Je rijdt van het rampje af, over het middenstuk, dan beweeg je je achterste voet naar je tail, je gaat door de knieën, leunt in de wand, drukt op je tail en maakt een draai met je schouders. De zwaartekracht doet de rest. No biggie.
Of ik nog goede voornemens voor 2019 had.
‘Jazeker,’ antwoordde ik, ‘ollie, indroppen op zaal, een betere afzet en de kickturn.’
M’n gesprekspartner zuchtte, waarop ik zei: ‘Oké, en verder de jaartitel in de pubquiz prolongeren en vrijgezel blijven. Maar dat lijkt me niet zo moeilijk.’
Inmiddels ging dat skateboarden best aardig. Ik vloog nog steeds niet elegant door de hal, zo miste ik vooral snelheid en overtuiging, maar die volgden nog wel. Het beste advies dat ik na een paar weken van een andere (bejaarde) skateboarder had gekregen was dat ik de tijd moest nemen. Dat klopte. Ik voelde me steeds zekerder, wat zich uitte in het feit dat ik bij steeds meer trucjes en ramps niet langer dacht ‘no way’ maar ‘kom maar op’. Dat leek me vooruitgang. Daar kwam nog bij dat ik steeds vaker de straat op ging om te oefenen. Medeskateboarder (en personal coach) Sjors en z’n vriendin oefenden geregeld op het Stadhuisplein, ik ging ook de sk8ter boi uithangen en op m’n afzet oefenen, want die was – het was niet voor niets een voornemen voor 2019 – pretty lame.
Omdat het steeds lekkerder ging, leken die vier skateboardtrucjes me haalbaar. Op de ollie (simpel gezegd: je skateboard laten springen) had ik al eens geoefend. Het is zo’n beetje het bekendste trucje, maar zeker niet het makkelijkste.
Alhoewel.
Een paar maanden terug had een collega me een lift gegeven naar de skatehal, omdat hij z’n stiefzoon moest ophalen die daar een middag had gespeeld met z’n stuntstepje.
‘U doet het al best goed voor iemand die net begonnen is,’ had de jongen gezegd toen hij me bezig had gezien. Dat was enorm beleefd van ‘m, omdat ik er op dat moment nog echt weinig van bakte. Toen hij daarop vroeg of hij m’n skateboard even mocht lenen kon ik natuurlijk niet weigeren. Vervolgens liet hij pal voor m’n ogen een ollie zien. Cool.
Een paar weken later werkte ik me een avond in het zweet in de skatehal om de ollie onder de knie te krijgen, waarbij ik enthousiast werd gecoacht door een ervaren skateboarder die me telkens toeriep dat ik ‘m bíjna had. Omdat bijna niks is, stelde hij voor dat ik me vast zou houden aan de reling en het dan nog eens zou proberen. Pas toen lukte het. Ook later, thuis, op een kleed om te voorkomen dat m’n board zou wegrijden én omdat het laminaat nogal glad is, zag ik tot m’n schrik (en blijdschap) terwijl ik met een half oog Met het Mes op Tafel terugkeek, m’n board ineens dertig centimeter van de grond loskomen.
Deze ollies telden niet. Je kunt ‘m pas als je dat ding zonder hulpmiddelen van de grond krijgt. Ik was zo obsessief met die ollie bezig dat ik dreigde te vergeten wat ik leuk vind aan skateboarden, simpelweg rondrijden, en dus besloot ik ‘m even te parkeren.
Afzetten was een ander heikel punt. Dat die belabberd was werd pijnlijk duidelijk als ik filmpjes zag die familie en vrienden hadden gemaakt terwijl ze eens kwamen kijken in de skatehal. Goedbedoeld, maar mij viel, immer de optimist, meteen op wat ik nog níet kon. Het ergste vond ik m’n afzet. Heel voorzichtig, lafjes, alsof ik zo snel mogelijk op dat board wilde stappen, reed ik naar de bovenkant van een hellinkje. Het deed pijn aan m’n ogen.
Indroppen deed ik elke week al tijdens de les in de instructieruimte. Dat was van een rand van amper een halve meter hoog (al voelde het zeker de eerste paar maanden als een tientallen meters diep ravijn). In de hal zijn randen van enkele meters hoog, ook de laagste gaat al richting een meter. Al dropte ik tegenwoordig zonder hulp van de instructeur in, ik wisselde nog geregeld een paar goede drop-ins af met een half mislukte poging, waarbij ik de wieltjes van m’n skateboard akelig langs de rand hoorde glippen.
‘Met de schouders naar voren leunen, dat weten we toch?’, riep de instructeur na weer zo’n belabberde poging.
‘Nee joh, ik doe maar wat. Dat is juist de ellende,’ was dan m’n droge antwoord.
Dat was natuurlijk niet waar. Ik wist wel waar ik mee bezig was, maar kon niet verklaren waarom ik na een paar goede pogingen ineens weer zo’n belabberde drop-in afleverde. Daardoor voelde me ik nog niet zeker genoeg om in de hal in te droppen. Dat wilde ik wel graag; met een drop-in genereer je snelheid, maar op dit moment was de kans groter dat ik een stervende zwaan zou imiteren dan dat ik enigszins gracieus zou indroppen.
En dan was er nog de kickturn. Voor de leken onder u: je rijdt met licht gebogen knieën een wand in, op het hoogste punt druk je op de tail van je board, je maakt een draai met je schouders, je board draait 180 graden et voilà: je rijdt weer naar beneden. Ik zag iedereen in de skatehal het constant doen, dus zo moeilijk kan het nu ook weer niet zijn. In de les oefenden we geregeld op de kickturn. Ik reed dan de wand in, deed braaf wat van me verwacht werd en de instructeur gaf me een zwiep mee. Dat ging zo goed, dat eind vorig jaar een instructeur opmerkte dat ik de kickturn best zelf kon. Uh-uh, dacht ik.
Toch. Ik had het gestuntel van de eerste paar maanden achter me gelaten en er waren momenten dat ik best chill op m’n board door die zaal reed. Ik kon zelfs al wat trucjes.
Nouja. Eén trucje. Een 180 fakie turn.
Een wat? Bij een 180 fakie turn rij je achterstevoren, duwt met je achterste voet op je tail en draait met je schouders, zodat je niet meer fakie (achteruit) rijdt, maar vooruit. Tijdens een les kreeg ik als tip om een hellinkje op te rijden, achteruit te rijden en op een vlak stuk in de hal de draai te oefenen.
Dit kon ik met een beetje commitment wel leren. Op een rustige zondagmiddag ging ik aan de slag. De eerste pogingen mislukten. Ik maakte een draai van negentig graden, hoogstens. Ik bleef doorgaan: knieën licht gebogen, met de voet op de tail duwen en een draai maken met de schouders. Na veertig, vijftig pogingen begon ik richting de 120 graden te gaan. Eerst stond ik daarbij zo wankel dat ik van m’n board viel, maar gaandeweg had ik steeds meer grip. Ik denk dat ik zo’n honderd pogingen verder was toen ik ineens tot m’n eigen verbazing een draai van 180 graden maakte. Een zwaluw maakt geen zomer – de tien pogingen daarna mislukten weer – maar na nog eens honderd pogingen lukte het vaker wel dan niet. Het stelde niks voor, maar toch. Ik kon een trucje.
Socialemedialoze Frances kwam kijken en zag me aanklooien met de 180 fakie turn.
Begin januari deden we weer kickturns in de les. En weer merkte een instructeur op dat ik die best alleen kon. Oké, dacht ik, ze hebben er voor doorgeleerd, dus misschien kán ik ‘m inderdaad wel. Die 180 fakie turn was me toch maar mooi gelukt.
De week erna waagde ik een poging. Voordat ik naar de skatehal reed, ging ik op m’n skateboard in de huiskamer staan en nam ik de stappen door.
‘Je rijdt naar de wand, knieën gebogen, achterste voet op de tail, je leunt in, op het hoogste punt duw je op je tail en maak je een draai met je schouders,’ zei ik hardop tegen mezelf.
Dit ging me lukken.
In de hal reed ik van een ramp af aan de ene kant van de zaal, reed over een lang middenstuk waarbij de vloer even omhoog en weer omlaag gaat (om aan te geven dat ik tegenwoordig echt wel iets kan, dit waren de hellinkjes die ik de eerste weken doodeng vond; nu rijd ik er probleemloos overheen) om aan de andere kant van de zaal in de wand te eindigen. De eerste paar keer deed ik niets meer dan inleunen; in de wand rijden, mee leunen, achterstevoren naar beneden rijden. Bij voldoende vaart deed ik om het helemaal af te maken m’n 180 fakie turn op het vlakke deel. Daarna reed ik weer terug naar de bovenkant van de ramp aan de andere kant van de zaal. Dit was de warming-up.
Na een half uur deed ik een eerste poging. Ik reed van de ramp af, bewoog m’n achterste voet langzaam naar de tail van m’n board, reed de wand in, drukte op het hoogste punt de tail in en maakte een draai met m’n schouders. Een halfslachtige poging; ik was nog te gespannen. Ik probeerde het opnieuw, met meer overtuiging. Het mislukte weer jammerlijk. Telkens kwam m’n board amper tot een draai van 90 graden, waarbij dat ding tot overmaat van ramp wegschoot en tussen de vuilcontainers aan de zijkant van de baan eindigde. Dit gebeurde nog een aantal keer, tot ik er genoeg van had om telkens m’n board tussen de kliko’s uit te vissen.
‘Commitment Guido, commitment. Er zijn pros die er een half jaar over hebben gedaan om de ollie te leren. Doorzetten, je kunt het,’ zo sprak ik mezelf moed in. ‘Zei niet laatst nog een instructeur dat skateboarden één van de moeilijkste dingen is om te leren?’
Maar de weken erna ging het niet beter, voorafgaand aan de les op donderdag, of op zondag, terwijl m’n personal coach tips gaf: meer door de knieën, meer commitment, meer met de schouders draaien. Ik volgde alle adviezen zo goed mogelijk op. Als ik naar de wand reed praatte ik mezelf keer op keer, en allengs steeds geïrriteerder, moed in (andere skateboarders keken af en toe verbaasd mijn kant op): ‘Oké. Voet op de tail. Inleunen. Door de knieën. Op het hoogste punt draai je met je schouders. Kijk waar je heen gaat en dan land je… niet.’
Telkens eindigde m’n skateboard weer tussen de containers. Ik zag de hele exercitie steeds somberder in.
‘Ever notice that sometimes when you care less about something, you do better at it? Notice how it’s often the person who is the least invested in the success of something that actually ends up achieving it? Notice how sometimes when you stop giving a fuck, everything seems to fall into place?’
Mark Manson schrijft het in The Subtle Art of Not Giving a Fuck. Misschien heeft ie gelijk. Misschien moest ik wat minder graag willen en er wat relaxter in staan. Misschien was ik verkrampt, te eager, niet chill genoeg om die kickturn te maken. Ik besloot een keertje andere dingen te doen tijdens een bezoek aan de skatehal. Dingen die ik wel kon en durfde.
Maar een les later probeerde ik het opnieuw. Weer mislukte het. Ik stampvoette van frustratie, had het liefst wat krachttermen op vol volume door de skatehal geschreeuwd en m’n skateboard tussen de vuilcontainers gesmeten.
‘Je zit er echt heel dicht bij,’ zei m’n personal coach dan, terwijl hij even later nog eens een perfecte kickturn liet zien.
De lijst goedbedoelde adviezen van instructeurs en andere skateboarders werd intussen steeds langer:
– zet je voet verder op de tail
– meer inleunen
– meer met je schouders draaien
– leun wat meer naar voren
– zet je voet minder ver op de tail
– meer druk op je voorste voet
– oefen op een andere wand in de zaal
– ga verder door je knieën
– druk je tail wat minder ver in
– schuin insturen
– leun wat meer naar achteren
Niets hielp.
Inmiddels had ik m’n leskaart voor wat extra euro’s omgeruild voor een abonnement (of, zoals dat daar heet, een abbonement). Twee keer in de week werd vier keer in de week oefenen in de skatehal, wel altijd op de rustige momenten, want ik wil niemand voor de voeten lopen, plus de keren dat ik op het pleintje voor m’n huis rondreed want ja, ik had me eindelijk over m’n schroom heen gezet en reed (met herriemuziek op m’n koptelefoon op vol volume zodat ik niks van m’n omgeving mee zou krijgen) m’n rondjes. Ik wilde dit leren en dat lukt alleen als je oefent, heel veel oefent.
Al begon ik de indruk te krijgen dat de kickturn bij mij fysiek onmogelijk was. Het enige dat steeds beter ging was m’n afzet, omdat ik telkens weer naar die ramp aan de andere kant van de zaal terug moest skateboarden.
De wand. Inmiddels staat de teller op meer dan vierhonderd mislukte pogingen.
Tijdens de les delen de instructeurs de groep meestal in tweeën. De leerlingen die al een jaar of langer bezig zijn (of die aanleg hebben), plus de beginners. Van die beginnersgroep ben ik dan weer wat verder, waardoor ik een beetje tussen wal en schip val. Ik krijg dan wel eens de vraag met welke groep ik mee wil, maar door schade en schande wijs geworden kies ik dan de beginnersgroep; beter voor m’n zelfvertrouwen.
Dat ik toch wat verder ben merkte ik toen we vorige week tijdens de les weer oefenden op de kickturn. We reden om de beurt van een hellinkje af richting een wand. Mijn medeleerlingen komen daarbij nog niet heel hoog, maar doordat m’n afzet inmiddels heel behoorlijk is, kom ik wél vaak hoog in die wand. Dat is heel cool, maar bij één poging schrok de instructeur en gaf me een zwiep mee waardoor ik een te grote draai maakte en naar beneden viel. Ik landde met beide knieën op de zijkant van m’n skateboard en ging door de grond van de pijn. Zeker omdat ik een paar dagen eerder, tijdens een avondje oefenen op het skatepleintje bij het havenhoofd, al hard op m’n rechterknie was gevallen.
‘O sorry,’ zei de immer chille instructeur, nu zelfs een beetje geschrokken, ‘gaat het?’
‘Ja hoor,’ antwoordde ik met een van pijn vertrokken gezicht terwijl ik terug naar het hellinkje liep.
Afgelopen donderdag had ik tijdens de les een andere, derde instructeur. Ik reed van de verhoging af richting de wand. Net als de andere keren gaf de instructeur me weer een zwiep mee. Na een paar keer sprak hij de woorden die ik inmiddels niet meer kon horen: ‘Jij kunt dit best alleen.’
‘Ha,’ schamperde ik, ‘dat hoor ik al weken. Het is me nog steeds niet gelukt.’
‘Blijven proberen,’ antwoordde hij.
Dat vond ik makkelijk gezegd. Hoe lang moest ik op dezelfde weg door blijven gaan zonder ook maar enige progressie te boeken? Het was duidelijk dat ik iets niet goed deed. Ik voelde me een enorme schlemiel. Ik stelde me voor dat áls het een keer goed zou gaan een luid gejuich in de hal zou losbarsten. Al was het maar omdat iedereen wekenlang m’n vreselijke gestuntel aan had moeten zien.
Deze zondag was ik eens niet als eerste in de skatehal. Terwijl ik m’n helm opzette en elleboogbeschermers aantrok zag ik dat een andere, wat oudere skateboarder al bezig was.
‘Hoi,’ riep hij, ‘ik ben van het bejaardenklasje.’
‘Ha,’ antwoordde ik, ‘ik ook.’
Hij keek me verbaasd aan, vertelde dat hij zes weken terug was begonnen en bleek een uur later les te hebben. Vervolgens dropte hij in om even later aan de andere kant van de hal een kickturn te maken. Ik zag het hoofdschuddend aan.
‘Voor iemand die net begonnen is, doe je het al heel behoorlijk,’ zei ik.
‘Ik deed al aan wakeboarden,’ zei hij.
Welja, dacht ik, daar hebben we er weer eentje die nooit heeft geskateboard maar wel ‘iets anders’ heeft gedaan en na anderhalve maand al verder is dan ik. En dan deed ie ook nog eens een kickturn. Ik mopperde dat ik ruim een maand bezig was en het niet wilde lukken.
‘Je moet op een vlak stuk gaan staan, op je tail drukken en dan je board vooruit draaien. Elke keer zet je je board neer en zo maak je rondjes, steeds sneller,’ gaf hij als tip.
Ik zag niet in hoe mij dit hielp met de kickturn, maar na honderden mislukte pogingen was ik de wanhoop nabij. En dus ging ik rondjes rijden, steeds sneller.
‘Je moet wat meer door je knieën gaan,’ zei hij terwijl hij van een afstandje toe keek.
Ook dat deed ik. Ik bleef draaien totdat het voelde of m’n linkervoet in brand stond en ik duizelig was van de rondjes. Hoe ging mij dit in godsnaam verder helpen met de kickturn?
Even later zag ik ‘m in een halfpipe de ene na de andere kickturn maken. Ernaar kijken voelde als masochisme.
Ik zocht een afgelegen skatebowl waar ik eerder met Sjors had geoefend. Hier kon ik rustig in een wand rijden en proberen een kickturn te maken. Ik deed tien, twintig, dertig, veertig, vijftig pogingen. Ze mislukten allemaal. Na een uur droop ik af.
‘Failure is the way forward,’ schrijft Manson. Yeah right, dacht ik, die heeft makkelijk lullen. Hij heeft niet tevergeefs vierhonderd pogingen gedaan om een trucje te leren.
‘Kutkickturn,’ zei ik tegen mezelf terwijl ik naar huis fietste, en ik besefte dat in het woord kickturn het woordje kut zit verborgen. Dat kan geen toeval zijn. Daarna bedacht ik allerlei martelmethodes voor de eerstvolgende skateboarder die tegen me durft te zeggen dat ik dit trucje echt best zelf kan, of dat ik het bijna onder de knie heb.
Het enige dat ik nog niet heb geprobeerd is de frustratie van me af bloggen. Eens kijken of dat helpt.
Ik zou het bij schrijven houden….????
Ownee, ik blijf stug doorgaan. Ik maak zeker vorderingen. Behalve dan die vermaledijde kickturn. Maar ook die gaat lukken, ergens voor 2087.