Doodlopers

Sport is building your mind.

Dat was de tekst op het T-shirt. Ik had het niet eens in de gaten gehad toen ik het, inmiddels zo’n slordige twintig jaar geleden, kocht. Ik lette niet op teksten op T-shirts. M’n moeder deed dat wel en ze had moeten grinniken toen ze het las. Toen ik het zelf ook in de gaten had, merkte ik op dat het in mijn geval ironisch was.

Sportief en ik gingen niet samen. Ik was zo’n jongen die altijd als laatste wordt gekozen bij gym. Veel te dik bovendien. Ik zat daar niet echt mee en ach, ik deed m’n best, maar met name hardlopen en ik zijn nooit goede vrienden geweest. De Coopertest was een twaalf minuten durende martelgang; vooral omdat ik na de warming-up al kapot was. Na afloop kreeg ik dan ook nog de hik, waar vast een medische verklaring voor te geven is, maar eerlijk is eerlijk: ik had een nul voor conditie. De shuttle run ging iets beter, omdat ik het net lang genoeg volhield tot trap 5,5. Hoezo zesjescultuur?

Tegenwoordig gaat het een stuk beter. Ik ben allang niet meer de vadsige, dikke puber van twintig jaar terug, eerder, om met Ruben Hein te spreken, een behaarde satéprikker. Maar het hardlooptrauma van de middelbare school zat diep. Zo diep dat ik, als ik een paar keer per week naar de sportschool ging bij cardio liever voor de veilige opties crosstrainer, hometrainer en roeimachine koos, zelfs als die laatste met enige regelmaat kapot bleek te zijn. Ik meed de loopband.

Maar er begon zich iets te ontwikkelen dat op een buikje leek – boven de 30 heeft alles de neiging om te gaan hangen – en dat wilde ik per se voor zijn. Wie ooit dik is geweest, houdt altijd de angst weer dik te worden.
‘Je kunt gaan hardlopen,’ zei de trainer. Hij knikte naar de loopband. ‘Dat is goed voor je cardio.’
Mja, dacht ik en m’n gedachten dwaalden af aan de laatste keer dat ik op een loopband had gestaan. Het was bij een expositie van het STRP Festival, waar ik een radioreportage maakte. Deze loopband was een technische innovatie die zich aanpaste aan het tempo dat jij liep. Wat er precies gebeurde weet ik tien jaar later nog steeds niet, wel dat ik binnen een paar seconden achter de loopband lag. Het moet spectaculair hebben geoogd, maar daar heb je weinig aan bij een radioreportage.

Toch, omdat ik de illusie heb ooit nog dat strakke goddelijke lichaam te krijgen – ijdelheid is zelfs mij niet vreemd – waagde ik me eraan. Eerst deed ik dit voor en na m’n circuitje krachttraining. Ik bedacht een soort intervaltraining met hardlopen en korte intermezzo’s van wandelen. Dat ging goed al speelde m’n linkerknie, m’n achilleshiel, soms op.

Zou ik ook vijf kilometer aan één stuk kunnen hardlopen? Niet met de ambitie om die afstand nog te verhogen, meer omdat het een te bevatten afstand was. Gezond bovendien, boven de ‘5K’ neemt de kans op blessures toe. Ik besloot één keer in de week te proberen die afstand te lopen. In de sportschool; ik had geen zin in pottenkijkers. Geld voor goede hardloopschoenen om buiten aan de slag te gaan had ik toch niet. De eerste keer dat ik het probeerde zette ik de loopband op 11,5 kilometer per uur. Ik hield het – tot m’n eigen verbazing – vol en was euforisch. Even dacht ik dat dit de mythische runners high was, totdat een ervaren hardloper me er fijntjes op wees dat je die echt niet krijgt na een schamele vijf kilometer. Nee, de euforie kwam voort uit het besef dat ik, die dikke puber die bij gym niks voor elkaar kreeg, nu toch maar mooi vijf kilometer kon hardlopen.

Ik hield het braaf vol. Elke week ging ik hardlopen op de loopband. Altijd vijf kilometer, met een of ander wanstaltig programma van TLC (hallo Say Yes To The Dress), Discovery (je zou vliegangst krijgen van alle afleveringen van Air Crash Investigation die ik heb gezien) of Comedy Central (ik heb voor het eerst een aflevering van Friends uitgekeken, simpelweg omdat ik geen kant op kon) als behang. Om niet constant op het display van de loopband te kijken hoever ik nog moest, sprak ik dan met mezelf af dat ik pas weer mocht kijken ná het volgende reclameblok, om dan te zien dat ik pas honderd meter verder was. Wekelijks voerde ik het tempo op, zodat ik telkens sneller klaar was. Uiteindelijk haalde ik 13,7 kilometer per uur. Het ging goed, al bleef hardlopen vooral een mentale uitdaging.

Begin dit jaar voerde ik het hardloopregime verder op: van één naar twee keer in de week. Nu ging ik op vrijdagmiddag, nadat ik had lesgegeven op een MBO, ook nog hardlopen. Niet om de decemberkilootjes eraf te trainen, maar omdat ik elke week als een berg opzag tegen dat lesgeven. Tegen hardlopen zag ik nog meer op dan tegen lesgeven, waardoor ik lesgeven een stuk minder erg ging vinden.

Het werd maart en ik dacht er steeds meer aan om naar buiten te gaan. Ik had het wel gehad met die loopband. Ik keek op een kaart van Eindhoven voor een geschikte route en vond er eentje vanuit m’n huis langs het Eindhovens Kanaal richting Geldrop met halverwege, bij de roeivereniging, een bruggetje. Dan weer teruglopend over het fietspad aan de andere kant van het kanaal zou ik op vijf kilometer komen. Ongeveer.

Begin deze maand was het zover. Eerst kocht ik een paar hardloopschoenen. Thuis kon ik niet wachten om erop uit te trekken. Ik trok de voordeur achter me dicht, stak de brede middenberm voor m’n huis over en snelde door de Van Minderhoutstraat richting Ruysdaelbaan. Ik had het gevoel dat van achter de gordijntjes en geraniums half Tongelre hoofdschuddend mijn drieste hardlooppoging gadesloeg. Toch, het ging niet onaardig. En beter nog, het verschilde niet eens zo gek veel van hardlopen op de loopband.

Ik had geen idee hoe hard ik aan het lopen was. Op het kanaal zag ik een roeiboot varen, voor me in de verte zag ik een man op een fiets die de roeiers aanmoedigde. Ik hoorde alleen m’n voetstappen en m’n eigen ademhaling.

Toen hoorde ik wat gegiechel. Twee tienermeisjes fietsten vlak achter me.
‘Meneer,’ riep eentje, ‘heeft u het niet koud?’
Fuck it, dacht ik, daar heb ik geen zin in. Ik schudde nee. Opnieuw gegiechel achter me. Ik liep door. Na een tijdje hoorde ik niks meer en keek ik voorzichtig achterom. De meisjes waren verdwenen.

‘Het leuke van buiten hardlopen is dat je je op een punt kunt richten,’ had een collega gezegd.
Ammehoela, dacht ik. Het enige dat ik zag was die lange, lange weg langs het kanaal. Dat bruggetje, halverwege m’n route, was een fata morgana. Telkens als ik dacht dat ik er bijna was, verdween het weer achter de horizon. Toen ik uiteindelijk tóch het bruggetje had gehaald, bleek het een veel te steile kuitenbijter te zijn. Ik holde aan de andere kant van het bruggetje naar beneden en ging wandelen. Ik was te hard van start gegaan en moest dat nu bekopen: een beginnersfout.

Amateur, vloekte ik van binnen. Ineens schoten die eindeloze Coopertests van de middelbare school door m’n hoofd. Dat waren ook twaalf minuten van wandelen en strompelen, met tussensprintjes van hooguit een halve minuut tussendoor om de gymleraar een plezier te doen.

Ik begon weer langzaam te rennen. Twee eenden staken het fietspad over. Een hardloopster kwam me tegemoet en groette me. Ik groette terug. Hardlopers zijn net als motorrijders, met hun eigen codes, bedacht ik. Weer zag ik een eindeloze weg voor me. Ik telde de bomen langs het kanaal en sprak met mezelf af: bij de volgende boom kijk ik op het display. Maar ja. Welk display? Bij de kruising bij de rondweg moest ik inhouden, daarna liep ik aan één stuk door. Op de Kanaaldijk, bijna thuis, zag ik een auto bij de voedselbank stoppen waar, toen ik hevig bezweet langsliep, net de burgemeester uitstapte voor een werkbezoek. Vlak bij m’n huis werd ik bijna aangereden. Thuis pakte ik wat te drinken en kreeg een hoestbui. Daarna kreeg ik de hik, die nog twee uur aanhield.

Hardlopen is léuk joh.

De volgende dag ging ik naar de sportschool.
‘Ik zag je gisteren bij de Leenbakker lopen,’ zei de trainer. ‘Ik dacht nog: die Guido is goed bezig.’
Ik zei dat ik daar zelf iets anders over dacht.

Tegen een vaste klant van de sportschool vertelde ik over m’n eerste hardlooppoging in de buitenlucht. Hoe ik vol enthousiasme was begonnen, maar al snel mezelf was tegengekomen.
‘Jeugdige onbezonnenheid,’ grapte ik tegen m’n medesporter, anderhalf jaar ouder dan ik.
Hij moest lachen.
‘Dat heb je de eerste keer. Maar na vier of vijf keer hou je het wel vol. Dan kan je beter doseren,’ vertelde hij.

Na een dag begon het te kriebelen. Ik wilde weer. Ik moest wel, want ik wilde niet terug naar de loopband en m’n regime van twee keer in de week hardlopen koste wat het kost volhouden. En die tweede keer ging ik wél die volle vijf kilometer blijven rennen.

Die tweede keer was de weersverwachting miezerregen, maar dat deerde me niet. Ik liep mezelf wel warm (ja echt, giechelmeisjes). Ik snelde na m’n werk naar huis, kleedde me om en rende de voordeur uit. Ik liep dezelfde route als de vrijdag ervoor, maar besloot iets langer de Ruysdaelbaan aan te houden, waardoor het stuk langs het kanaal (heen althans) minder lang viel. Ik merkte al snel dat ik het tempo van de loopband te pakken had. Het ging lekker. Ik rende voorbij begraafplaats Sint Calixtus (waar je een bepaalde symboliek in kan zien). Toen ik het woonwagenkamp passeerde groette ik een bewoner die de postbus leeghaalde, het bruggetje viel dit keer veel minder zwaar, maar weer was er die lange weg terug langs het kanaal. Een stemmetje in m’n achterhoofd bleef maar zeuren: ‘Hou toch op met die onzin. Dit is toch nergens voor nodig? Ga toch wandelen.’

Ik realiseerde me het voornaamste nadeel van buiten hardlopen. Bij een loopband móet je wel door. Maar als je buiten rent is er telkens de verleiding om te stoppen, een verleiding die bij elke stap groter wordt.

Bij de kruising met de rondweg kon ik doorlopen en ik kreeg de geest. Nog maar een klein stukje en ik was weer thuis. Ik zette een eindspurt in en keek thuis op m’n telefoon hoelang ik over m’n rondje had gedaan. De teller bleef staan op 22 minuut 30. Dat is dezelfde tijd die ik in de sportschool nodig heb voor m’n ‘5K’.

Inmiddels ben ik een paar weken verder. Het gaat nog altijd met horten en stoten, maar ik heb de flow te pakken. Ik heb helemaal geen last meer van m’n knie en ik vind het zowaar leuk. Nouja, als ik klaar ben. Ik heb zelfs m’n rondje uitgebreid, uit angst dat ik de eerste paar keer de vijf kilometer misschien net niet had gehaald (ik doe niet aan hardloopapps). Het kan dus best zijn dat ik nu zes of zeven kilometer loop. Het is geen halve marathon, laat staan een hele, maar toch.

Hoe was de tekst op dat T-shirt ook alweer?

This entry was posted in Eindhoven, Overig and tagged , , , . Bookmark the permalink.

4 Responses to Doodlopers

  1. Frances says:

    Goed bezig! En wist je trouwens dat het toegangsgebouw van de begraafplaats St. Calixtus ontworpen is door de architect W.F. van de Kerkhof (misschien familie van…)?

  2. Anonymous says:

    Leuk geschreven Guido en goed bezig!

  3. Juutje says:

    Leuk Guido! Goed bezig! Kom een keer hier lopen. Kun je richting Genneper parken of Stratumse heide. Is veel leuker dan dat saaie kanaal ????

    • Guidje says:

      Als ik met Esmee of Veerle moet trainen voor de City Run, kom ik wel lopen in de Genneper Parken. Een route langs het kanaal is misschien niet de meest inspirerende, het is wel lekker dichtbij. 😉

Comments are closed.