Tien covers

Covers zijn zo oud als de popmuziek. Tot de Beatles was het zelfs niet gebruikelijk dat artiesten hun eigen werk schreven. Ze vielen voor hun repertoire terug op songschrijvers. Zo schreven Neil Diamond en Carole King aanvankelijk hits voor anderen voordat ze bekend werden met hun eigen werk.

Als eind jaren zestig de singer-songwriter populairder wordt, kom je in een vreemde overgangsfase terecht waarbij singer-songwriters zichzelf gaan coveren. Zo zijn het aanvankelijk andere artiesten die hits scoren met de liedjes van Joni Mitchell (Judy Collins met Both Sides Now, Tom Rush met Urge For Going en Buffy Sainte-Marie met The Circle Game). Daarna neemt de zangeres de songs pas zelf op. Tegenwoordig zijn de versies van Mitchell bekender.

Gaandeweg werd coveren een vorm van eer betonen. The Byrds namen zelfs zoveel covers van Bob Dylan op (Mr. Tambourine Man, My Back Pages, You Ain’t Goin’ Nowhere) dat ze er een aparte lp mee konden samenstellen.

Begin jaren nul kwamen melige covers in zwang. Bands of artiesten die bloedserieus popsongs coveren. Ik verwijt het Travis, die een live versie van Baby… One More Time opnamen, en daarmee verrassend veel succes hadden. Maar ook: Daddy Cool door Boney M, of Smooth Criminal door Alien Ant Farm. Me First and the Gimme Gimmes bouwden hun carrière op het opnemen van punkversies van popsongs. In wezen een vroege vorm van poptimism: pop is niet slecht, pop is eigenlijk hartstikke goed.

Tegenwoordig zijn covers niet meer weg te denken uit de muziekindustrie. Nog steeds eren artiesten hun inspiratiebronnen, maar bij winnaars van talentenjachten zijn het gehaaide producers die songs uit het alternatieve circuit opfluffen tot gelikte pophits: Hallelujah door Alexandra Burke (in Engeland), door Lisa Lois (in Nederland) of Cannonball door Little Mix; de originelen zijn respectievelijk van Leonard Cohen en Damien Rice.

Sommige covers zijn zo legendarisch dat de originele versies vrijwel zijn vergeten. Hurt is subliem in de versie van Johnny Cash; Trent Reznor van Nine Inch Nails die het schreef gaf toe dat het niet meer zijn liedje is. Het eerdergenoemde Hallelujah mag dan kapot zijn gezongen dankzij het gebruik in talloze talentenjachten, de cover van Jeff Buckley (gebaseerd op de versie van John Cale) is prachtig. Aan de andere kant is het schandalig dat die afgrijselijke Disturbed-cover van The Sound Of Silence al een paar jaar in de bovenste regionen van de Top 2000 staat. Alleen de cover van Dancing On My Own door Calum Scott is nog slechter.

Ik heb al jaren een playlist met covers op Deezer. Een bescheiden lijstje, omdat ik te vaak het origineel er doorheen hoor: alsof je de Nederlandse vertaling van een Engelstalig boek leest. Daar staan veel bekende covers in, zoals de hierboven genoemde, plus klassiekers als All Apologies door Sinéad O’Connor, Heartbeats door José González of The Man Who Wold The World en Where Did You Sleep Last Night door Nirvana.

Maar daar tussenin staan nog veel onbekende juweeltjes. Liedjes waarvan ik geenszins zal beweren dat het de beste covers ooit zijn; daarvoor zijn er simpelweg te veel covers opgenomen. Wel zijn ze me bijgebleven en vind ik ze te onbekend. Ze verschenen als b-kantje, op soundtracks of werden weggestopt als vullertje op een album.

Maar ik voeg nog zelden liedjes aan de playlist toe. Een mooi moment voor een overzicht op m’n blog. Zo kan ik eer betonen aan deze covers, en indirect de originele versies. Draai ze eens en oordeel zelf.

Playlistje op Deezer.

Townes Van Zandt – Nine Pound Hammer (1973/1977)

Eigenlijk is het een beetje valsspelen: een cover goed vinden terwijl je het origineel niet kent. Mijn eerste kennismaking met Nine Pound Hammer was op de dubbel-lp Live at The Old Quarter, Houston, Texas; één van de beste live albums ooit gemaakt. Het wordt tijdens dat concert aangekondigd als een song van Merle Travis. Ik zocht dat origineel op en verwachtte een honky tonk countrysong, maar het leek in niks op deze gevoelige, lieve cover van Van Zandt. Ik moet altijd een beetje huilen bij de snik in z’n stem als hij zingt ‘this nine pound hammer, it’s a little too heavy’. Doen we allemaal niet eens iets dat boven onze macht ligt?

Van Zandt trad in de zomer van 1973 een week lang op in een snikheet Houston. Die opnames werden in 1977 uitgebracht. Daarop staat vooral eigen werk, zoals het prachtige Pancho and Lefty, en het oergeestige Fraternity Blues. Maar de zanger was ook een briljante interpretator van andermans werk, getuige dit Nine Pound Hammer, maar ook de cover van Dead Flowers, vooral bekend van het gebruik in de film The Big Lebowski.

Van Zandt is de archetypische zelfdestructieve singer-songwriter die ten onder gaat aan drank en drugs. Hij overleed, net als Hank Williams, rond de jaarwisseling. Z’n oeuvre is onovertroffen.

Gipsy Kings – Hotel California (1991)

Nu we het toch over The Big Lebowski, de leukste film ooit gemaakt, hebben. Zoals alle goede films heeft ook deze een geweldige soundtrack. Just Dropped In (To See What Condition My Condition Was In) van Kenny Rogers & The First Edition en The Man In Me van Bob Dylan, om maar een paar klassiekers te noemen.

Deze flamencoversie van Hotel California door de Gipsy Kings spant de kroon. Het verscheen nooit op een album, maar werd in 1990 als promosingle in Amerika uitgebracht. Een jaar later verscheen het op single, maar het werd geen hit. Laat het maar aan schatgraver Carter Burwell, al jaren de trouwe muzieksamensteller voor Coenfilms, over om dit juweeltje op te diepen.

In The Big Lebowski is Hotel California de tune van Jesus Quintana, de intens creepy tegenstander van The Dude op de bowlingbaan die voor het gooien aan z’n bowlingbal likt. Het is wel een heel goede bowler, dus The Dude en z’n entourage kijken met een mengeling van ontzag en afkeer naar ‘m. Dat uitgerekend z’n grote rivaal een song van de Eagles als tune heeft, is geen toeval. ‘I hate the fuckin’ Eagles man’, aldus The Dude.

‘Nobody fucks with the Jesus’, roept John Turturro’s personage uitdagend tegen The Dude in The Big Lebowski. Fans van de film weten dat The Jesus pedofiel is. Zoals Walter zegt: ‘Eight year olds Dude.’

Johnny Cash – Southern Accents (1996)

Johnny Cash zal voor altijd verbonden blijven met de American Recordings van Rick Rubin. Zes albums (plus nog heel veel outtakes) met kale, rauwe songs. Daar zit eigen werk bij, maar nog veel meer covers. Natuurlijk, Hurt is prachtig. En ja, ook die cover van One van U2 mag er zijn, net als Personal Jesus (Depeche Mode) en Rusty Cage (Soundgarden).

Het mooiste is de cover van Southern Accents. Het origineel is van Tom Petty and the Heartbreakers. De cover staat op American Recordings II: Unchained. Mooi hoe Cash z’n ziel en zaligheid al in de eerste regel legt: ‘There’s a southern accent, where I come from’ en zich onbegrepen voelt door de Yankees die ‘m uitlachen om z’n accent. Als Brabander heb je me meteen; ik heb een zwak voor liedjes die over een zuidelijke tongval gaan.

Mooier nog is het couplet waarin Petty schrijft over een terugkerende droom: z’n moeder die ‘m in bed stopt en voor het slapengaan voor ‘m bidt. Dat beeld was voor Cash, weliswaar van een andere generatie, maar net als Petty afkomstig uit het zuiden van de VS, herkenbaar genoeg. The Man in Black zag het als een volkslied voor de regio: ‘I think it’s a better one than ‘Dixie’.

Met ‘Dixie bedoelt Cash The Night They Drove Old Dixie Down, vereeuwigd door The Band (en het bekendste als cover door Joan Baez). Dat is een heel groot compliment.

Travis – The Urge For Going (1999)

Joni Mitchell is heilig onder muziekfans, maar ik heb altijd wat moeite gehad met de vocale strapatsen van de Canadese. Oké, ook ik geef toe dat Blue een klassieker is. The Urge For Going is haar mooiste liedje, waarin de winter een antropomorfe verschijning is: ‘Now the warriors of winter they gave a cold triumphant shout, and all that stays is dying and all that lives is getting out.’

The Urge For Going was m’n eerste kennismaking met het werk van de singer-songwriter. Travis nam het op als b-kantje van de single Why Does It Always Rain On Me? Dat is een perfecte maxi-single: naast die ene hit (en deze cover) een eigen compositie (Village Man) plus een live uitvoering van een andere song (Driftwood). Daarmee werd het m’n favoriete single.

Het mooie aan de versie van Travis is dat de Schotse band de tijd neemt. Het tempo lag al laag, maar Fran Healy en consorten rekken het tempo op tot over de zes minuten. Die stemmige banjo doet de rest. Het zorgt er voor dat The Urge For Going in deze versie meer rootsy klinkt dan in de originele versie. Elk jaar als het kouder wordt zet ik de versie van Travis op. Niks herinnert me zo aan de rap nader komende winter als regels als ‘I awoke today and found the frost perched on the town’.

Grappig genoeg is The Urge For Going het enige liedje dat Joni Mitchell ooit opnam dat niet op een regulier album staat; het was het b-kantje van You Turn Me On, I’m A Radio.

16 Horsepower – Nobody Cept You (2000)

David Eugene Edwards was jarenlang de godsdienstwaanzinnige frontman van 16 Horsepower. Een man met een heel eigen interpretatie van het geloof die niet zozeer zong, maar donderpreken hield. Dat leverde een fenomenaal oeuvre op, met klassieke albums als Sackloth ‘n’ Ashes, Low Estate en Secret South.

Op Secret South covert 16 Horsepower Nobody Cept You, een song die zo obscuur is dat ik jarenlang niet wist op welk album het stond; als je een cover opneemt kan je het beste een obscuur liedje kiezen. Ik denk dat het niet eens officieel was uitgebracht toen de band het opnam. Lang heb ik gedacht dat het uit Dylans religieuze periode kwam; die liep van eind jaren zeventig tot halverwege jaren tachtig (al weten Dylanadepten niet zeker of hij die tijd ooit heeft afgesloten). De ‘You’ uit de titel is overduidelijk God. Niets bleek minder waar. Nobody Cept You was een outtake van Planet Waves uit 1973.

16 Horsepower zet de song volledig naar eigen hand. De broeierige sfeer die over eigen composities als Silver Saddle, Wayfaring Stranger en Splinters hangt loopt naadloos door in de cover. Edwards hamert de boodschap erin: wij zijn allen verdoemd. Maar dan wel verdoemd tot deze wonderschone, duistere country. Luister toch naar die tremolo gitaar die langzaam steeds harder komt, of hoe hij in de laatste regel uitschreeuwt ‘I’m in love with you’, waarna de gitaar voor een ijzingwekkend outro zorgt.

Na Secret South zou 16 Horsepower nog één album maken: Folklore. Op dat album stonden zelfs zes covers, op een totaal van tien songs. Daarna viel de groep uit elkaar. Religieuze, niet zo zeer muzikale verschillen gaven de doorslag.

José González – Hand On Your Heart (2006)

De eerste keer dat ik de naam José González hoorde, was in de tijd dat ik als muziekbibliothecaris werkte. Ineens had ik mensen aan m’n balie die vroegen naar die Zweed met de Spaans klinkende naam (z’n ouders zijn gevlucht voor de Argentijnse junta) of vroegen naar dat liedje uit die stuiterballenreclame. Die reclame kende ik niet; José González leerde ik snel genoeg kennen.

We schaften voor de muziekbibliotheek het album Veneer aan. Tijdens Eurosonic zag ik González live. Samen met een vriend raakte ik aan de praat met een Deense muziekjournalist die bekende de cover van Heartbeats beter te vinden dan de originele versie. Dat origineel is van The Knife en hoorde ik pas jaren later, toen ik hun album Deep Cuts kocht tijdens m’n vakantie in Stockholm.

Maar Heartbeats is te bekend voor deze blog. Hetzelfde geldt voor de Massive Attack cover Teardrop, die González opnam voor de opvolger van Veneer. Nee, dan Hand On Your Heart. Het origineel is van Stock, Aitken en Waterman; ze schreven het voor Kylie Minogue. In de originele versie is het prefab pop. Maar González blaast leven in obligate regels als ‘I thought that we were just beginning, and now you say we’re in the past’. Het verscheen alleen als single.

Arme José González. Hij heeft zoveel prachtige eigen liedjes. Luister eens naar Crosses, Deadweight On Velveteen, Killing For Love, Down The Line en Leaf Off/The Cave. Maar het zijn z’n covers waar hij het bekendst mee is geworden.

Chromatics – Into The Black (2012)

Ik heb een hang naar depressieve mannen met gitaren, al dan niet met begeleidingsband. Into The Black is de uitzondering. En ook niet; op Into The Black zijn gitaren te horen, maar zo vervormd dat ze bijna als synths klinken. Het depressieve karakter van Into The Black, zoals de Neil Young song bij Chromatics heet, is gebleven. Ome Neil schreef het eind jaren zeventig. De punk had de progrockers weggeblazen en de singer-songwriter vroeg zich af of hij nog relevant was. Die vraag beantwoordde hij met twee opnames van Into The Black op Rust Never Sleeps: Out Of The Blue, de akoestische albumopener, en de afsluitende, elektrische versie Into The Black.

Het bekendste aan Into The Black is het zinnetje ‘It’s better to burn out than to fade away’, wat een nog navrantere betekenis kreeg toen Kurt Cobain het citeerde in z’n afscheidsbrief. In de originele versie van de song klinkt het nog boos, maar in de desolate versie van Chromatics is alle hoop vervlogen. Dat Ene Zinnetje klinkt ijzig.

Ik leerde Chromatics kennen door de soundtrack bij Drive. De band grossierde in covers, zoals I’m On Fire en Girls Just Wanna Have Fun. Maar op het album Kill For Love is Into The Black de enige cover. Het is één van de mooiste albums van de jaren tien.

Nick Mulvey – Look At Miss Ohio (2013)

Ooit zag ik op een zondagochtend in een muziekprogramma van de VPRO Nick Mulvey een optreden verzorgen. Hij speelde Fever To The Form akoestisch en ik vond het prachtig. Het was een tijd dat ik weinig geld had, dus ik moest een paar maanden geduld hebben voor ik de lp First Mind kon kopen. Tot die tijd behielp ik me met YouTube.

Een van mooiste songs die ik daar tegenkwam is een cover van Look At Miss Ohio. Het origineel is van Gillian Welch, een Amerikaanse singer-songwriter die diep geworteld is in de traditionele americana. In dat clipje loopt Mulvey langs een kanaal in Londen, terwijl hij rustig z’n cover zingt. Het is prachtig in z’n eenvoud; elk jaar, als het voorjaar weer in het zonlicht zit, kijk ik op YouTube het clipje terug. Het geeft me hoop en maakt me vrolijk. Het voorjaar is aanstaande.

Mulvey nam ook een studioversie op en bracht die uit als b-kantje van de single Nitrous. Jammer, want die versie klinkt te geproduceerd. Nee, het liefste hoor ik de singer-songwriter alleen met z’n gitaar, langs een kanaal in Londen.

Ryan Adams – Style (2015)

Ryan Adams is gecanceld. Iets te veel #metoo verhalen die de afgelopen jaren aan het licht zijn gekomen. Dat kan niet als een verrassing komen. De man ging al decennia door het leven als één van de grootste lastpakken van de muziekindustrie. Gek én geniaal. Je hoopte dat iemand ‘m een keer een aai over z’n bol zou geven: chillax jongen. Gekmakend ook; hoe hij aan de lopende band albums maakt, maar een onbetwiste klassieker ontbreekt (al komt Gold in de buurt).

Impulsief is Adams ook. In 2015 riep hij dat hij 1989 van Taylor Swift integraal wilde coveren. Bluf, dachten z’n fans. Dan kenden ze ‘m niet goed. Stante pede postte hij een foto op Twitter met als onderschrift ‘So much going on in these songs. Truly a badass, thru & thru’.

Grappig genoeg zijn de versies van Adams meer geworteld in de country dan de originele uitvoeringen van Swift zelf. Maar op Style, misschien wel de beste popsingle van de jaren tien, rockt de singer-songwriter. Het origineel is een ode aan Harry Styles. Adams geeft een eigen draai aan de song, helemaal als hij de regel ‘You got that James Dean daydream look in your eyes’ verbastert naar ‘You got that Daydream Nation look in your eyes’.

Daydream Nation, de klassieker van Sonic Youth. Het was nog mooier geweest als het in 1989 was uitgekomen. Helaas, het verscheen een jaar eerder.

Fleet Foxes – In The Morning (2018)

Een van mijn favoriete Record Store Day releases is een vinyl single van Fleet Foxes. Op de a-kant een live versie van Crack-Up waarop de band wordt begeleid door het IJslandse Chorale Nobili, opgenomen in Harpa ten tijde van Iceland Airwaves. Het is een prachtige uitvoering, die niet eens zo veel verschilt van de originele track.

Maar de b-kant betoverde me nog meer. Een cover van de Bee Gees, getiteld In The Morning. Het leek me redelijk obscuur; het werd opgenomen voor het album Spicks and Specks, verscheen een paar jaar later op de kliekjesplaat Inception/Nostalgia en werd vervolgens opnieuw opgenomen voor een soundtrack onder de titel Morning Of My Life. Ondanks die obscuriteit herkende m’n moeder (ze is ook fan van Fleet Foxes) het meteen toen ik het een keertje draaide. De boodschap van het liedje is simpel genoeg: een man die blij is in de ochtend, maar zoals alle liedjes over de ochtend gaat het eigenlijk over de nacht er voor.

De cover van Fleet Foxes is een live opname tijdens het Montreux Jazz Festival. Akoestisch, met fluitsolo. Hoogtepunt is het moment dat zanger Robin Pecknold in de lach schiet als hij zingt ‘To the right hand corner of the ceiling in my room’.

Zowel de a- als de b-kant subliem: een perfecte single.

This entry was posted in Lijstjes, Muziek and tagged , , , , , , , , , , . Bookmark the permalink.