Bubbel

Afgelopen weekend was ik een dagje in Amsterdam. Het was regenachtig, en rond lunchtijd vluchtte ik een falafelbar binnen. De enige andere gasten waren een vader en zoon uit Leeuwarden die een dagje in de hoofdstad waren. Ze aten een frietje. Dat ze uit Friesland kwamen wist ik omdat het gesprek tussen de vader en de medewerker van de falafelbar zich op vol volume voltrok. Ik schrijf gesprek, maar het was meer een monoloog waar ik halverwege in viel. De strekking was duidelijk. Volgens de vader kregen ‘ze’ alles gratis; wie hij met ‘ze’ bedoelde was onduidelijk, maar ik vermoed vluchtelingen. Alle subsidies moesten worden afgeschaft, dat vond ie écht. En ziek zijn was onzin. Hij had al zes jaar een eigen zaak en was nooit ziek geweest. Wie ziek is, is een aansteller.

Ik beet op m’n tanden. Ik had zin om ‘m van repliek te dienen. Dat ‘ze’ heel graag zouden werken, maar dat niet mogen van de overheid. Dat ik benieuwd was welke subsidies hij bedoelde. Ik vermoed niet de 37,5 miljard euro aan fossiele subsidies; daarmee vergeleken is een ton subsidie voor dat ene theatergezelschap dat ‘moeilijke’ voorstellingen maakt een schijntje. En dat sommige mensen écht zo ziek zijn dat ze niet meer kunnen werken. Dat wat meer begrip voor mensen die hebben moeten vluchten, die iets maken wat je niet begrijpt of die het iets minder goed hebben getroffen in het leven hem zou sieren.

Ik dacht aan een recent onderzoek van het CBS. Daaruit blijkt dat welvarende (en witte) Nederlanders steeds meer in hun eigen bubbel leven. Ze leven zelfs meer in een bubbel dan de Marokkaanse of Turkse gemeenschap in Nederland. Het verbaast mij niks. Ik hoef de verkiezingsuitslag van 22 november er maar bij te pakken. Waar haalde extreemrechts de meeste stemmen? In rijke plattelandsgemeentes waar de meerderheid van de bevolking wit en welvarend is; en dat graag zo wil houden. So far voor de arme burger die was aangewezen op voedselbanken terwijl de politiek zich alleen maar bezig zou houden met ‘woke onzin’ als genderneutrale toiletten en daarom op de PVV zou stemmen. Nee joh, de keuze voor de PVV was ingegeven door vreemdelingenhaat. Wat we hebben willen we zelf houden, en niet delen met mensen die het minder hebben.

Een dag na die verkiezingen kon ik me niet inhouden. Ik was in de sportschool en had, ter zelfbescherming, heel m’n bezoek een koptelefoon op gehad. Pas bij het laatste half uurtje uitfietsen deed ik m’n koptelefoon af. Naast me zat een jongen die ik vaag ken en waar ik wel eens mee klets. De trainer, rond de twintig, kwam een praatje met ‘m maken.
‘Wat heb jij gestemd? Ik op de PVV,’ zei ie.
Mijn medesporter reageerde lacherig en antwoordde dat ie op Omtzigt had gestemd.
‘Ben ik nu extreemrechts? Nee toch?’, zei de trainer. Even klonk hij vertwijfeld, daarna ging hij verlekkerd door: ‘Ze zullen er nu niet omheen kunnen he? Zoveel stemmen. Dan moet ie wel meeregeren.’
Ik probeerde het te negeren. Ik wilde naar de tv kijken die voor me hing. Maar de weerzin was te groot.
‘Dat hoeft niet hoor,’ reageerde ik verbeten. ‘Hij moet eerst maar eens een coalitie zien te vormen.’
De trainer schrok, hij had zich veilig gewaand. ‘Nouja, 37 zetels, dat kan je toch niet negeren?’
‘Dat kan heel goed,’ zei ik met ingehouden woede, ‘als niemand met ‘m wil regeren dan gaat ie gewoon in de oppositie. En trouwens: drie op de vier kiezers hebben niet op Wilders gestemd.’
Hij maakt een amechtig gebaar met z’n armen, alsof ik de grootst mogelijke dooddoener had gedebiteerd. Democratie blijft moeilijk voor sommige kiezers.

Ik zag het ongemak bij m’n medesporter. Hij bleef stil. Maar ik kon niet meer stil blijven.
‘Waaróm heb je eigenlijk op ‘m gestemd?,’ vroeg ik.
‘Nouja, ik vind dat allemaal maar woke onzin met die transgenders enzo. Het moet allemaal niet zo overdreven,’ antwoordde hij.
‘Hoezo? Heb jij daar dan last van?,’ zei ik.
‘En dat klimaatgedoe, dat kan best wat minder. We kunnen ons ook best aan de Europese regels houden. Maar wij zijn in Nederland meteen zo streng,’ ging hij door.
‘Oké,’ antwoordde ik, ‘dat is een redelijk standpunt. We hoeven niet voorop te lopen met klimaatmaatregelen. Waarom heb je dan op een partij gestemd die uit de EU wil stappen?’
Hij viel stil.
Ik beet hem toe: ‘Wij zijn nog geen minuut aan het praten en je spreekt jezelf nú al tegen. Je weet niet  eens waar je op hebt gestemd.’
‘Ach, jij bent links,’ riep hij kwaad met een wegwerpgebaar.
‘Ja, dat klopt. Is daar iets mis mee?,’ riep ik verbolgen terug.
‘Nee,’ antwoordde hij.
‘Dat dacht ik ook,’ besloot ik.

Ik had het kunnen laten gaan. Ik had de trainer in z’n bubbel van gelijkgestemden kunnen laten zitten. De jaknikkers, die in een vrij en welvarend land wonen, maar zichzelf dag in dag uit aanpraten dat ze het zo ongelofelijk zwaar hebben.

Ik had dat kunnen doen. Maar ik ga er júist tegenin. Omdat ik wil dat ze horen dat er ook een ander geluid is. Sterker nog, dat hun geluid de minderheid is. Dat een grote bek hebben niet hetzelfde is als gelijk hebben. Even prikken in die bubbel van zelfgenoegzaamheid en decadentie.

Ik at zwijgend m’n broodje falafel op. En vervloekte de man die op luidruchtige toon z’n domheid tentoonspreidde; een grote bek met nul kennis van zaken. Een typisch Nederlandse eigenschap. Ik vervloekte de verkoper, die de monoloog aanhoorde en rustig doorging met z’n werk achter de bar. Af en toe knikte ie instemmend. De volgende keer dat ik in Amsterdam ben, ga ik wel naar een ander eettentje.

Misschien vervloekte ik nog wel het meest mezelf. Dat ik het dit keer wél liet gaan.

This entry was posted in Politiek and tagged . Bookmark the permalink.