluchttijden. Who needs tour operators anyway? Ze maken alleen maar lui.

Met Ryanair weet je wat je kan verwachten. Niet veel goeds, maar ze zijn goedkoop en die tweeëneenhalf uur in het vliegtuig zit je wel uit. Het vervoer tussen Catania Airport en Taormina is ook snel uitgeplozen. Maar de B&B is vrij Spartaans: een kamer met een bed, een ventilator en een balkon; al is balkon wel wat veel eer. De badkamer is extern, wat voor veel onhandig gestuntel met twee sleutels zorgt. Niet praktisch maar ach, we doen niet te moeilijk: ik ben toch heel de dag op pad. De vraag is eerder of in juli naar Sicilië gaan nu zo’n goed idee was. Zeker als je, zoals ik, dingen wilt ondernemen. De temperatuur zou de eerste dagen nog ruim boven de 35 graden zijn, daarna wordt het koeler. Ik klamp me vast aan die dertig graden. Die is te doen.

Op de bovenste foto’s Néapolis, de, anders dan de naam doet vermoeden, oude Griekse stad bij Siracusa, met de Orecchio di Dionisio. Daaronder palmbomen (die maken me altijd vrolijk) en daar weer onder Siracusa, met z’n Duomo, smalle straatjes en mooie balkons. En kapotte speedboats.

Toch zweet ik me de eerste dag in Siracusa nog een ongeluk, zeker op de kale heuvelwand waar de oude Griekse nederzetting Néapolis zich bevindt. Prachtig, zo’n oud Grieks theater maar liever ga ik naar de Orecchio di Dionisio, de grot van Dionysos, ontstaan door afgraving van de rotsen voor de aanleg van het theater. Het blijkt een 22 meter hoge kloof te zijn, bovendien redelijk koel, dus prima om hier een minuutje of tien rond te hangen. Daarna zoek je sowieso toch het liefst de airconditioning van de tourbus op.

Siracusa zelf, of beter gezegd Ortygia, het stokoude eiland waarop de stad ooit is gesticht, is het niet veel anders. Ja, een prachtige, sfeervolle stad, met een kathedraal met een barokke façade, opgetrokken na de aardbeving van 1693 waarbij zestigduizend doden vielen en veel oude gebouwen verloren zijn gegaan. Het woord façade mag je letterlijk nemen; achter die barokke gevel gaat namelijk een veel oudere kerk schuil, opgetrokken uit duizenden jaren oude, Dorische zuilen. Op deze plek is rond 530 voor Christus al door de Grieken een tempel gebouwd. Verder heeft Siracusa vooral veel kronkelende, smalle straatjes, waar Sicilianen zonder problemen hun auto’s nog doorheen weten te proppen. En die straatjes zijn met elkaar verbonden door nog smallere steegjes, het domein van de scooterrijders en de voetgangers.

Het leukste is het om door die smalle straatjes en steegjes van de stad te slenteren. Je verwondert je over de kleurrijke gevels, of de balkons waarvan de verf is afgebladderd. Ze dragen alleen maar bij aan de sfeer van verval en het idee dat dit inderdaad ooit, in lang vervlogen tijden, een wereldstad moet zijn geweest. Dat de stad nu een barokke uitstraling heeft, komt doordat de stad ná die aardbeving is herbouwd in die bouwstijl. De Siciliaanse barok wordt zelfs beschouwd als een eigen substroming binnen de architectuur, met steden als Siracusa, Catania, Modica, Ragusa Ibli en Noto. De plaatsen staan allemaal op de werelderfgoedlijst van UNESCO.

Siracusa was één van de belangrijkste en mooiste Griekse steden in het Middellandse Zeegebied, althans volgens Cicero – met name de vloot van de stad was gevreesd. En het is de geboorteplaats van Archimedes. Nergens in de stad ben ik z’n fameuze cirkel tegengekomen, maar de wiskundige wordt geëerd met een eigen museum met modellen van z’n uitvindingen. En waar de oorsprong van Siracusa Grieks moge zijn is om deze stad, net als zoveel strategische locaties op Sicilië, veel strijd gevoerd. Na de Grieken kwamen de Romeinen, daarna de Byzantijnen, de Arabieren, de Noormannen en de Genuanen. En dan zijn we nog maar aan het einde van de Middeleeuwen aanbeland. Sicilië is de ultieme mix van culturen. Je ziet het terug in de architectuur, je proeft het in de lokale keuken en je hoort het aan de taal, een dialect dat ook voor Italianen soms niet te volgen is. En oja, het is te zien aan de mensen. Er zijn volbloed Sicilianen met blond haar en blauwe ogen. Ze hebben ongetwijfeld Normandische genen, of stammen af van de Vikingen, toen die in het Middellandse Zeegebied huis hielden. (uiteindelijk stammen alle Europeanen trouwens af van Karel de Grote, maar dat terzijde).

Lipari en Vulcano, twee van de Liparische eilanden. Lipari is het grootste eiland van de archipel, met een prachtig fort dat hoog boven de enige nederzetting van betekenis van het eiland uittorent. Het bovenste plafondje is van de San Bartolomeo, de Duomo, het onderste van de San Pietro, langs de Corso Vittorio Emanuele II, de belangrijkste straat van het dorp. Op de onderste vier foto’s Vulcano: alle kleuren van de regenboog. En een penetrante strontlucht.

Een dag later is het iets afgekoeld. En beter nog, er staat een tripje naar twee van de Liparische eilanden aan de noordkant van Sicilië op het programma: Lipari en Vulcano. Lipari is het hoofdeiland van de archipel, met een prachtige burcht die boven het enige noemenswaardige dorp op het eiland uittorent. Hier bevindt zich een aantal eeuwenoude kerken, sommige nog in gebruik, sommige verbouwd tot musea. In de hoofdstraat aan de voet van de burcht bevinden zich allerhande winkeltjes. De meeste verkopen vooral vulkanische stenen, afkomstig van Lipari of één van de buureilanden.

Wie wil kan bij aankomst in de haven een rondleiding door het dorp krijgen, die is toch bij de prijs inbegrepen. Maar dat dorp bekijk ik zelf later op de dag wel. Liever neem ik een rondrit van een uur in een taxibusje over het eiland. Kost een tientje en onderweg stop je op parkeerplaatsen met prachtig uitzicht over de omringende eilanden. Die uitzichtpunten hebben poëtische namen als Quattrocchi, wat vier ogen betekent, want zoveel heb je nodig om van het uitzicht te genieten. En inderdaad, je hebt er een prachtig uitzicht op Salina, waar een wolk een schaduw over werpt.

Terwijl we verder rijden en Debora, onze chauffeur, vertelt over Lipari, krijg ik hier eindelijk het eilandgevoel. Veel meer dan op Sicilië, dat zo groot is dat het eigenlijk geen eiland meer mag heten. De uitzichten over de zee, de wind die door bomen langs de kust waait, de ruige rotskust; zelfs de steengroeve die het eiland aan de noordkant ontsiert kan me niet van m’n à propos brengen: hier zou ik wel meer dan een paar uur door willen brengen. Het archeologisch museum dat zich in de burcht bevindt, is geweldig. Een paar kamers zijn ingeruimd voor de honderden miniatuur theatermaskers, en er zijn zoveel amfora’s opgegraven en opgedoken dat niet één, maar zes wanden ermee kunnen worden gevuld. Midden tussen al het museale geweld bevindt zich de San Bartolomeo, de Dom van Lipari, met een rijk beschilderd plafond.

Het naast Lipari gelegen Vulcano is kleiner en minder ontwikkeld. Bij de aanlegsteiger is een geïmproviseerde winkelstraat aangelegd die volgens m’n reisgids nog het meest weg heeft van een in allerijl opgezet Hollywooddecor. Ik denk dat de schrijfster van de Rough Guide to Sicily niets gewend is. Dit soort straatjes zie je veel meer in Hawaï, en ook daar hebben ze een hoog hippiegehalte. De belangrijkste reden om naar Vulcano te komen is een wandeling naar de rand van de krater van de vulkaan. Stromboli, elders in de archipel, is bekender maar Vulcano is actiever en wordt door vulkanologen als gevaarlijker gezien. Beide liggen ze nabij de breuklijn tussen de Afrikaanse en de Euraziatische plaat.

Een wandeling naar de rand van de krater is iets te veel van het goede voor vandaag. De vulkaan ligt te ver van de haven voor een snel bezoek. Nee, wie een paar uurtjes naar Vulcano gaat, moet vooral de modderbaden bezoeken. De stank van de modder is niet te harden en het spul is bovendien ook nog licht radioactief: wie zwanger is of een slechte gezondheid heeft wordt ten sterkste afgeraden van de baden gebruik te maken. Maar voor de rest is het heel gezond. Wat me van dit bezoek vooral bijblijft is hoe heet de modder is. En de stank, die ik een dag later na drie keer douchen nog steeds kan ruiken. Als ik na hooguit tien minuten badderen mezelf afkoel in de nabijgelegen zee, voel ik de grond trillen. Die vulkanologen hebben groot gelijk dat ze Vulcano goed in de gaten houden.

Palermo, melting pot van de vele culturen die in de afgelopen millennia hun stempel hebben gedrukt op Sicilië. Van boven naar beneden: een eerbetoon aan de heilige Rosalia, wiens naamdag de avond ervoor fanatiek is gevierd, het Teatro Massimo, de Via Maqueda, de belangrijkste verkeersader van Palermo, vanwege de feestelijkheden autovrij gemaakt, met de kruising Quattro Canti, de fontein op het Piazza Pretoria, de Martorana, de kathedraal van Palermo en een steegje niet ver van de Via Maqueda. Op de onderste zes foto’s Cefalù, met de Duomo en straatjes. Op de onderste foto een abstract zeezicht; misschien wel m’n favoriete foto van Sicilië.

Een dagtrip naar Palermo is een must. Al is het een beetje maf om de hoofdstad van Sicilië te bezoeken vanuit Taormina. Het is een beetje alsof je met de bus van Eindhoven naar Groningen gaat voor een stadswandeling van een uurtje of drie en nog anderhalf uur vrije tijd, alvorens weer de lange terugreis te hervatten, maar dan met een tussenstop van anderhalf uur in Zwolle, of Deventer. Niettemin biedt zo’n dagtrip ook een mooie kans om het binnenland van Sicilië te zien. Een landschap dat veel minder kaal en dor is dan je op basis van het warme klimaat zou verwachten.

Ik kende Palermo vooral van de moordaanslag op Giovanni Falcone, die in 1992 door de maffia met behulp van kilo’s aan explosieven onder het wegdek van de A29 samen met z’n vrouw en drie bodyguards werd opgeblazen. Nog steeds is Palermo, een metropool met in totaal ruim 1,2 miljoen inwoners, de hoofdstad van de Siciliaanse maffia. Als toerist merk je daar niks van, behalve dan dat de middenstand schaamteloos pronkt met allerlei sinistere snuisterijen: t-shirts met opdruk van Marlon Brando als Vito Corleone, cd’s met muziek uit The Godfather en dagtripjes naar het dorpje Corleone, dat echt bestaat en in werkelijkheid ook een link met de maffia heeft. Het meest komische zijn de zwarte koffiemokken waarbij het oor is vervangen door het handvat van een pistool. Ook hier weer met The Godfather als opdruk.

Wel is Palermo een tolerante stad, een mix van de vele verschillende culturen. Dat zie je met name goed terug in de architectuur van de stad: een mix van Romaanse, Arabische en Normandische stijlen. Ook nu nog is Palermo een tolerante stad, waar Afrikaanse bootvluchtelingen gastvrij worden ontvangen; ondanks de grote problemen waar een arme stad als Palermo mee te kampen heeft. Als de touringcar ‘s morgens Palermo binnen rijdt, staat op een muur ‘Lega Nord Merda’ geschreven. Dan weet ik al: hier ga ik een leuke dag hebben.

Palermo is de luidruchtigste stad van Italië: een constante kakofonie van loeiende sirenes, toeterende auto’s, lawaaiige scooters en roepende marktkooplui. Niet vandaag. De avond ervoor is de feestdag van Rosalia, de patroonheilige van Palermo, gevierd. En heiligenverering nemen ze in Sicilië zeer serieus: vuurwerk, een optocht met praalwagens en een drankgelag. Deze morgen ligt het grootste deel van de inwoners van Palermo nog de roes uit te slapen van de nacht ervoor. De belangrijkste verkeersader van de stad is zelfs autoluw gemaakt – uniek in Italië. Toch is het niet moeilijk je de hectiek van de stad op een andere reguliere dag voor te stellen. Het kruispunt Quattro Canti, met op iedere hoek een fontein die één van de vier seizoenen voor moet stellen.

Onze gids Valentina vertelt er vol vuur over. Over de fontein, maar ook de prachtige kerk Martorana. Het oude deel van de kerk heeft een plafond met Byzantijnse mozaïeken, het nieuwere gedeelte barokke plafondschilderingen. De pilaren zijn Grieks, en op één van de andere pilaren is een koranspreuk in het Arabisch te lezen:  opnieuw een teken van de religieuze tolerantie in de grootste stad van Sicilië. Later die dag bezoeken we een markt in de volksbuurt Capo. De smalle straatjes zijn volgestouwd met kraampjes met groente, fruit, vlees en vis. Eigen teelt en allemaal spotgoedkoop. Onze gids steekt haar enthousiasme niet onder stoelen of banken. ‘Look at these tomatoes! Look at the prices! Look at the zucchini, only in Sicily you see such zucchinis!’, roept ze terwijl ze op een meterslange, dunne courgette wijst. Langs sommige balkons boven de markt langt een plastic emmertje: bewoners laten hun emmertje voor de boodschappen naar beneden zakken.

Later die dag ga ik op eigen houtje nog op zoek naar de Capitolijnse kapel, wereldberoemd voor de Byzantijnse mozaïeken. Helaas: die is vandaag gesloten. Daarna struin ik al zigzaggend door de straten rond de kathedraal van Palermo, waarvan de koepel af en toe boven de flatgebouwen zichtbaar is. In een bakkerij in een achterafstraatje bestel ik bij een Siciliaan in m’n allerbeste Italiaans een broodje en een cola light: drie euro. Ik had ook luxueus uit eten kunnen gaan in het chique restaurant dat de gids ons had aangeraden, maar daar rekenen ze voor een fles water alleen al acht euro. Dit is goedkoper én leuker: de verkoper, een boom van een kerel, schreeuwt geregeld in plat-Siciliaans naar de keuken en neemt telefonisch bestellingen aan terwijl ik verbaasd en geamuseerd toekijk.

Na de lunch gaat de reis naar Cefalù, een stadje met twee bezienswaardigheden: de oude Dom, met Byzantijnse mozaïeken, en het oude washuis. Helaas, de Byzantijnse mozaïeken worden gerestaureerd. Het badhuis laat ik schieten. Opnieuw zijn het de smalle steegjes en straatjes die de voornaamste toeristische attracties zijn. Cefalù is een alleraardigst stadje met een gemoedelijke sfeer waar ik graag langer was gebleven: het heeft een leuke boulevard met een prachtig strand, het heeft gezellige, kleine eettentjes en een prachtig plein aan de voet van de Dom van het dorp. En het is nog niet zo vreselijk toeristisch als Taormina.

Taormina: toevluchtsoord van de rijkelui van Italië. Op de bovenste foto van boven gefotografeerd vanuit het uitzichtpunt voor de Madonna della Rocca, een in de rotswand uitgehouwen kerk, daaronder Isola Bella, het dagelijks door toeristen overlopen natuurreservaat aan de kust bij Taormina, het Griekse theater en het uitzicht vanuit de tuinen, inclusief follies van de hand van Florence Trevelyan. Tussendoor nog een paar balkonnetjes.

Want Taormina had ik, door het drukke schema met alle dagtripjes, nog amper bekeken. Ja ‘s avonds, als ik de Via Umberto I afstruinde, op zoek naar een betaalbaar eettentje. Voor Taormina had ik de zondag gereserveerd: m’n luierdag. Ware het niet dat net die morgen een gigantisch onweer boven Taormina losbarst. Ik blijf in m’n kamer van m’n B&B en wacht geduldig tot het droog wordt. Soms loop ik naar de keuken om aarzelend de donkere lucht te checken. ‘It’s only temporarily!’, roept mijn gastvrouw enthousiast terwijl ze op haar smartphone wijst. Een jong meisje, vermoedelijk haar dochter, vraagt waar ik vandaan kom. Nederland? ‘Ah, so you’re used to this weather,’ zegt ze schouderophalend. ‘Yeah, we have this every day,’ zeg ik met een stalen gezicht.

Ik moet het trouwens nog even over mijn gastvrouw hebben. Antonella is een schat van een vrouw maar Engels spreekt ze, zoals alle Italianen, amper. Ze vindt het jammer dat ik op de eerste dagen al zo vroeg op pad ben, met m’n tripjes naar Siracusa, Lipari en Vulcano, en Palermo en Cefalù. Nu kan ze me niet verwennen met haar verse croissantjes en verse koffie. Want wat is Antonella trots op haar koffiezetapparaat. Een uitgebreide espressomachine met all mod cons. Ze is teleurgesteld dat ik alleen melk drink (ik heb nog nooit koffie gedronken. Ik neem me voor dat ooit wel eens te doen, maar dan in een koffiezaak met zo’n barista met hipsterbaard, die voor mij het perfecte bakkie kan zetten). Wil ik dan geen warme melk, met opgeklopte room? Nou, vooruit dan maar. En daar jaagt ze een kannetje melk door haar trots en toeverlaat.

Als het droog is en de zon doorbreekt, is het al na twaalven. Ik beklim de straten naar de Via Umberto I, de hoofdstraat van Taormina. Ik ben op zoek naar het wandelpad naar de Madonna della Rocca, een in de bergen uitgehouwen kerkje met prachtig uitzicht over Taormina en het schiereiland Isola Bella. In een straatje gaat een kerkje open. Ik twijfel of ik naar binnen zal gaan. Een man die een reclamebord naar buiten draagt ziet het: ‘we’re open. We haven an exhibition. It’s free.’ (Met die laatste opmerking toont hij aan me als Nederlander te hebben ontmaskerd.) De kunstwerken van de Italiaanse kunstenaar Antoni Scilesi bestaan uit een mix van knip- en plakwerk en verf. Op sommige momenten moet ik denken aan de kunstenaars uit La Grande Bellezza. Andere momenten ben ik nieuwsgierig. In de crypte onder de kerk hangt het laatste werk van Scilesi. Op het schilderij staan een man en een vrouw, met twee kinderen. Door het slechte licht zie ik het eerst niet goed en lijken het vier vluchtelingen, maar dan valt het me pas op: de man draagt een militair uniform en heeft onmiskenbaar een snorretje.

Nu vullen de straten van Taormina zich langzaam weer. Langs de doorgaande weg vind ik het begin van het wandelpad naar de Madonna della Rocca. Het zigzagt omhoog, een klautertocht van ongeveer twintig minuten. Eenmaal bovenaan druipt het zweet alweer van m’n voorhoofd; ook na het onweer blijft het plakkerig heet. Maar het uitzicht over Taormina maakt veel goed. Als je door de straten loopt, heeft het plaatsje nog het meeste weg van een Tardis: je hebt geen idee hoe al die straatjes, steegjes en dat oude Griekse theater op die paar vierkante kilometer passen. Van boven zie je hoe alles in elkaar grijpt.

Ik had verder kunnen wandelen, naar de ruïne van het kasteel van de Saracenen, dat nog hoger ligt. Maar liever neem ik de kabelbaan naar de kust. De Siciliaanse kust is volgebouwd met lido’s, de ene nog slechter onderhouden dan de andere en het kleine stukje strand rond Isola Bella dat niet in privébezit is, is bezaaid met zonaanbidders. Daarom huur ik vandaag liever voor een paar uur een strandstoel met parasol. Eerst zwem ik een stukje in de richting van het Isola Bella, een natuurreservaat. Dit was het domein van Florence Trevelyan, een Schotse dame die in 1884 met zachte hand naar Sicilië werd afgevoerd omdat ze een ongewenste relatie met de latere koning Edward VII had. Ze sleet haar dagen in Taormina en legde daar en op Isola Bella, tuinen aan die ze volstopte met follies.

Dit is de kust waar de eerste Griekse emigranten zich duizenden jaar geleden vestigden. Ze kwamen naar Giardini-Naxos, inderdaad vernoemd naar het eiland in de Cycladen waar ze vandaan kwamen. Ook de naam Taormina heeft is niet van Italiaanse oorsprong. Dat is niet vreemd, want de ‘ao’-combinatie kom je in die taal zelden tegen. Maar draai de delen ‘mina’ en ‘taor’ om en je komt tot een verwijzing naar de minotaurus. Inderdaad, ook de plaatsnaam Taormina is van Griekse origine.

Lang stilliggen op mijn strandstoel is er niet bij. Al snel begint het te kriebelen. Eerst wil ik een boottochtje rond Isola Bella maken. Die excursie wordt op het strand aangeboden. Ik schat dat een tochtje van amper een uur een tientje kost. Maar de prijs is vijftien euro, zo is het droge antwoord. Niet dat boot trouwens uitvaart, want ik ben de enige geïnteresseerde.

Dat is het euvel van Taormina. Het is toeristisch en dat betekent in Italië: duur. Als er een versie van Monopoly met alleen zuid-Italiaanse steden zou bestaan, dan zou de Via Umberto I de Kalverstraat zijn. In deze straat, die zich uitstrekt tussen drie stadspoorten, wisselen toeristische winkeltjes en poepsjieke shops elkaar af. In de etalages vind je sieraden van duizenden euro’s, of tassen van Gucci met een bedrag van minstens vier cijfers – voor de komma. Taormina is het domein van de jetset: Jim Kerr van Simple Minds opende hier jaren geleden een eigen boetiekhotel (fun fact: de groep heeft een album uitgebracht met de titel Néapolis, een verwijzing naar de oude Griekse stad bij Siracusa). En als ik de roddels moet geloven, zou Donald Trump hier regelmatig een dubieus dealtje hebben gesloten.

Maar Taormina in het algemeen en de Via Umberto I in het bijzonder zijn ook prachtig. Het is een fotogeniek straatje, met een paar kerkjes, strategisch verspreid over de lengte van de straat, en een pleintje met een prachtig uitzicht over de kustlijn van Sicilië, met op de achtergrond de Etna, waar als waarschuwing altijd een pluimpje rook uit lijkt te komen. ‘s Avonds struikel je er over de toeristen, of wordt de doorgang bemoeilijkt door een fotoshoot voor een trouwerij, of een modeshow op één van de pleintjes.

Het irritantste is dat de smalle straatjes worden geterroriseerd door grote en kleine jochies op scooters. Overdag gaat het nog, maar in de binnenplaats waar m’n B&B is gevestigd, springt een bewoner in één nacht ieder uur minimaal één keer op z’n scooter. Dat geldt elke keer gepaard met veel kabaal – want dat moet in Italië – al is het gerinkel van het kettingslot nog het vervelendst. Geen idee waar hij elk uur heen moet, maar het is Sicilië, dus ik vraag er maar niet naar. En dan zijn er nog de meisjes die me het bloed onder de nagels vandaan halen door tergend lang op één plek te blijven staan en met behulp van een selfiestick tien of twintig foto’s maken. Telkens als ik denk dat ze nu toch wel alle hoeken hebben gehad waarin ze zwoel op de foto kunnen kijken met de skyline van Taormina op de achtergrond, hebben ze toch weer iets anders bedacht. Ik nam me voor om het eerstvolgende Italiaanse tutje dat met haar selfiestick zat te spelen te photobomben. (Nee, dat heb ik niet gedaan).

Ook uit eten gaan is in Taormina schreeuwend duur. Een pizza kost niet veel (al is het geen Happy Italy), maar per persoon rekent een restaurant rustig twee euro per couvert, met nog een euro extra voor service, en dan nóg staat op het bonnetje vermeld of we de fooi niet willen vergeten. Het geldt voor alle restaurants in het plaatsje, dus je kunt er niet omheen. Nouja, de Ierse pub doet er niet aan mee, maar ik ben niet naar Sicilië gekomen voor fish ‘n chips en hamburgers. Zo’n schaamteloze geldklopperij was ik niet eerder in het middellandse zeegebied tegengekomen: noch op Kreta, noch op Madeira. Wel elders in Italië: in Rome.

De toeristen laten zich het maffiose gedrag van de lokale middenstand welgevallen. Misschien weten ze niet beter. En dat Griekse theater ligt zo idyllisch, zeker omdat de achterwand deels is weggebroken: het publiek heeft nu de Etna als decor. Die dramatische setting blijft geliefd; het theater is nog steeds in gebruik voor uitvoeringen van opera’s. En die gemeentelijke tuinen, met alle maffe follies van Trevelyan is een oase van rust.

Op de Etna: je blijft foto’s maken. En ‘s middags een verkoelende duik in de Alcantarakloof, waar het een kunst is om de andere toeristen heen te fotograferen.

Al sinds mijn aankomst keek ik op de Etna uit. Een bezoek had ik er tot deze dag nog niet gebracht. Naar de top kan je niet, dat is te gevaarlijk, maar je kunt wel dichtbij komen. Dat heb ik al eens bij de Haleakala gedaan. Nee, vandaag blijf ik wat dichter bij de voet van de vulkaan en ga ik met een jeep geregeld off road om oude lavastromen te bekijken. Dat is een geslaagde keus: onze gids Francesco is een gezellige prater die goed Engels spreekt en mijn jeepgenoten zijn een Nederlands stel met twee kinderen plus een Deens echtpaar. De wandelingen zijn niet al te uitdagend, maar off the beaten track: weinig andere toeristen. Francesco vertelt bij de eerste lavastroom over hoe deze in 1979 het dorp heeft verwoest. De lavastroom kwam tot stilstand bij een huis dat er nog steeds staat. In het puimsteen is een plaquette geplaatst ter herinnering aan een bewoner die met een bulldozer de lava te lijf ging. Hij overleefde het, al haalde z’n drieste actie niet veel uit.

Ook legt Francesco uit waarom de Etna ‘de goede vulkaan’ wordt genoemd: op de flanken is de grond zo vruchtbaar en in het warme, subtropische microklimaat van Sicilië schijnt de zon zo uitbundig dat er twee of drie keer per jaar geoogst kan worden. Vijf procent van de totale landbouwproductie van de EU is afkomstig van Sicilië. Met name de pistachenoten van Sicilië worden geroemd. Er wordt een lokale likeur geproduceerd met een alcoholpercentage tot 70%. En er is de wijnproductie. Zo heeft Mick Hucknall een wijngaard en produceert hier z’n eigen wijn: Il Cantante. ‘Zeker alleen rode wijn?’ vraag ik. Hij snapt de grap niet en begint Red Red Wine te zingen. Hij mijdt de problemen van Sicilië niet. 20% van de jongeren tussen de 16 en 24 jaar is werkeloos. Ze vertrekken naar elders in Italië of Europa, of volgen een tweede studie aan één van de vier universiteiten op het eiland. Vervolgens kunnen ze nog geen werken vinden, wat het wrange grapje oplevert dat Sicilië de best opgeleide werklozen van Italië heeft.

Later in de morgen bezoeken we een lavagrot, eeuwen geleden in gebruik om ijs in op te slaan. Tot voor kort was niet bekend waar de grot voor gebruikt werd, totdat iemand een gravure in Sint Petersburg van de grot als ijsopslagplaats trof. Daarna maken we een langere wandeling door één van de oude kraters, in de negentiende eeuw voor het laatst uitgebarsten. Het landschap is hier dor en leeg, bewoning mag maar tot 1200 meter hoogte en in tegenstelling tot de bewoners rond de Vesuvius houden de Sicilianen zich keurig aan die regel.

Hij vertelt over de G7-top, die eerder dit jaar werd gehouden in Taormina. Gekkenwerk, zo vindt hij. Over die smalle weggetjes naar boven met zeven regeringsleiders, elk met zo’n twintig bodyguards. Het heeft één voordeel: de weg naar het dorp is speciaal voor de top helemaal opgeknapt. Francesco verhaalt nog eens over de Amerikanen, die het liefst uit veiligheidsoverweging wat huizen hadden gesloopt. En over Trump, maar om hem wordt vooral heel hard gelachen. Niemand die hem hier serieus neemt. Dat blijkt wel als je een wandeling over de Via Umberto I maakt: geregeld kom je karikaturen van Trump tegen, al dan niet met een Italiaans ijsje (met twee of meer bolletjes) in z’n hand.

‘s Middags hebben we een Siciliaanse lunch in een wintersportoord op de Etna. We zitten hier zo hoog op de vulkaan dat het gebied een groot deel van het jaar wordt gebruikt voor de wintersport. Het moet een prachtig beeld zijn om op een winterdag vanuit Taormina of Catania uit te kijken op de Etna waarvan de top is geheuld in een dik pak sneeuw. Later in de middag maken we een verkoelende wandeling door de Alcantarakloof. Het water van de rivier komt rechtstreeks uit de bergen en is heel het jaar door ijskoud. Dat is even wennen, maar na een paar minuten zijn de scherpe steentjes op de rivierbodem het grootste ongemak. Dat en de overvloed aan andere toeristen die de idylle wat verstoren.

De Vallei van de Tempels van Agrigento. Oké, al die pilaren lijken op elkaar, maar het zandsteen contrasteert zo mooi met de blauwe lucht dat je foto’s blijft maken. Op de bovenste acht foto’s de tempels van Juno en Concordia, plus een doorkijkje door de oude stadsmuur. Daaronder heb je gaandeweg meer fantasie nodig om je de grandeur van het oude Akragas voor te stellen, met de resten van de tempels van Heracles, Zeus, en Castor en Pollux. En een vlindertje.

De Vallei van de Tempels bij Agrigento behoort tot het belangrijkste culturele erfgoed van Sicilië. Vandaar dat zelfs vanuit Taormina dagtrips worden georganiseerd, ondanks dat de reis zo’n twee keer drie uur in beslag neemt: Akragas, zoals de Griekse nederzetting heette, ligt in de zuidwesthoek van het eiland, Taormina aan de oostkust. De reis naar Agrigento gaat door hetzelfde glooiende heuvellandschap als naar Palermo eerder in de week. Hier worden graan en maïs verbouwd: Sicilië is al sinds de oudheid de graanschuur van Rome. Soms is tussen dat graan een veld met zonnepanelen te vinden, of staan op een heuvel windturbines. Voor de rest is het landschap leeg, met op hoge kliffen oude vestingstadjes als Enna, Caltanissetta of Caltagirone (het voorvoegsel ‘calta-‘ in de namen komt van ‘kalat’, het Arabische woord voor kasteel). De snelweg heeft ontelbaar veel tunnels en viaducten. Die laatste hebben om de honderd meter, ter hoogte van de pijlers, een rooster ter bescherming bij aardbevingen.

Agrigento is geen mooie stad, met een skyline die wordt vervuild door foeilelijke appartementencomplexen. Maar in zo’n flat heb je wel uitzicht op de tempels van Akragas, de in de vijfde eeuw voor Christus gestichte Griekse stad. Het was indertijd één van de rijkste steden van de oudheid. Volgens de overlevering hadden de inwoners ivoren meubilair, was er goud en zilver in overvloed en kregen zelfs huisdieren een luxe begrafenis. Tegenwoordig resteren alleen nog de tempels en een stuk stadsmuur: 90% van de stad is niet opgegraven – en dit gaat in de nabije toekomst ook niet gebeuren.

De Italianen lijken er drukker mee om de tempels die zijn uitgegraven en opgeknapt, zoals de tempels van Juno en Concordia, goed uit te lichten. En als ik de foto’s mag geloven (mijn touringbus gaat in de loop van de middag terug naar Taormina) zien met name de Dorische zuilen van de tempel van Concordia er bij nacht prachtig uit. Die tempels waar niet veel meer van over is vergen meer fantasie van de bezoeker. Met name de atlassen, die bij de tempel van Zeus als zuilen fungeerden, moeten er spectaculair uit hebben gezien.

Catania is opgetrokken uit weinig sfeervol zwart lavasteen, maar is een verrassend leuke stad, met veel aardige binnenplaatsjes. En, zoals overal op Sicilië, veel kerkjes. Het plafondje hierboven fotografeerde ik in de San Giuliano, net voor de kerk de deuren sloot voor de middagpauze.

Op mijn laatste dag in Sicilië besluit ik in de loop van de morgen alvast richting het vliegveld te vertrekken. Catania lijkt me een aardige plaats, m’n spullen kan ik kwijt op het treinstation. Dat blijkt tegen te vallen. Het bagagedepot is uitbesteed aan een commercieel bedrijfje, zo blijkt het uit het kaartje dat de chagrijnig uit haar ogen kijkende, ongeïnteresseerd kauwgom kauwende spoorbeambte in m’n handen duwt. Die bagage kan ik dumpen, maar daarvoor moet ik wel twintig hete minuten door de stad sjouwen. Typisch Italië: je kunt je tas achterlaten op een plek in de stad die niet op het busstation of op het treinstation zit, maar ergens in het niemandsland ertussenin. Er is dan ook helemaal niks te doen als ik het kantoortje – verrassend snel – vind. De medewerkster is uiterst behulpzaam en spreekt vloeiend Engels; beter dan alle gidsen die ik deze vakantie heb ontmoet.

Eenmaal van m’n last verlost begin ik Catania meer te waarderen. En dat terwijl ik tijdens m’n tocht met bagage nog heb overwogen rechtsomkeert te maken en de eerste de beste bus naar het vliegveld te nemen om daar dan maar de rest van de dag door te brengen –  geïrriteerd was ik over deze idiote constructie. Daar komt nog bij dat m’n reisgids niet veel goeds over Catania te melden heeft: je moet er vooral oppassen voor zakkenrollers en tasjesdieven, het is een stad die in de rest van Italië een reputatie van roversnest heeft. Maar ik vind Catania leuk. De zeelucht, de winkels met visspullen en de uit zwart lavasteen opgetrokken vervallen panden: ze geven de stad een heel eigen karakter.

De Duomo, begraafplaats van componist en lokale trots Vincenzo Bellini, ontbeert het kleurrijke plafondje waar ik altijd naar op zoek ben, maar op het plein voor de kerk staat een fontein met een alleraardigst beeld van een olifant, sinds eeuwen het symbool van de stad, en op een klein pleintje achter het Piazza del Duomo is een luidruchtige vismarkt bezig – de lucht komt me tegemoet. In de smalle straatjes eromheen wordt in groente en vlees gehandeld. Het leukste is dat veel van deze straatjes doorgangen hebben naar binnenplaatsen die soms prachtig zijn ingericht en soms zwaar zijn vervallen. Ik liep nieuwsgierig zo’n binnenplaats op en richtte m’n camera omhoog. Die foto alleen al is m’n tripje naar Catania waard. Een man kijkt uit een hoek toe en roept wat in het Italiaans naar me. Hij gebaart naar boven. Op een plank staan twee bouwvakkers te klussen. Ze zwaaien naar me.

In m’n geïmproviseerde wandeling door de stad kom ik langs diverse kerken, de meeste sluiten rond het middaguur hun deuren. In één kerk zie ik hoe een medewerker de lampen van de opgestoken (elektrische) kaarsen vlak voor de siësta uitdraait. Tussen de middag hoeven die niet voor het zielenheil van de gelovigen te branden.

Ik wil ruim op tijd op het vliegveld zijn, maar vergis me in de vertrektijd van m’n vliegtuig. Daardoor ben ik al veel te vroeg op het vliegveld van Catania. Jammer, want ik had graag nog een wandeling gemaakt naar de Villa Bellini, het park van Catania, gelegen aan de via Etnea. Inderdaad, die weg leidt tot de voet van de Etna. Een gemiste kans, maar wellicht voor een volgend bezoek.

Ja, Sicilië is prachtig. Het eilandgevoel heb ik er niet gekregen; daarvoor is het simpelweg te groot. Er is ook te veel te zien, dus met een weekje aan de oostkant red je het niet. Een volgende keer moet ik echt vliegen op Trapani, aan de westkant van het eiland. Van daaruit kan ik Palermo opnieuw bezoeken, dit keer wat uitgebreider, naar de Egadische eilanden varen of de ruïnes van Segesta en Selinunte bekijken. Het is er ook een stuk minder toeristisch dan Taormina, dat zich uit de markt prijst met z’n idiote prijzen. Misschien leidt de reis wel naar de Liparische eilanden. Want het eilandgevoel kreeg ik wel toen ik op Lipari was, en ik wegkeek op de andere eilanden van de archipel. Toen ik door die burcht die boven het dorp uittorent struinde, en me in het archeologisch museum verwonderde over de honderden amfora’s en miniatuur dodenmaskers.

Vlak nadat m’n vliegtuig is vertrokken uit Catania zie ik in de zee onder me een paar eilanden liggen. Een van de eilanden heeft een perfecte kegelvorm. Uit de top komt een klein pluimpje rook: Stromboli. Voor een volgende keer.

This entry was posted in Foto's, Reizen and tagged , , , , , , , , , , , , , , . Bookmark the permalink.