April 2000

Ik ging naar Seth Lakeman, een Britse folkzanger. Ik had ‘m in 2011 op Folkwoods gezien, waar hij de headliner was op de vrijdagavond. Dat was een paar jaar nadat z’n album Kitty Jay genomineerd was geweest voor de Mercury Prize, wat z’n carrière een flinke boost had gegeven. Inmiddels zijn we ruim vijftien jaar na die prestigieuze nominatie en zit Lakeman weer in de niche die Britse folk is. Daarom speelde hij voor nog geen honderd man in een sfeervol zaaltje op de eerste verdieping van ‘t Rozenknopje. Achterin de zaal stonden de jongeren, of diegenen die zich daar graag nog toe rekenen; het zittend publiek voor het podium was een stuk ouder.

Voor aanvang van het concert keek ik om me heen. Ik herkende een gezicht. Het was Mark. Die had ik hier niet verwacht. Ik probeerde oogcontact met ‘m te maken, maar hij zag me niet.

Ineens was ik weer terug in 2000. Het was het eindexamenjaar van het vwo, en we zaten samen in de klas. Dat was niet de eerste keer; in de Brugklas hadden we zelfs om onverklaarbare redenen de eerste paar maanden naast elkaar gezeten. Een vreemde combinatie; hij was veel stoerder of, beter op die leeftijd, deed zich stoerder voor. Dat ging niet lang goed, en hij kreeg andere vrienden. Daarna ging ik naar de havo en hij naar het vwo. Hij bleef een keer zitten, ik deed na de havo nog twee jaar vwo en zo eindigden we opnieuw bij elkaar in de klas.

Tegen die tijd leefden we, sadder and wiser, langs elkaar heen. Ik was een buitenbeentje, en had met andere buitenbeentjes m’n eigen vriendengroepje. Ik praatte nooit met ‘m.

Dat z’n vader ernstig ziek was, wist ik niet.

Met onze eindexamenklas maakten we een reis naar Londen. Op de ferry onderweg naar huis kwam een klasgenoot naar me toe: ‘De vader van Mark is overleden. De uitvaart is vrijdag. We willen met de hele klas gaan. Kom je ook?’
Ik stamelde dat ik er natuurlijk bij zou zijn.

Die vrijdag zat ik met vrijwel de hele klas op een bank in een zijbeuk van een kerk in Nuenen. Mark hield een toespraak. Ik kon ‘m niet zien, maar dat maakte niet uit; z’n stem alleen al ging door merg en been. Ik kan ‘m nog steeds horen. Doodgaan was nog iets voor oude mensen, opa’s en oma’s die ver in de tachtig of negentig waren. Niet iets voor je ouders. Uiteindelijk is elk overlijden een confrontatie met je eigen sterfelijkheid, of die van je dierbaren.

Een week later zat hij een paar banken achter me bij wiskunde. Het waren de verveelde, larmoyante laatste weken van het eindexamenjaar. Als de helft van de uren facultatief is (lees: niemand komt nog), en in de overige lesuren de leraar plichtmatig vraagt of iedereen écht klaar is voor het eindexamen. Niemand had examenstress, maar echte praters waren we ook niet. Ik hoorde alleen Mark rustig praten over de uitvaart van z’n vader en draaide me om.
‘Mooi gesproken,’ zei ik bedeesd.
Hij keek me aan en zei: ‘Dat had ie verdiend. Toch?’
Ik knikte.

Nog steeds als ik Mark zie, of als ik maar door het centrum van Nuenen fiets, ben ik terug in m’n eindexamenjaar.

This entry was posted in Eindhoven, Muziek, Overig and tagged , . Bookmark the permalink.