Ik was in het skatepark in Amsterdam. Ik was er een maand geleden al een keer geweest en toen was het geweldig. We waren er op een vrijdagochtend, het zonnetje scheen en de meeste andere skaters waren ook volwassenen. Het merendeel was een stuk minder ervaren dan ik, waardoor ik het respect van de enkele jongere aanwezige skaters verdiende, iets dat m’n zelfvertrouwen een niet te onderschatten boost gaf. Ik kon zelfs een oudere skater iets leren, waarna hij gelaten opmerkte dat hij het trucje na drie maanden eindelijk kon. I feel you, man.
Ik was dus in het skatepark. Eigenlijk wilden we in de ochtend gaan, maar eenmaal in Zeeburgereiland lag het park er verregend bij. We reserveerden daarom een spot in het indoor skatepark in Utrecht, maar toen we aan de lunch in de Tolhuistuin zaten brak de zon door en besloten we nog een poging te wagen. Er gaat niks boven buiten skaten.
Het aanzicht was nu anders dan een maand geleden. Het was vroeg in de middag, dus de jongste stuntstepjes waren er nog niet. Wel waren er veel jongeren. Intimiderend goed skatende jongeren zelfs. Ik bewonder dat soort gasten. Skateboarden is, naast zelf aanklooien, net zo goed kunnen genieten van wat andere skaters op tafel leggen. Al is dat ook in het treurig stemmende doch realistische besef dat ik nooit meer zo goed zal worden. Had ik maar wat zinnigs met m’n leven gedaan.
In de loop van de middag werd het drukker. Dat maakte het lastig een lijn te skaten die ik graag wilde oefenen. Er kwamen steeds meer stuntstepjes bij die, zoals stuntstepjes betaamt, altijd in de weg rijden. Daardoor moest ik een keer minutenlang wachten.
Op een verhoging stonden twee gastjes van een jaar of twaalf, klaar om in te droppen. Ik had ze al zien rijden en ze waren goed. Heel goed. Nu wilden ze bij mij voorlangs rijden, maar moesten wachten.
‘Laat opa maar voorgaan,’ merkte eentje op.
Misschien beeldde ik het me in, maar ik bespeurde enig dédain in die opmerking. Negen van de tien keer had ik het van me af laten glijden, maar dit keer niet. Ik had z’n vader kunnen zijn, maar niet z’n opa.
‘Noemde één van jullie me nou net opa?,’ zei ik verbaasd.
‘Nee, echt niet hoor,’ ontkenden ze allebei geschrokken.
Ik ben dan wel oud, maar doof ben ik nog niet.
‘Vreemd. Dan zal ik het wel verkeerd verstaan hebben,’ zei ik.
Er viel een ongemakkelijke stilte.
Ik reed m’n lijn, die voor geen meter liep, want het was niet m’n beste dag. Toen ik aan de andere kant van het park stond, zag ik dat de twee skaters ineens stil aan de kant stonden.
En dat stonden ze een half uur later, toen opa vertrok, nog steeds.
😂😂