Kerkepad

Mauritiuskerk. Oud kerkje van Marsum.

M’n collega, afkomstig uit Groningen, deed wat lacherig toen ik vertelde dat ik dit jaar op vakantie ging naar zijn thuisprovincie. Ik was op mijn beurt verbaasd. Groningen is de provincie met de hoogste postcode van Nederland (9999 ZZ, in Stitswerd), het heeft slechts één hunebed (in tegenstelling tot Drenthe, waar je over die dingen struikelt), je vindt er het enige treinstation met een Q in de naam (Usquert), Oost-Groningen is het laatste communistische bolwerk van Nederland (er ligt zelfs een Hamer en Sikkellaan) en het oostelijkste punt van Nederland ligt in Groningen (veel mensen denken dat Nederland de vorm van een rechthoek heeft, maar het is eigenlijk een trapezium). What’s there not to like?

Echter, de voornaamste reden om naar Groningen te gaan zijn de oude kerkjes. Die heeft Groningen heel veel. Dat is buiten de provincie amper bekend, maar begin tegen een Grûnner over de kerkjes van het Hogeland en hij weet meteen waar je het over hebt. Misschien is dat de reden dat ze worden omschreven als het bestbewaarde geheim van Nederland.

Ik hou van kerkjes. Als ik op vakantie ben moet ik ze bekijken. In IJsland bijvoorbeeld, kwetsbaar ogende houten bouwwerkjes met op de achtergrond een rotswand van ijs en sneeuw. Of Italië, met de Santa Maria in Trastevere in Rome, waarvan de bouw startte in de vierde eeuw; ik denk niet dat ik ooit een oudere kerk heb gezien. Alhoewel, op Kreta staan bouwsels van duizenden jaren oud. Maar er is ook Gallarus Oratory in Ierland, waarvan niemand weet hoe oud het is. Duitsland heeft de Dom van Aken, waar Karel de Grote in 800 is gekroond. Engeland heeft verrassend veel stokoude kerkjes. In Canterbury staat St. Martin’s Church, misschien al gebouwd in de tijd van de Romeinen. Bij een volgend bezoek aan Engeland wil ik eigenlijk naar de Chapel of St Peter-on-the-Wall bij Bradwell-on-Sea, uit de zevende eeuw.

Wat bij de meeste stokoude kerkjes opvalt, is dat ze op afgelegen plekken liggen. St. Martin’s Church ligt buiten het huidige centrum van Canterbury, waar de wereldberoemde kathedraal boven alles uittorent. En de Chapel of St Peter-on-the-Wall ligt tegenwoordig midden in een weiland, aan de Engelse oostkust. Gallarus Oratory ligt in de heuvels van het schiereiland Dingle, aan de Ierse westkust. De bewoners uit de streek namen het bestaan van het kerkje voor kennisgeving aan. Het was er altijd al.

Nederland komt er bekaaid af. Ja, ook wij hebben stokoude kerkjes, maar de kerken van voor het jaar 1000 zijn op de vingers van één hand te tellen. Ook hier gaat het om bouwwerken aan de randen van het land: in Oosterbeek bij Arnhem staat de Oude Kerk, gebouwd in de tweede helft van de tiende eeuw. In Mesch, in het zuidelijkste puntje van Limburg, staat de Sint-Pancratiuskerk, gebouwd in de negende eeuw. En op het Valkhof in Nijmegen staat de Sint-Nicolaaskapel, volgens een recente theorie aan het einde van de tiende eeuw gebouwd in opdracht van keizer Otto III.

Het is logisch dat de kerkjes juist op deze afgelegen plekken hebben weten te overleven. Veel middeleeuwse kerken zijn door de eeuwen heen verloren gegaan doordat ze zijn vervangen door grotere, modernere exemplaren: dorpen en steden groeiden en die nieuwe zieltjes hadden meer ruimte nodig. Vooral in het zuiden zijn in de negentiende eeuw veel oude kerkjes afgebroken en vervangen door grotere exemplaren. Ik hoef alleen al naar m’n eigen geliefde Tongelre te kijken: de grote Sint-Martinuskerk stamt uit 1890, maar er stond in 1220 al een kerkje.

Op de bovenste zes foto’s kerkje van Marsum, van buiten en binnen. Op de derde foto van boven de hagioscoop. Op de onderste foto een boodschap in het kerkje van Eenum.

Maar de grootste concentratie oude kerkjes in Nederland vind je dus in het noorden. In Friesland, maar vooral in Groningen. Iedere wierde, de plaatselijke naam voor een terp, herbergt een dorpje met 100 tot 200 inwoners, met in het centrum een kerkje uit de elfde of twaalfde eeuw. Deze streek was in de middeleeuwen zeer welvarend. De grond tussen de wierden was vruchtbaar, het land was in bezit van de kloosters die overal in de streek kerken bouwden. De bouwstijl heet in de meeste gevallen romanogotiek, een mix van de twee bekende middeleeuwse bouwstijlen.

De VVV van Groningen heeft er een fietsroute voor uitgezet. Toen ik augustus vorig jaar in Groningen was, stuitte ik op een blad over Groningen, met die fietsroute. Die wilde ik fietsen, maar de tocht stelde ik uit naar oktober. Het leek me mooi foto’s maken in het najaar. Toen barstte de coronapleuris weer uit, dus liet ik het schieten. Die kerkjes staan er al acht eeuwen, ze lopen niet weg.

Ik trok een dag uit voor deze fietstocht. Ik begon in Appingedam en zou al slingerend tussen alle wierden door naar Bedum fietsen. Op de route ligt elke twee à drie kilometer een dorpje met een oud kerkje. Dat de kerk open is wordt vaak aangegeven met mooi vormgegeven bordjes, in sommige gevallen kan je bij een omwonende aanbellen voor de sleutel.

Wat opvalt is hoe prachtig de kerkjes vaak liggen. Neem de Mauritiuskerk van Marsum, m’n favoriet. Het ligt midden op de wierde, omringd door weilanden. Dat het boven de omgeving uittorent heeft een trieste reden. Het dorpje is vrijwel volledig weggevaagd tijdens het Beleg van Delfzijl van 1813 en 1814. Er is een pad van een paar honderd meter dat naar de ingang leidt. Het kerkje is stokoud, uit het begin van de twaalfde eeuw. Wat het uniek maakt, is dat het sinds die tijd amper is veranderd. Op het dak liggen nonnen en monniken, in een hoekje langs het altaar zit een hagioscoop. Via dit kleine raampje konden mensen die de kerk niet binnen mochten (kluizenaars, lepralijders) toch de mis volgen. Je vindt ze alleen in heel oude kerken en zijn dus zeldzaam. De tijd staat hier stil, alleen het blauwe plafond is een latere toevoeging. De bouwstijl is stoer, functioneel.

De Sebastiaankerk van Bierum en de Antoniuskerk van Kantens zijn een stuk groter dan het kerkje van Marsum en hebben beiden een enorme steunbeer, in beide gevallen pas eeuwen later toegevoegd als extra versteviging (en niet vanwege aardbevingen door aardgaswinning). De Donatuskerk van Leermens, één van de oudste kerken van noord-Nederland, heeft een bijna massief koor dat in stijl doet denken aan een Noorse stavkirke. Misschien dat de strenge stijl samenhangt met het feit dat de kerk eeuwenlang fungeerde als seendstoel, een soort kerkelijke rechtbank. De muur heeft kleine ramen, maar de kerk oogt opvallend licht van binnen.

Op de bovenste vijf foto’s de kerk van Krewerd, gebouwd in opdracht van Tyadeke, op de onderste drie foto’s de kerk van Leermens.

Het loont de moeite om naar binnen te gaan. Aan de muur hangen bordjes met boodschappen. In Marsum staat ‘Hopende dat het virus voorbijgaat. Dat de goede tijden terugkeren.’ Ik kan alleen maar amen zeggen. In de romaanse kerk van Eenum, een andere favoriet, hangt ‘Blied dat joe der binn’n’, Gronings voor ‘Blij dat u er bent’. Om de tekst in de Mariakerk te Krewerd, ‘Menco & Tete’ te begrijpen, moet je de voorgeschiedenis van de kerk kennen.

De bouw van de Mariakerk hangt samen met de belofte van Tyadeke, de bewoonster van de inmiddels verdwenen Steenhuizerborg. Zij zou een kapel op haar landgoed bouwen als haar ernstig zieke zoon Menco zou herstellen, maar kwam haar belofte niet na. In plaats daarvan zocht ze een huwelijkspartner voor Menco, dat werd Tete, de dochter van de deken van Loppersum, die op haar beurt had beloofd het klooster in te gaan. Het liep natuurlijk anders. Tete werd zwanger, Menco overleed alsnog, Tete verloor haar kindje en stierf ook, waarbij ze al haar bezittingen naliet aan het klooster. Tyadeke liet alsnog de kerk bouwen.

Veel kerkjes hebben muurschilderingen. Die variëren van bescheiden, zoals in de kerk van Krewerd, tot meer uitgebreid, zoals in de Bartholomeuskerk van Stedum. In de kerk staat het plafond vol met scholastieke schilderingen, van bijvoorbeeld de vier aartsengelen. De beheerder vertelt dat ze in de vijftiende eeuw zijn geschilderd, vermoedelijk door een groep kunstenaars onder leiding van Jan van Aken, de grootvader van Jeroen Bosch (geboren als Jeroen van Aken). Zij trokken door de regio om de kerken van muur- en plafondschilderingen te voorzien. Ze zijn in de jaren dertig van de twintigste eeuw voorbeeldig gerestaureerd en aan de gedetailleerde informatie van de beheerder te horen lijkt het er op dat hij erbij is geweest. De tijd lijkt dan stil te hebben gestaan in deze kerken, tegelijkertijd herbergen ze eeuwen aan historie.

De laatste kerk op de route is de Georgiuskerk van Stitswerd. Tegen die tijd heb ik tien kerkjes bezocht. Dit is niet het meest spectaculaire kerkje, omdat je hier ziet wat met een aantal andere kerken ook is gebeurd: de buitenkant is lichtgeel of wit geverfd, waardoor de zo authentieke baksteenstijl niet meer zichtbaar is. Ook de muren aan de binnenkant zijn witgepleisterd. Maar het kerkje stamt wel degelijk uit de dertiende eeuw en ademt nog steeds die sfeer.

Tien kerkjes, maar er zijn er nog veel meer. Later in de week kom ik nog in de de Der Aa-kerk in Groningen en volgen kerkjes in Garmerwolde, Finsterwolde, Pieterburen, Westernieland (waar Freek de Jonge in de pastorie is geboren) en Usquert.

Had ik al gezegd dat Usquert het enige treinstation van Nederland is met een Q in de naam?

Op de bovenste vier foto’s de Bartholomeuskerk van Stedum, met schilderingen van (vermoedelijk) Jan van Aken. Daaronder de indrukwekkende steunbeer van de Antoniuskerk van Kantens, met buurtkat, en tot slot de Georgiuskerk in Stitswerd, de kerk met de hoogste postcode van Nederland.

This entry was posted in Foto's, Reizen and tagged , . Bookmark the permalink.