Ich war niemals in Penzance
Het is de titel van een musical van Udo Jürgens. Goed, hij had het over New York, niet over Penzance. Maar ik heb het afgelopen jaar vaak aan die titel gedacht. Vorig jaar was ik op vakantie in Cornwall, maar Penzance, de grootste stad op het Penwith-schiereiland, het meest westelijke puntje van het graafschap, heb ik toen amper gezien. Het is niet dat de stad heel bijzonder is. Het is het einde van de treinverbinding vanuit London Paddington: westelijker dan Penzance kan je met de trein niet komen in Engeland. Het figureert in een light musical van Gilbert & Sullivan (The Pirates of Penzance) en Humphry Davy, de uitvinder van de mijnwerkerslamp, komt er vandaan. Dat is het wel zo’n beetje.
Dat ik Penzance toen amper heb gezien, was deels mijn eigen schuld. Op één van de weinige dagen dat het weer wel redelijk was, fietste ik van St Ives via Zennor naar Penzance. Maar het fietsen ging voor geen meter, mijn conditie was slecht (daar kom ik nog wel een keer op terug) en toen ik in Penzance was, besloot ik vermoeid m’n fiets in de trein te zetten en terug naar St Ives te gaan. Later in de week, op die ene andere dag dat het weer goed was, nam ik een hop-on hop-off bus en reed naar Land’s End. Vandaaruit wandelde ik een stuk langs de kust, met het idee om verderop weer op die bus te stappen en naar Penzance door te reizen. Maar die bus kwam niet, en ik ging weer terug naar St Ives.
Penzance, en Newlyn. Vanuit de promenade kan je St Michael’s Mount zien liggen in Mount’s Bay. Het Egyptian House in Chapel Street in Penzance is een echte eyecatcher. Op de onderste foto’s de haven van Newlyn, met monument voor de vissers.
Penzance groeide uit tot het grootste gemis van mijn reis naar Cornwall, die letterlijk en figuurlijk in het water was gevallen (maar die desondanks nog heel leuk was geweest). Dit jaar wilde ik die omissie goed maken. Het zou niet mijn grote vakantie worden; die heb ik pas in november gepland, plus nog een stedentripje naar Madrid tussendoor. Maar een weekje in Engeland, met een paar dagen in Penzance én een paar dagen in Londen, moest er wel inzitten.
Ik ging dus terug naar Penzance: in één dag van Eindhoven naar Cornwall. Dat was een lange reis, maar ging verrassend voorspoeding. Om 6.44 uur stapte ik in Eindhoven in de trein, om 10.56 uur zat in de Eurostar in Brussel, om 11.57 uur (lokale Engelse tijd) was ik in Londen en een uur later zat ik in de trein naar Cornwall, waar ik aan het begin van de avond was. Ik liep over de promenade in rustig zomerweer naar m’n AirBnB, een huisje in de achtertuin bij een allervriendelijkste dame, en at onderweg fish and chips (die je niet verser kunt krijgen dan in een vissersstadje als Penzance).
Nu zag ik de stad pas echt goed. En Penzance beviel me uitstekend. Het heeft niet de charmante, smalle straatjes van St Ives. Maar het heeft ook niet de toeristen, het autoverkeer (waar die charmante, smalle straatjes helemaal niet op berekend zijn) en vakantiehuisjes en AirBnB’s die ertoe hebben bijgedragen dat huizen in het westen van Cornwall voor de lokale bevolking onbetaalbaar zijn geworden. Wel heeft het een mooie promenade, met prachtig uitzicht op St Michael’s Mount en het stadje Newlyn, dat aan Penzance is vastgegroeid (ik ben er nooit achter gekomen waar de grens tussen de twee loopt). Aan die promenade vind je een lido, en zelfs een klein skatepark.
Mousehole, met z’n smalle straatjes en prachtig gesitueerde haven. Met op de onderste foto’s het wandelpad naar The Cave (en The Cave, nouja, soort van).
Maar huur een fiets en je kunt van Penzance via een prachtige route naar Land’s End, het westelijkste puntje van Groot-Brittannië, fietsen. Onderweg kom je langs mooie dorpjes, zoals Mousehole, maar vind je ook neolithische bouwwerken: cirkels met menhirs (of dolmen), of standing crosses. De wegen zijn licht glooiend, met een beetje bijtrappen kom je na een stuk naar beneden racen met gemak over de volgende heuvel (ik ben een paar keer afgestapt omdat ik het echt niet redde; ik ben geen klimmer).
De eerste stop op die route is Mousehole (wat je uitspreekt als Mowzle). Een pittoresk dorpje, met dezelfde smalle straatjes als St Ives, maar met een fractie van het aantal toeristen. Het heeft een prachtige haven voor de visserij, nog altijd een belangrijke inkomstenbron voor Cornwall. Aan de westkant van het dorp loop je via een overwoekerd pad (een inwoonster die me ziet zoeken waarschuwde me al) naar The Cave: een stuk rotsachtige kust waar je naar, de naam zegt het al, een grot kunt klimmen. Helaas moet ik klimmen in dit geval letterlijk nemen: via een touw en krammen in de rotsen naar beneden. Een andere keer misschien. Ook zonder die grot is het uitzicht spectaculair.
Op de fiets verder naar het westen worden de dorpjes kleiner. Soms kom je nog een bos tegen, maar voor het grootste deel bestaat het westen van Cornwall uit weiland, waar de wind ook nog eens vrij spel heeft. In die weilanden zie je dan ineens een neolithisch monument opduiken: The Merry Maidens, die volgens de overlevering gestraft werden omdat ze op de sabbat zouden hebben gedanst. De muzikanten, The Pipers, probeerden nog te vluchten, maar staan een paar honderd meter verderop: ook versteend. Als je een stukje verder fietst, kom je een grafkamer tegen, en enkele van die menhirs. Ze staan er al duizenden jaren, hun functie is onduidelijk.
Onderweg naar Land’s End. Op de heenweg Dûn Careg Cross, The Merry Maidens en Boskenna Cross, op de terugweg Sennen en de steencirkel van Boscawen-Ûn.
Mijn doel vanmiddag is om tot Porthcurno te komen. Daar ligt een museum over telegrafie. Niet zozeer voor dat museum, maar omdat ik daar wat kan drinken, om daarna de terugreis aan te vangen. Maar vandaag is mijn conditie zo goed, dat ik met gemak nog een paar kilometer door kan fietsen naar Land’s End. De wegen zijn hier, op het stuk waar Engeland ophoudt (of begint), een stuk vlakker. En vanuit Land’s End kan ik makkelijk via een andere route nog enkele standing stones én een steencirkel bezoeken.
Land’s End roept dezelfde ambivalente gevoelens op als vorig jaar: het is prachtig om over de zee weg te kijken. Het enige dat je hier nog voor de kust vindt, is een rotsformatie met de naam The Longships, met daarop een vuurtoren. Daarachter, dertig kilometer verderop, liggen dan nog de Scilly-eilanden, die ook nog op mijn verlanglijstje staan om te bezoeken. Maar die schoonheid wordt ontsierd door een heel winkelcentrum dat vlak voor Land’s End is opgetuigd. Er is een grote souvenirwinkel, er zijn eettentjes en er is zelfs een complete Wallace and Gromit Experience (wat bij mij als fan toch een beetje pijn doet). En bij het uitkijkpunt zelf kan je tegen betaling een boodschap op de fameuze wegwijzer laten plaatsen. Nee, dank je.
Op de terugweg kom je allereerst langs Sennen, een dorpje waar een pub trots meldt dat het de eerste (of laatste) pub van Engeland is. Afgezien van het kerkje, met enkele standing stones in de begraafplaats, is het dorp niet heel bijzonder. Het mooiste komt enkele kilometers verderop, waar de meest indrukwekkende steencirkel staat: Boscawen-Ûn. Hier werd in 1928 de Gorseth Kernow opgericht, een organisatie die zich richt op het behoud van de Keltische cultuur van Cornwall.
Om er te komen moet je wel eerst twintig minuten door een overwoekerd wandelpad ploegen, maar dan heb je ook wat. Deze cirkel is weliswaar een stuk kleiner dan The Merry Maidens, maar in het midden staat een gigantische, scheve menhir. Wat de functie van de steencirkel is, is onduidelijk. Met die grote menhir in het midden van de cirkel is vaak gedacht aan een soort zonnewijzer, maar het kan ook als vruchtbaarheidssymbool worden gezien. Dat laatste vind ik niet eens zo heel gek gevonden. Wat zou Freud ervan zeggen?
Het weer is heel de dag prachtig. Pas tegen het einde van mijn tocht, als ik rond zessen in Newlyn ben, trekt er een bui over. Zelfs die is perfect getimed: snel ergens schuilen en fish and chips eten. Soms heb je een dag waarop alles perfect is. Dit is zo’n dag.
St Michael’s Mount, eeuwenlang een klooster, later een belangrijk kasteel voor de regio.
De volgende ochtend is het weer nog steeds prachtig. De fietstocht over de boulevard, langs het treinstation van Penzance richting Marazion gaat voorspoedig. Marazion is het vertrekpunt van het bootje naar St Michael’s Mount, het kasteeleiland (of eilandkasteel) in Mount’s Bay dat vanuit de haven van Penzance zichtbaar is in de verte. Voor het grootste deel van de tijd kan je er over een dam naartoe wandelen, maar deze dag is het hoogwater. Een pontje brengt tegen kleine betaling toeristen naar het eiland.
De geschiedenis van het eiland gaat duizenden jaren terug. Letterlijk; er zijn resten gevonden uit de Bronstijd. Het huidige gebouw kreeg pas vorm vanaf de twaalfde eeuw. De kerk, het kloppende hart van het kasteel, is toen gebouwd. Daarna was het eeuwenlang een klooster, pas aan het begin van de zeventiende eeuw werd het eiland gezien als fortificatie, een perfecte plek om het land te beschermen tegen invallen van, bijvoorbeeld, de Spaanse Armada. Het kasteel heeft daardoor een Game Of Thrones sfeertje gekregen; met mooi uitzicht over de baai. Er is een eetzaal met aan de wanden de wapens van de families waar de huidige eigenaar, Lord St Levan, connecties mee heeft. De naam van de zaal is Chevy Chase, wat meer met de jachttaferelen op de schilderijen te maken heeft, dan met de Amerikaanse comedian.
Weer aan land na een bezoek aan St Michael’s Mount gaat de reis verder naar Tremenheere Sculpture Garden. Engelsen zijn gek op tuinen (er liggen er veel in Cornwall), maar beeldentuinen zijn zeldzamer. Het is populair, zo blijkt. De heuvel voor de ingang is deze mooie zomerdag druk bezet met dagjesmensen voor een picknick. De beeldentuin is een mix van kleinere beelden, niet allemaal even geslaagd, en groter werk. Het meest indrukwekkend is een steriele, witte ruimte van kunstenaar James Turrell, ingebouwd in de heuvel. Om er te komen moet je een vijftien meter lange gang door. In de ruimte hangt een serene rust. Het enige geluid dat binnenkomt, komt via het ovale open dak: wind, en wat vogels. Je kunt minutenlang naar de voorbijdrijvende wolken kijken. Toen ik mijn toegangskaartje kocht, vertrouwde de caissière me niet voor niets al toe: ‘Be sure not to miss that’.
Als ik een dag later mijn fiets terug breng in St Ives, ben ik weer verknocht aan alle smalle straatjes van het dorpje. Maar ook op een maandagochtend wordt het plaatsje overspoeld door toeristen en denk ik terug aan Penzance, dat mijn hart heeft gestolen. Ik moet nóg een keer terug gaan. En dan ga ik ook meteen naar die Scilly-eilanden.
Tremenheere Sculpture Garden, een van de vele tuinen van Cornwall.
Dat had je van te voren niet verwacht, zoveel geluk met het weer! Het is weer een mooi blog Guido. En de volgende keer dat je terug gaat, ga ik met je mee. Ik heb je graag als gids 🙂
Ik leid je graag rond. Ook in New York trouwens. 😉
Toch ook nog (weer) eens een keertje Cornwall doen. Ik was er al eens geweest, maar met gezelschap en grotendeels in St. Ives. Ook een aanrader, zeker het Tate Museum dat gewijd is aan beeldhouwster Barbara Hepworth!
Mooi blogje, met (zoals altijd) mooie foto’s.
Tot de volgende reis!
Mooie (foto)reportage!
In England ben ik niet westelijker geweest dan Plymouth en heb vandaar een boot naar Frankrijk genomen. Was toen rotweer en ben vanaf Bath getreind. Ben wel (op de fiets) westelijker geweest in Schotland, Wales en natuurlijk Noord-Ierland. Uiteindelijk ook in Ierland op Cape Clear Island (en the Ring of Kerry)