Vogel

Eerst dacht ik dat ik het niet goed had gezien, dus ik ging op m’n hurken zitten. Toen floepte er een zacht, maar niettemin welgemeend ‘pardon?!’ over m’n lippen.
Op de stoep lag het puntgave lijkje van een babyvogeltje.
Achter me verscheen een jonge vrouw, ze zag me kijken en had m’n gemompel opgemerkt. Ze keek over m’n schouder mee en schrok niet, maar constateerde nuchter glimlachend: ‘Ow. Dat verwacht je niet.’

De vrouw stapte in een auto en reed weg. Ik wachtte, want ik wilde een foto maken van het lijkje. Ik keek omhoog. Zou het vogeltje uit een nest zijn gevallen? Of zijn geduwd door een broertje of zusje? Van je familie moet je het hebben. Maar waar zou dat nest dan zijn? De huizenrij aan de ene kant was een paar meter verder en aan de andere kant van de stoep lag de straat met daarachter een park, waar ter hoogte van deze plek niet eens bomen stonden. En dan nog, het lijkje was puntgaaf. Je zou verwachten dat er minder van over zou zijn geweest, mocht het van grote hoogte zijn gevallen.

Dat overdenkend maakte ik een foto; ook ik ben een ramptoerist.

Thuis dacht ik na over het gebeuren. Had ik het vogeltje mee moeten nemen? Ik ben niet snel ergens vies van, maar met blote handen het lijkje oppakken had ik niet graag gedaan. Daarbij, wat had ik ermee moeten doen? Ik heb geen noemenswaardige tuin waar ik het had kunnen begraven. Hooguit had ik het in de bosjes kunnen leggen, dan was jonge kinderen de aanblik bespaard gebleven. Aan de andere kant: de dood hoort bij het leven. Laat de natuur maar z’n gang gaan.

Toch vroeg ik me af of ik het juiste had gedaan en ik postte de foto in de familie-app: wat ik nou weer ben tegengekomen.
‘Heb je het niet meegenomen?,’ vroeg iemand.
‘Nee, waarom zou ik,’ reageerde ik, en liep het gedachteproces dat ik net had doorlopen nogmaals na.
‘Bijvoederen,’ stelde iemand voor.
‘Bijvoederen? Hij is dood,’ reageerde ik bruusker dan bedoeld.

Maar even twijfelde ik. Was het vogeltje wel echt dood? Ik keek naar de foto en bedacht dat ik een paar minuten bij dat lijkje had gestaan. Al die tijd had ik niks zien bewegen.

Toen ik ’s middags naar de stad liep, nam ik een andere route. Ik wilde het lijkje niet zien. De natuur z’n gang laten gaan: soit, maar ik hoefde niet op de eerste rang te zitten. Misschien was iemand er per ongeluk op gaan staan, had een hond eraan gelikt, of waren kinderen ermee aan het spelen. Dat volmaakte lijfje, het primitieve snaveltje, de onvolgroeide vleugeltjes, de oogjes dicht en dan vies of half aangevreten, nee.

Maar de volgende dag was ik het voorval alweer vergeten. Totdat ik na het boodschappen doen de plaats delict naderde. Op de grond zag ik grote vliegen op een hoopje zitten. Toen ik dichterbij kwam, vlogen ze weg.

Van het lijkje was niks meer over.

This entry was posted in Eindhoven and tagged , . Bookmark the permalink.