Als ik op een verjaardagsfeestje kom, is het eerste dat ik doe op de klok kijken wanneer ik met goed fatsoen weer naar huis mag. Het tweede dat ik doe is checken waar de nooduitgang is. In de tussentijd kan je niks anders doen dan een beetje slap lullen met de persoon die het dichtst bij je zit, iets waar ik inmiddels behoorlijk bedreven in ben geworden. Al doende leert men.
Wel moet ik beter op m’n woorden letten.
Ooit was ik op een verjaardag van een kennis. Het is lang geleden, ik was met m’n ouders mee. Ik kende de jarige niet heel goed, anders had ik me een beetje ingehouden. Ik luisterde indertijd naar AVRO Nachtdienst, een programma waar luisteraars vragen stelden en beantwoorden. In een recente aflevering was aan bod gekomen dat het syndroom van Down ook onder katten voorkomt. Een gast merkte op: ‘Maar hoe merk je dat dan?’
Ik: ‘Geen idee, misschien houden ze van BZN?’
Op dat moment merkte de jarige, niet eens beledigd, droogjes op: ‘Maar dat is toch heel leuke muziek?’
Recent verhuisde de zus van een vriend naar een nieuwbouwwoning. De wijk waarin ze nu woont is gebouwd op de fundamenten van m’n vroegere middelbare school. Ik heb daar menig coopertest gezwoegd en geploeterd. Ze postte foto’s en video’s van de verhuizing op haar Insta Stories; ik kon het niet laten te reageren: ‘Je weet dat onder de fundamenten van je huis de stoffelijke resten van Augustinianum-leerlingen liggen die de coopertest niet hebben overleefd he?’
Ze moest lachen om m’n suggestie. Nee, ze hadden nog geen last van spoken gehad.
‘Wacht maar,’ waarschuwde ik met een knipoog.
Ik dacht dat m’n grappen doorgaans wel duidelijk waren. Maar een paar weken terug kreeg ik een appje van de partner van een vriendin.
‘Jij hebt ooit verteld dat ons huis is gebouwd op een oude indianenbegraafplaats. Heb je daar meer informatie over?’, luidde de tekst.
Ojee, dacht ik, ik heb jaren terug in een melige bui weer eens iets geroepen (een grapje dat ik blijkbaar nog steeds maak, zo origineel ben ik niet), in de vaste overtuiging dat de ontvanger de grap wel zou snappen.
‘Nee joh, dat is een grapje,’ lachte ik.
Een paar minuten later ging de telefoon.
‘Hoezo is dat een grapje?’, vroeg de partner van m’n vriendin.
‘Nou,’ legde ik voorzichtig uit, ‘heb je ooit The Shining gezien?’
‘Euh… ik denk het wel. Dat is toch die film met Jack Nicholson die doordraait in een hotel?,’ vroeg hij.
Dat bevestigde ik. ‘En hij draait door omdat het hotel is gebouwd op een oude indianenbegraafplaats.’ Ik liet een korte stilte vallen. Daarna vervolgde ik: ‘Dus het was een verwijzing naar die film.’
Even bleef het stil aan de andere kant van de lijn. Toen zei hij: ‘Dus het is niet waar?’
‘Nee joh, natuurlijk niet,’ zei ik lachend.
‘O. Want ik vroeg me al af: er woonden vroeger toch helemaal geen indianen in Nederland?,’ ging hij verder.
‘Nou precies,’ zei ik, ‘dat was juist de grap.’
‘Maar waar is ons huis dán op gebouwd?’ vervolgde hij.
Even dacht ik hier een grapje te maken over een verdwaalde Cananefaat of Nerviër, maar ik was op m’n hoede.
‘Geen idee,’ zei ik, ‘waarschijnlijk gewoon braakliggend terrein. Weilanden ofzo.’
Teleurgesteld hing mijn gesprekspartner op.
Verbaasd vertelde ik m’n ouders, toevallig op bezoek, over het merkwaardige telefoontje. De partner van m’n vriendin heeft een goede opleiding gehad en doet iets heel ingewikkelds bij een heel groot bedrijf; het leek me een intelligente man en het verbaasde me dat de grap zo langs ‘m heen was gegaan.
Toen ging de telefoon. Weer was het de partner van de vriendin.
‘Dus het huis is écht niet gebouwd op een oude indianenbegraafplaats?,’ vroeg hij.
‘Nee, echt niet,’ verzekerde ik.
Het bleef stil aan de andere kant van de lijn.
‘O,’ zei hij teleurgesteld. ‘Nou, tot de volgende keer dan maar.’
‘Tot de volgende keer,’ besloot ik.
Ik moet echt beter op m’n woorden letten.