Mehr Ampelmännchen.
Ik spreek nauwelijks Duits. Ein bisschen, om het cliché te gebruiken. Toen ik in 2havo voor het eerst Duits kreeg, leverde ik zo’n wanprestatie dat ik op mijn eerste rapport een 3 stond. Zo’n laag rapportcijfer heb ik voor geen enkel ander vak ooit gehaald (ook niet voor gym, want daarvoor deed ik tenminste nog mijn best). De basiskennis is er desondanks wel, dus als ik vol goede moed in een winkel of restaurant een kort zinnetje uitspreek, krijg ik volgens goed gebruik volledige Duitse volzinnen, compleet met naamvallen en umlauts als reactie. Vervolgens moet ik die zin in mijn hoofd even vertalen en die pauze is nét lang genoeg om mijn Duitse gesprekspartner te doen realiseren ‘krek, laat ik maar naar Engels overschakelen, het is weer zo’n toerist.’ Wat ik dan wel weer fijn vind en het is ook ongetwijfeld vriendelijk bedoeld, maar ik wilde juist zo m’n best doen om Duits te spreken. Ach, ze gaan er erg gemütlich mee om bij onze oosterburen. Want meerdere keren werd voorgesteld ‘am Deutsch oder in English?’ als een korte uitleg moest worden gegeven. En telkens koos ik braaf voor de Duitse versie.
Probeer daar nog maar een spannende foto van te maken.
Het beeld van Berlijn met als ultieme herkenningspunt de Brandenburger Tor, al dan niet met de Berlijnse Muur er voor (of achter) is tegenwoordig veranderd. Terecht, want de poort is eigenlijk niet zo spannend; eerder een nogal protserig geval. Wat overigens niet wil zeggen dat het nieuwe herkenningspunt van Berlijn, de Fernsehturm vlak bij Alexanderplatz in voormalig Oost-Berlijn minder protserig is. Het ding werd vanaf 1965 gebouwd naar ontwerp van Herbert Henselmann die zich op zijn beurt had laten inspireren door de lancering van de Spoetnik in 1957. Natuurlijk hielp het ook wel dat het 365 meter hoge gevaarte bijdroeg aan de eer en glorie van de DDR (al werd gemakshalve even vergeten dat het ding gebouwd werd met behulp van Zweedse bouwkundigen). In 1969 ging de Fernsehturm open en sindsdien wordt er met een mengeling van trots en hoon over gesproken. Het zou een golfbal op een breinaald zijn, of het ultieme toonbeeld van het oude communistische DDR-regime. Vooral dat laatste etiket heeft nog lang aan de Fernsehturm gehangen en het gevolg was dat hij na de hereniging bijna was gesloopt. Gelukkig is het niet gebeurd; de toren, met een uitzichtlocatie op 203 meter hoogte is een toeristische trekpleister van jewelste.
De Fernsehturm. Fotogeniek bouwwerk.
Die populariteit betekent echter ook dat je een dik half uur in de rij staat voordat je je kaartje hebt. De kaartverkoop gaat met ouderwets Oost-Duitse efficiëntie: er is maar één kassa geopend. Vervolgens kan je wachten tot je nummer op een beeldscherm verschijnt en word je per groep naar boven gelaten. Die lift brengt je met een snelheid van zes meter per seconde naar het uitzichtpunt. En ja, dat is dan natuurlijk wel heel stoer. Je hebt geweldig zicht op Alexanderplatz, maar ook op de talloze betonkolossen van Friedrichshain: het toonbeeld van grootheidswaanzin van het oude DDR-regime. Vooral de brede Karl-Marx-Allee, plaats van handeling van de jaarlijkse 1 meiparade, is van bovenaf goed herkenbaar.
Betonkolossen, zo ver u kijken kunt.
Ooit was Alexanderplatz nog veel groter dan het nu is, maar daar hebben de winkelcentra die er later zijn aangelegd danig verandering in gebracht. Jammer is het wel; van het plein zoals de Oost-Duitsers het ooit bedoeld hadden, is nu als belangrijkste herkenningspunt nog het Weltuhr over: een kitscherige wereldklok met daarop de tijden van alle belangrijke plekken in de wereld. Omdat het altijd goed is om te weten dat als het in Berlijn 16.00 uur is het in de Marquesas Eilanden 5.00 uur ‘s nachts is. De mare gaat dat de klok vooral de tijden in collega-socialistische heilstaten aan zou geven, maar dat blijkt mee te vallen; je kan ook netjes zien hoe groot het tijdsverschil is met Nederland.
Een kijk op de Fernsehturm door de Klosterruine. En het Weltuhr van Alexanderplatz, dat geregeld voorbijkomt in filmhuishit Good Bye, Lenin!
Wie terugverlangt naar de DDR, kan terecht in een heus DDR-museum. Het is het toppunt van ostalgie: heimwee naar de tijd dat alles nog overzichtelijk was in Oost-Duitsland. Iedereen kon naar school en elk jaar werd tien procent van de bevolking uitverkoren om te mogen doorstuderen. Hoe de selectie werd gemaakt blijft onvermeld, maar een lange staat van dienst in het leger zal zeker hebben geholpen. Hoge connecties vermoedelijk ook. Het ultieme symbool van het Oostblok is de Trabant, in 1954 gepresenteerd als de Oost-Duitse tegenhanger van de Volkswagen Kever. Later volgden nieuwe prototypes, maar die werden lang niet allemaal in productie genomen, omdat de makers het adagium ‘hoe minder onderdelen, hoe minder er stuk kan gaan’ hoog in het vaandel hadden. Een bijkomend voordeel was dat de Trabant zeer makkelijk bij te houden was; menig automobilist deed de reparaties zelf. Toch valt tussen de regels door wat summiere kritiek te lezen. Ergens staat vermeld hoe in de politiek van de DDR officieel meerdere partijen waren vertegenwoordigd, maar dat ze in de praktijk allemaal met het regime meestemden. Een keer week de christelijke fractie af, toen het om het abortusstandpunt ging. Er staat niet bij vermeld of er nog consequenties aan dit afwijkende standpunt hebben gezeten. Voor het grootste deel is het DDR-museum op en top ostalgie: net Good Bye, Lenin!
Op de bovenste foto een persoonlijke favoriet. Ik stond in de South Dome Room, keek omhoog door een metershoge schacht met bovenop een koperen koepel en dacht ‘hmm, leuk fotomoment, maar dat beeld van Helios staat er pal onder.’ Dat bleek mee te vallen.
Op zondag ging ik naar het Museuminsel, de plek waarop alle belangrijkste historische musea van Berlijn zijn gevestigd: het Altes Museum, met een grote collectie Griekse en Etruskische kunst, het Neues Museum, met veel Egyptische oudheden en het Pergamonmuseum, de plek waar onder andere het Pergamonaltaar, de marktpoort van Milete en de Ishtar-poort van Babylon zijn te bekijken. Niet dat de rest van de musea en de collecties er voor onderdoet, maar de heuse trekpleister is de buste van Nefertiti in het Neues Museum. Vaak vallen dit soort kunstwerken in het echt tegen, maar het moet gezegd: de buste is heel mooi, al is foto’s maken uit den boze.
Het Pergamonmuseum daarentegen is een rommeltje. Het zal door de verbouwing komen waardoor de bezoekers telkens in kleine groepjes binnen worden gelaten en bij de kassa is het onduidelijk of je ticket je enkel toegang verschaft tot de vaste collectie, of dat je ook bij de twee tijdelijke exposities binnen mag. Eerst word ik bij de ene tijdelijke tentoonstelling geweigerd. Als ik een audioguide heb weten te bemachtigen, blijk ik niet bij de vaste expositie binnen te mogen, want ik heb mijn rugtas nog niet opgeborgen. De garderobe is vol en de garderobe die voor groepen wordt gebruikt, stuurt me naar de kluisjes, maar die zitten ook allemaal vol. De moed zakt je ervan in de schoenen, maar uiteindelijk wil de dame van de groepsgarderobe mijn tas wel even opbergen. De vaste collectie is niet eens zo spectaculair, het mooiste blijkt uiteindelijk een tijdelijke tentoonstelling met kunst uit Saoedi-Arabië. Het spreekt tot de verbeelding dat in zo’n onbarmhartige omgeving als een dorre en extreem hete woestijn al zo vroeg allerlei culturen konden floreren en zich wisten te ontwikkelen. Eigenlijk verdienden ze bij het Pergamonmuseum niet dat ik ze sponsorde, maar ik kon het toch niet laten om van de expositie een boek te kopen.
De Berliner Dom en de Nikolaikirche: beide kerken zijn níet rooms-katholiek. Maar dat zou je bij de bovenste niet denken.
Als je entree moet betalen in een kerk weet je één ding zeker: die is niet katholiek. Rooms-katholieke kerken mogen geen entree vragen van de Paus. Voor een bezoek aan de Berliner Dom wordt een (bescheiden) toegangsprijs gevraagd, maar dat is het waard. Dat de kerk protestants is (maar ooit wel katholiek was), zou je niet denken als je de overdadige muurschilderingen en de prachtig versierde koepel bekijkt. Dat is lang niet altijd zo geweest. De kerk raakte zwaar beschadigd in de Tweede Wereldoorlog. Pas in 1973 werd begonnen met de restauratiewerkzaamheden die twintig jaar later waren voltooid. Het contrast met de streng ogende Nikolaikirche, de oudste kerk van Berlijn, kon niet groter zijn: witte muren, een wit plafond en de opvallendste decoratie is een groep beelden die in het midden van de kerk hangt. Het zijn de gekleurde lijnen die overal in het gebouw terugkomen die een opvallende extra dimensie toevoegen. Hoewel de kerk zelf nog authentiek is, geldt dit niet voor het Nikolaiviertel waarin ie zich bevindt; het is een kitscherige buurt, in de jaren tachtig in retrostijl opgetrokken om het 750-jarig bestaan van de stad in 1987 te vieren.
Lijnen, blokken en bogen.
In de jaren twintig van de vorige eeuw was Potsdamer Platz een van de drukste pleinen van Europa. Het was zelfs de eerste plek ooit waar verkeerslichten stonden. Maar tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het platgebombardeerd en gedurende de Koude Oorlog was het een niemandsland: precies gelegen tussen West- en Oost-Berlijn. Na de hereniging is er lang over gesteggeld wat er met het gebied moest gebeuren, maar inmiddels is het uitgegroeid tot het commerciële centrum van Berlijn, inclusief hypermodern ogende hoogbouw. Meest in het oog springend zijn de Kollhoff Tower (de hoogste toren van Potsdamer Platz), de kantoren van Deutsche Bahn en het Sony Center met het futuristisch ogende plafond. Het ziet er allemaal prachtig uit en het is veelzeggend dat ook op een zondag, met alle winkels gesloten, de Berlijners massaal uitrukken om in het overdekte centrum rond te hangen.
Over futuristisch ogende bouwwerken gesproken. Een paar straten voorbij Checkpoint Charlie is het Jüdisches Museum terug te vinden. Het is gebouwd naar een ontwerp van Daniel Libeskind en het schijnt dat de architect zijn ontwerp indertijd anoniem heeft aangeleverd voor de wedstrijd, maar je hoeft de naam van de architect niet te weten om te merken dat dit gebouw bolstaat van de zeggingskracht en de symboliek: van bovenaf oogt het als een ontplofte davidster en het werk van beroemde joodse Berlijners als Arnold Schönberg en Walter Benjamin vormen een belangrijke inspiratiebron. De ingang is in het Kollegienhaus en via ondergrondse gangen die elk een bepaalde ‘as’ voorstellen (de as van de continuïteit, de as van de emigratie en de as van de Holocaust) word je naar het moderne bouwwerk geleid. De assen doorkruisen elkaar en zorgen er ook voor dat op sommige plekken voids (lege ruimtes) ontstaan. Ze staan symbool voor de leegheid die in de Duitse samenleving is ontstaan door de vernietiging van de joodse cultuur.
Het is een prachtig en fascinerend gebouw dat vanwege de zware thematiek angst inboezemt maar het spreekt meer tot de verbeelding dan de vaste tentoonstelling. En dat is dan weer vrij gênant. Die expositie bevindt zich aan het einde van één van de assen, bovenaan een hoge trap. Vervolgens word je al zigzaggend door de geschiedenis van de joodse bevolking in Duitsland geleid. Natuurlijk zijn het de verhalen over de Holocaust die het meest beangstigen en ontroeren, maar de tentoonstelling is geenszins topzwaar; eerder interessant en leerzaam en wordt verteld aan de hand van bekende en minder bekende joden als Moses Mendelssohn en Levi Strauss.