In haar oneindige wijsheid, en dit meen ik zonder enige ironie, heeft de gemeente besloten deze tweede lockdown de skate-objecten wél op het Stadhuisplein te laten staan. Misschien hebben de boze doch beleefde e-mails die ik vorig voorjaar naar de gemeente stuurde geholpen. Althans, dat denk ik dan maar. Helemaal gerust ben ik er niet op, en daarom benader ik het Stadhuisplein telkens met grote behoedzaamheid. Er is niks treuriger dan onverhoeds geconfronteerd te worden met een paar oneerbiedig op elkaar gegooide skate-objecten in het Anne Frankplantsoen, afgezet met een hekwerk.
Vooralsnog kan ik op het Stadhuisplein skaten. Iets dat de afgelopen weken, toen de temperatuur de twintig graden enkele keren zorgwekkend dicht naderde, dan ook in groten getale gebeurde. Misschien was de drukte iets te groot, dus af en toe kwam de politie kijken. Ik weet vrij zeker dat hier en daar een coronaregel wordt overtreden, maar de gemeente is verstandig genoeg dit oogluikend toe te staan. Wijsheid komt met de coronajaren.
Als ik op het Stadhuisplein ben, zoek ik een rustig plekje aan de zijkant van het plein op, waar ik dan op m’n manuals oefen. Of ik werk aan m’n ollies. Ik heb niet de illusie dat ik beide trucjes komende tijd nog onder de knie krijg. Althans, niet voordat de skatehal weer open is, of ik onder het Strijps Bultje weer lessen kan volgen. Ik heb die lessen nodig om me een schop onder de kont te geven. Daarom heb ik voor m’n veertigste verjaardag een privéles olliën gevraagd. Wordt het toch nog een beetje een leuke dag.
Tijdens één van die sessies zag ik onder het oorlogsmonument op een hoek van het plein iemand zitten. Met lange haren, woeste baard en dito snor, en gekleed in een oude jas van de legerdump oogde hij als een zwerver. We maakten oogcontact en groetten elkaar. Terwijl ik verder skatete drong het tot me door dat het m’n eerste skateleraar was, door Henk van Straten in Berichten uit het Tussenhuisje treffend omschreven als ‘zesentwintig, lang haar, muts, vaak stoned’. Toen ik die passage eens in de groepsapp van bejaarde skaters deelde, wist iedereen over wie het ging. Dat ie me groette vond ik al heel wat. Toen ik een paar weken aan het skaten was, vertrouwden twee andere oudere skaters me toe dat hij al die oudjes die zo nodig ook moeten maar niks vind. Sindsdien weet ik zeker dat ik me de minachting van m’n skateleraar niet inbeeld, die is écht. Ik bungel in de skatewereld onderaan de voedselketen.
Even later stond hij naast me.
‘Waarom rij je niet tegen die funbox op? Dat kan jij makkelijk,’ zei hij.
Ik wilde uitleggen dat het geen onwil was, maar dat ik bezig was m’n manuals te oefenen. Toch had ik geen zin om me te verantwoorden, dus ik haalde m’n schouders op en vroeg hoe het met ‘m ging. Voor ik het wist was ik in een geanimeerd gesprek beland. Eigenlijk was het meer eenrichtingsverkeer. Over de skatehal waar straks marshalls staan om de verkeersstromen in goede banen te leiden (‘wat is daar nou aan? Skaten is juist géén regels’), over het maffe idee skatediploma’s in te voeren (iets dat mij ook zorgen baart; ik heb niet eens een veterstrikdiploma), over de nieuwe pumptrack in Strijp (‘nog niet open, maar je moet gewoon over het hek klimmen’) en over z’n knie-operatie, waardoor hij nog geen trucjes mocht doen. Een beetje cruisen en manuals maken kon wel. In een kwartier tijd zei hij meer dan in de twee jaar skateles die ik van ‘m heb gehad.
Een dag later trof ik ‘m weer terwijl hij manuals aan het doen was. Moeiteloos, natuurlijk. Hij reed bijna tegen een groepje jongeren op dat provocerend met hun fietsen midden op het plein was gaan staan.
‘Eej,’ riep hij verontwaardigd.
Een van de jongeren herkende ‘m en riep iets naar ‘m.
‘Je staat in de weg,’ zei hij.
De jongen gebaarde dat ie ‘m niet kon horen.
Daarop ging de skateleraar verder: ‘Je moet niet fietsen, maar skaten.’
Opnieuw gebaarde de jongen dat ie het niet kon horen.
‘Dat je moet skaten, niet fietsen,’ herhaalde hij, zachter in plaats van harder.
Weer kreeg hij geen reactie.
‘Laat maar,’ zei hij met een wegwuifgebaar.
‘Dat je doof wordt van al dat fietsen,’ riep ik.
‘Wat?,’ zei m’n skateleraar, nu tegen mij.
Hij zag de humor van z’n eigen opmerking niet in.
Verderop stopte een auto met als opdruk ‘handhaving’. Er stapte een medewerker uit. Hij maakte een foto van een deel van het plein en wilde weer instappen.
‘Waar maak je die foto voor?,’ vroeg een skater.
De medewerker van de gemeente haalde lachend z’n schouders op en vertelde dat het van z’n leidinggevende moest.
Terwijl de medewerker van het plein af reed, besefte ik wat hij had gedaan. Hij had inderdaad een foto van het Stadhuisplein gemaakt, maar net dat gedeelte gefotografeerd waar op dat moment vrijwel geen enkele skater rondreed.
Waarom rij ik niet tegen die funbox op?