Tourtoto

Ik kan niet zeggen dat ik een groot wielerliefhebber ben. Maar nu de Tour de France bezig is, zet ik toch de TV aan, al is het maar voor leuke weetjes over kasteelruïnes, bergmassieven en oude kerkjes. Of Tom Dumoulin of Bauke Mollema gaat winnen: leuk, maar het boeit me niet zo.

Dat is wel eens anders geweest. M’n moeder werkte jarenlang op de administratie bij DELA. Ze organiseerden daar elk jaar een Tourtoto en ik wilde meedoen. Ik had allicht meer succes dan met de voetbaltoto. Daar had ik één keer aan meegedaan, bij het EK van 1996. Ik vulde bloedserieus in dat Duitsland laatste zou worden in de poulefase, dus toen m’n moeder het formulier bij de organisatie inleverde, kreeg ze als reactie ‘of ik meedeed voor de poedelprijs’. Duitsland werd dat jaar Europees Kampioen, waarmee m’n carrière als gevierd voetbaltotodeelnemer al in de knop was gebroken.

Misschien lag de Tourtoto me beter. Het format was simpel: je geeft vijftien renners op. Eindigt één van je renners in een etappe in de top-10, dan krijg je daar punten voor. Daarnaast krijg je nog wat (verwaarloosbare) punten voor elke dag dat een renner uit je team in de top-3 van het algemeen klassement staat.

Het kostte een paar jaar voor ik de ideale samenstelling van m’n team doorhad: zo’n acht à negen sprinters, plus nog zes klassementsrenners voor in de bergen. Maar toen ik de code had gekraakt, deed ik serieus mee voor de dagprijs. Die was tien gulden en aangezien deelname tien gulden kostte, was m’n doel één keer de dagprijs te winnen, zodat ik financieel quitte zou spelen. Dat lukte, al moest ik regelmatig de dagprijs delen. M’n team Il Elefantino bestond voor een groot deel uit dezelfde obligate lijst sprinters die andere deelnemers ook instuurden: Cipollini, Zabel, McEwen, O’Grady, Steels, Cooke, Blijlevens.

Ik wist natuurlijk amper iets van wielrennen. Wel las ik alle voorbeschouwingen, en vlak voordat ik m’n lijstje renners moest inleveren, spelde ik ook nog de tv-gids uit. Daar stond bij elke etappe een korte toelichting van Mart Smeets of Jean Nelissen. Zij noemden daarin namen van kanshebbers voor etappewinst. Ook zij kwamen vaak niet verder dan de clichés, maar één keer noemden ze een naam die me niks zei: Jimmy Casper. Een sprinter, zo maakte ik op uit de context. Ik nam ‘m, naast de usual suspects, op in m’n team.

De eerste week van de Tour de France hield ik nauwlettend de uitslagen in de gaten. Ik verwerkte alle gegevens minutieus op een A4’tje ruitjespapier. M’n sprinters haalden netjes de top-10, zelfs die Casper pikte puntjes mee door een paar keer als negende of tiende te eindigen.

Na een paar dagen kwam m’n moeder thuis met goed nieuws: ‘Je hebt de dagprijs gewonnen.’
Ik was trots. Die trots werd nog groter toen ze een dag later opnieuw goed nieuws had: ‘Je hebt weer de dagprijs gewonnen.’
Dit ging lekker. Ik voerde zelfs het algemeen klassement aan. Het goede nieuws bleef komen, want een paar dagen later had m’n moeder weer tien gulden voor me. En geen enkele keer hoefde ik die dagprijs te delen.
‘Maar waarom win ik toch steeds?,’ vroeg ik m’n moeder. Ik hield m’n eigen score bij, maar had geen idee wat de andere deelnemers scoorden. Kon ze geen uitdraai maken van het spreadsheet met de puntenaantallen?

Ze vroeg het na bij de organisatie: ‘Ja, zeiden ze, Guido heeft alle grote sprinters. Maar hij heeft als enige die Jimmy Casper. Daar wint hij elke keer op.’

De overall titel in de Tourtoto heb ik niet gewonnen. Dat is me ook de jaren erna niet gelukt. Maar dankzij Jimmy Casper heb ik m’n inleg dubbel en dwars terugverdiend. Ik ben z’n naam nooit vergeten. Wat zou hij tegenwoordig doen?

This entry was posted in Overig and tagged , , . Bookmark the permalink.